ECLI:NL:RBZWB:2025:4002

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juni 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
02-311473-24 en 02-121662-23 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor de handel in hennep en cocaïne en voor het bezit van cocaïne en heroïne met gevangenisstraf en tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straf

Op 27 juni 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de handel in hennep en cocaïne, alsook aan het bezit van cocaïne en heroïne. De verdachte, geboren in 2003, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. G.J. Woodrow. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 13 juni 2025, waarbij de officier van justitie, mr. F. van Peski, de aanklacht presenteerde. De tenlastelegging omvatte drie feiten: de handel in hennep, de handel in cocaïne, en het bezit van cocaïne en heroïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op meerdere tijdstippen in de periode van 12 juli 2024 tot en met 16 september 2024 in Oud Gastel en Roosendaal deze feiten had gepleegd. De verdachte had zich op deze data schuldig gemaakt aan de verkoop en aflevering van hennep en cocaïne, en op 23 december 2024 had hij cocaïne en heroïne in zijn bezit.

De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf van negen maanden op, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. Tevens werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 180 dagen toegewezen. De rechtbank weegt in haar beslissing de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en de impact van drugscriminaliteit op de samenleving mee. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een (deels) voorwaardelijke straf, gezien het gedrag van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-311473-24 en 02-121662-23 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 27 juni 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. G.J. Woodrow, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

Overeenkomstig artikel 369 van het Wetboek van Strafvordering heeft de politierechter de zaak naar de meervoudige kamer verwezen. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 juni 2025, waarbij de officier van justitie mr. F. van Peski en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: heeft gehandeld in hennep;
feit 2: heeft gehandeld in cocaïne;
feit 3: opzettelijk 8,16 gram cocaïne en 3,48 gram heroïne aanwezig heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte beroept zich wat betreft feit 1 en feit 2 op zijn zwijgrecht en heeft feit 3 bekend.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 en feit 2
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich op 12 en 13 juli 2024 en 16 september 2024 schuldig heeft gemaakt aan de handel in hennep en op 13 juli 2024 en 16 september 2024 aan de handel in cocaïne. De vaststelling van deze handelsmomenten is voldoende voor een bewezenverklaring van feit 1 en feit 2.
Feit 3
Aangezien verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd over dit feit wordt voor de bewezenverklaring daarvan volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen in bijlage II.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op meerdere tijdstippen in de periode van 12 juli 2024 tot en met 16 september 2024 te Oud Gastel, gemeente Halderberge en/of Roosendaal opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd een of meerdere (gebruikers)hoeveelheden hennep, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2
op meerdere tijdstippen in de periode van 12 juli 2024 tot en met 16 september 2024 te Oud Gastel, gemeente Halderberge en/of Roosendaal opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd een of meerdere (gebruikers)hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3
op 23 december 2024 te Bergen op Zoom opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 8,16 gram van een materiaal bevattende cocaïne en ongeveer 3,48 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 248 dagen, waarvan 173 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft gezeten. De officier van justitie vordert daarnaast een taakstraf van 180 uur, bij niet voltooiing te vervangen door 90 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging sluit zich aan bij de vordering van de officier van justitie, in die zin dat de rechtbank wordt verzocht om verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van een langere duur dan de periode die hij in voorarrest heeft gezeten en om hem een voorwaardelijke (gevangenis)straf op te leggen. Dit laatste is volgens de verdediging belangrijk om begeleiding en ambulante behandeling van verdachte mogelijk te maken.
De verdediging benadrukt dat er bij feit 1 en feit 2 slechts sprake is van handelsmomenten op drie dagen en dat hier, gelet op de LOVS-oriëntatiepunten, bij de strafmaat rekening mee moet worden gehouden. Er kan dus niet uitgegaan worden van handelen in drugs gedurende een periode van twee maanden.
Wat betreft de door de officier van justitie gevorderde taakstraf refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich meermaals schuldig gemaakt aan de handel in hennep en cocaïne en aan het bezit van cocaïne en heroïne. Hiermee heeft hij bijgedragen aan de handel in en het gebruik van hard- en softdrugs. Dit zijn middelen die sterk verslavend zijn en ernstige schade kunnen toebrengen aan de gezondheid van gebruikers. Daarnaast leidt het gebruik van drugs en de handel daarin tot veel criminaliteit en overlast. Het gaat daarbij enerzijds om strafbare feiten die drugsgebruikers plegen om in hun verslaving te kunnen voorzien en anderzijds om de grootschalige handel in drugs, waarbij aanzienlijke financiële belangen spelen en geweld niet wordt geschuwd. Verdachte heeft bij dit alles kennelijk niet stilgestaan of dit allemaal op de koop toegenomen.
Het verweer van de verdediging dat er in de ten laste gelegde periode slechts sprake was van een gering aantal handelsmomenten, merkt de rechtbank niet als strafverminderend aan. Verdachte heeft immers niets over feit 1 en feit 2 willen verklaren. Bij feit 3 heeft verdachte uitsluitend de aanwezigheid van de harddrugs op 23 december 2024 bekend, zonder de situatie waarin dit plaatsvond nader toe te lichten. Verdachte heeft uiteraard het recht om een dergelijke proceshouding aan te nemen. Het gevolg hiervan is echter wel dat hij daarmee geen inzicht geeft in zijn strafbare handelen, waardoor zijn enkele stelling over het aantal handelsmomenten door de rechtbank in het geheel niet te controleren is.
Bovendien wordt die stelling ook niet op enige wijze ondersteund door informatie in het dossier. Uit de verklaringen van de afgevangen kopers op 13 juli 2024 en 16 september 2024 komt juist het beeld naar voren komt dat zij al vaker drugs bij verdachte hebben gekocht en dat verdachte al langere tijd bekend staat als dealer in de omgeving van Roosendaal. Ook liep verdachte toen hij werd aangehouden voor feit 3 nog in een schorsing van zijn voorlopige hechtenis voor feit 1 en 2 en heeft hem dat er kennelijk niet van weerhouden zich nog steeds met drugs bezig te houden.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van 8 mei 2025, waaruit blijkt dat verdachte bij vonnis van 30 mei 2024 van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank onder meer is veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod. Er is dus sprake van recidive, waar in strafverzwarende zin rekening mee wordt gehouden.
Ook heeft de rechtbank het reclasseringsadvies van 11 februari 2025 in haar oordeel betrokken. Hierin wordt het risico op recidive bij verdachte ingeschat als gemiddeld en wordt geadviseerd om verdachte bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat de reclassering geen mogelijkheden ziet om dit risico met interventies of toezicht te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die ter zitting naar voren zijn gebracht, zoals zijn woonsituatie, relatiestatus, financiële positie/schuldenlast en begeleiding, zijn nagenoeg gelijk aan die ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten.
De op te leggen straf
Gelet op de aard en de ernst van de feiten kan de rechtbank niet anders dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Bij de bepaling van de duur heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten.
Er bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Ondanks de voorwaardelijke gevangenisstraf van 180 dagen die verdachte als gevolg van het hierboven genoemde vonnis van 30 mei 2024 boven het hoofd hing, is meermaals gebleken dat hij strafbare feiten blijft plegen. Zo heeft verdachte zich ongeveer zes weken na dit vonnis schuldig gemaakt aan feit 1 en feit 2, beide wederom Opiumwetdelicten. Nadat de voorlopig hechtenis van verdachte voor deze feiten op 2 oktober 2024 is geschorst, heeft verdachte zich op 23 december 2024 al weer schuldig gemaakt aan feit 3, ook een Opiumwetdelict. Dit gedrag, het gebrek aan inzicht in het strafbare handelen van verdachte en zijn nagenoeg onveranderde persoonlijke omstandigheden maken dat de rechtbank geen concrete feiten of omstandigheden ziet waaraan het vertrouwen kan worden ontleend dat verdachte vanaf nu geen strafbare feiten meer zal plegen. Een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de officier van justitie is gevorderd is daarom niet op zijn plaats.
De rechtbank ziet geen aanleiding om, naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een taakstraf op te leggen, zoals door de officier van justitie is gevorderd. De taakstraf van 120 uur die eerder bij het hierboven genoemde vonnis van 30 mei 2024 aan verdachte is opgelegd, heeft hij niet geheel uitgevoerd. Voor het resterende deel heeft hij 43 dagen in hechtenis gezeten.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft gezeten, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.Het beslag

