ECLI:NL:RBZWB:2025:3969

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
C/02/435285 / KG ZA 25-220
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • P. Pellikaan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering nakoming zorgregeling in kort geding tussen ouders met minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 juni 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een man en een vrouw, die beiden ouders zijn van twee minderjarige kinderen. De man vorderde nakoming van een zorgregeling die eerder door de rechtbank was vastgesteld, maar de vrouw voerde verweer en stelde dat de zorgregeling niet langer in het belang van de kinderen was vanwege onveilige omstandigheden bij de man. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de belangen van de minderjarigen en de persoonlijke levenssfeer van partijen voorop stonden. Tijdens de zitting op 12 juni 2025 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en was ook een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er verschillende meldingen zijn gedaan bij Veilig Thuis over de onveilige thuissituatie bij de man, waaronder meldingen van verbale agressie en een incident waarbij de politie moest ingrijpen. Gezien de ernst van de situatie en de impact op de kinderen, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het niet in het belang van de kinderen is om de zorgregeling te hervatten. De vorderingen van de man zijn afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van een veilige omgeving voor de kinderen en de noodzaak van verdere duidelijkheid over de opvoedsituatie bij de man.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
zaaknummer: C/02/435285 / KG ZA 25-220
26 juni 2025
Vonnis in kort geding
in de zaak van
[de man] ,
wonende te [plaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat: mr. C.J.H.E. Jeurissen te Breda,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [plaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. A. Koop-van Vliet te Breda.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna: de Raad, de rechtbank over de vorderingen geadviseerd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord, tevens houdende eisen in reconventie;
- de op 26 mei 2025, 30 mei 2025, 3 juni 2025 en 10 juni 2025 door mr. Koop-van Vliet toegezonden producties;
- de op 6 juni 2025 door mr. Jeurissen toegezonden producties en audio- en videobestanden.
1.2. De voorzieningenrechter heeft de zaak tijdens de zitting van 12 juni 2025 met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarigen en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3. Tijdens de zitting zijn partijen, ieder bijgestaan door hun advocaat, verschenen. Voorts is een vertegenwoordigster van de Raad aanwezig geweest om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.
1.4. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie de volgende nog minderjarige kinderen zijn geboren:
- [minderjarige 1] , geboren te [plaats] op [geboortedag 1] 2021;
- [minderjarige 2] , geboren te [plaats] op [geboortedag 2] 2023.
2.2.
De man heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
2.3.
Bij vonnis van 10 september 2024 heeft de voorzieningenrechter een voorlopige regeling betreffende de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de man en de kinderen vastgesteld.
2.4.
Tussen partijen is een bodemprocedure aanhangig (zaaknummer C/02/425309 / FA RK 24-3600). In deze procedure is bij beschikking van 13 januari 2025, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald:
- dat [minderjarige 1] voortaan zijn hoofdverblijf heeft bij de man;
- dat in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de even week van maandag na de opvang tot woensdagochtend 12.30 uur bij de man zullen verblijven, alsmede in de even weekenden van vrijdag 18.00 uur tot woensdag 12.30 uur in de oneven weken en gedurende de overige periode bij de vrouw;
- dat gedurende alle één- en tweeweekse vakanties en gedurende alle feestdagen de reguliere regeling zal doorlopen;
- dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in week 1 en 6 van de zomervakantie volgens de reguliere zorg- en contactregeling bij partijen verblijven. In de even jaren verblijven de kinderen in week 2 en 3 bij de man en in week 4 en 5 bij de vrouw. In de oneven jaren verblijven de kinderen in week 2 en 3 bij de vrouw en in week 4 en 5 bij de man. De weken duren telkens van maandag 18.00 uur tot maandag 18.00 uur;
- Kerst: de kinderen verblijven in de oneven jaren van 24 december te 13.00 uur tot 26 december te 10.00 uur bij de vrouw en van 26 december te 10.00 uur tot 27 december te 12.00 bij de man voor zover de kinderen op deze dag niet volgens de reguliere regeling bij de man verblijven. In de even jaren verblijven de kinderen van 24 december te 13.00 uur tot 26 december te 10.00 uur bij de man en van 26 december te 10.00 uur tot 27 december te 12.00 uur bij de vrouw voor zover de kinderen op deze dag niet volgens de reguliere regeling bij de vrouw verblijven;
- Oud & Nieuw: de kinderen verblijven in de even jaren van 31 december 12.30 uur tot 1 januari 12.30 uur bij de man en van 12.30 uur tot 18.00 uur bij de vrouw voor zover de kinderen op deze dag niet volgens de reguliere regeling bij de vrouw verblijven.
In de oneven jaren verblijven de kinderen van 31 december 12.30 uur tot 1 januari 12.30 uur bij de vrouw en van 12.30 uur tot 18.00 uur bij de man voor zover de kinderen op deze dag niet volgens de reguliere regeling bij de man verblijven.
- dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op Moederdag bij de vrouw zullen verblijven en op Vaderdag bij de man.
Voorts heeft de rechtbank bij deze beschikking de verzoeken van de man tot vaststelling van een informatieregeling en zijn verzoek om aan hem vervangende toestemming te verlenen voor de aanvraag van een paspoort ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , waarbij de in deze te wijzen beschikking in de plaats treedt van de handtekening c.q. goedkeuring van de vrouw, afgewezen. De behandeling van de zaak inzake de kinderalimentatie is aangehouden en zal worden voortgezet op 3 juli 2025.
2.5.
De man is tegen de beschikking van 13 januari 2025 in beroep gegaan. Het beroepschrift is op 14 april 2025 bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch ingediend.

3.Het geschil in conventie en reconventie

3.1.
De man vordert
in conventiebij vonnis in kort geding, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de vrouw te gebieden de beschikking van 13 januari 2025 waarin is bepaald dat “de kinderen in de even weken van maandag na de opvang tot woensdagochtend 12.30 uur bij de man zullen verblijven, alsmede in de even weken van vrijdag 18.00 uur tot woensdag 12.30 uur in de oneven weken” na te komen op straffe van een dwangsom ter hoogte van
€ 250,= per dag, een gedeelte van een dag daarbij begrepen, dan wel een andere beslissing te nemen die de voorzieningenrechter geraden acht;
II. de vrouw te gebieden ervoor te zorgen dat de kinderen op maandag in de even weken om 08.30 uur bij het kinderdagverblijf c.q. school zijn conform rechtsoverweging 4.8 van de beschikking van 13 januari 2025 op straffe van een dwangsom van € 250,= per keer dat de vrouw de kinderen niet tijdig naar het kinderdagverblijf dan wel school heeft gebracht, dan wel een andere beslissing te nemen die de voorzieningenrechter geraden acht;
III. de vrouw te gebieden ervoor te zorgen dat [minderjarige 1] op tijd aanwezig is bij de afspraken met de specialisten als genoemd in punt 36 van de kort geding dagvaarding en de nog te plannen afspraken met specialisten, alsmede bij de afspraken met [zorgverlener 1] op straffe van een dwangsom van € 250,= per keer dat de vrouw niet (tijdig) op de afspraak aanwezig is, dan wel een andere beslissing te nemen die de voorzieningenrechter geraden acht;
IV. de vrouw te veroordelen in de werkelijke kosten van deze kort geding procedure, tot op heden € 4.239,30, althans in de forfaitaire kosten van deze procedure, dan wel een andere beslissing te nemen die de voorzieningenrechter geraden acht.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn vorderingen heeft de man, samengevat, aangevoerd dat er direct na ontvangst van de beschikking van 13 januari 2025 tussen partijen discussie is ontstaan vanwege het feit dat de rechtbank heeft bepaald dat de kinderen in de even weken vanaf maandag na de opvang bij de man zullen verblijven. De vrouw heeft de man bericht dat de kinderen op de maandag in de even weken vanaf 18.00 uur bij de man mogen verblijven.
Naar de mening van de man blijkt dit niet uit de beschikking. Vanwege de discussie tussen partijen is de man in hoger beroep gegaan tegen de beschikking van 13 januari 2025.
Op 12 mei 2025 heeft de vrouw de co-ouderschapsregeling zelfs geheel stopgezet, omdat de situatie tussen de man en zijn partner even daarvoor volledig uit de hand zou zijn gelopen. De vrouw zou dat van een bevriende buur van man hebben vernomen. De man zou op 3 mei 2025 dronken zijn geweest en zou een nacht op het politiebureau hebben moeten doorbrengen. De man betwist deze aantijgingen van de vrouw en betreurt dat de vrouw daarover niet eerst het gesprek met hem is aangegaan. Daarbij wijst de man er op dat de vrouw na de melding van de bevriende buur in de tussenliggende dagen de zorgregeling gewoon heeft laten doorlopen. Volgens de man ziet Veilig Thuis in elk geval geen reden om de (standaard)melding met spoed op te pakken. Naar de mening van de man speelt daarbij een rol dat de vrouw in de zomer van 2024 reeds een melding bij Veilig Thuis had gedaan die ongegrond werd verklaard. De zorgen van de vrouw rechtvaardigen het direct stopzetten van de zorgregeling niet. Het is voorts ook erg schadelijk voor de kinderen dat de regeling van de ene op de andere dag stopgezet wordt. De vrouw handelt niet in het belang van de kinderen en duwt de kinderen dieper een loyaliteitsconflict in.
Vanwege de ontwikkelingsachterstand in zijn motoriek, spraak en taal is [minderjarige 1] iedere dinsdag, donderdag en vrijdag van 09.00 uur tot 13.00 uur onder behandeling bij [zorgverlener 1] .
De vrouw heeft de afspraak van 13 mei 2025 afgezegd, met als reden dat de zorgregeling is stopgezet. Naast de behandeling bij [zorgverlener 1] heeft [minderjarige 1] ook behandelingen en onderzoeken bij andere specialisten lopen. De volgende behandelingen staan op dit moment gepland:
  • Donderdag 15 mei 2025 om 09.00 uur in het ziekenhuis, waar de uitslag van de EEG-scan van [minderjarige 1] wordt besproken;
  • Maandag 19 mei 2025 om 14.30 uur bij [zorgverlener 2] bij de revalidatiearts;
  • Woensdag 4 juni 2025 om 11.30 uur bij fysiotherapie;
  • Vrijdag 6 juni 2025 om 13.30 uur bij Oogheelkunde;
  • Dinsdag 10 juni 2025 om 13.00 uur bij revalidatie.
Hier komen alle nog in te plannen afspraken bij. De man vreest dat de vrouw deze afspraken eveneens zal afzeggen. De man acht