7.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de bij verdachte op 30 september 2024 in beslag genomen zwarte Apple iPhone (G277106), omdat niet gebleken is dat deze telefoon of het gebruik daarvan verband hield met de bewezenverklaarde strafbare feiten. Deze telefoon is daarom niet vatbaar voor verbeurdverklaring.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft een vordering ingediend tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf van 180 dagen die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 30 mei 2024.
Ter zitting heeft de officier van justitie verzocht om niet tot de gevorderde tenuitvoerlegging over te gaan, maar om de proeftijd die aan de voorwaardelijke gevangenisstraf is gekoppeld met één jaar te verlengen. De verdediging heeft primair verzocht om afwijzing van de gevorderde tenuitvoerlegging en subsidiair om verlenging van de proeftijd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal dit ook doen en gaat dus niet mee in de verzoeken van de officier van justitie en de verdediging. De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf van 180 dagen zal worden toegewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van negen maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen voorwerp, te weten een zwarte Apple iPhone (G2777106);
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van 30 mei 2024 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-121662-23
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
180 dagen gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L.J. Martens, voorzitter, mr. J.C.A.M. Los en mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Lemmens, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 juni 2025.

11.Bijlage I

De tenlastelegging
1
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 juli 2024 tot en
met 16 september 2024 te Oud Gastel, gemeente Halderberge en/of te Roosendaal,
althans in Nederland, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd,in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een of
meerdere (gebruikers)heoveelheden, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30
gram hennep, zijnde hennep
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet )
2
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 juli 2024 tot en
met 16 september 2024 te Oud Gastel, gemeente Halderberge en/of te Roosendaal,
althans in Nederland, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een of
meerdere (gebruikers) hoeveelheden, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel
3a van die wet;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet )
3
hij op of omstreeks 23 december 2024 te Bergen op Zoom, opzettelijk aanwezig
heeft gehad ongeveer 8,16 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne en/of
ongeveer 3,48 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel
3a van die wet;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet )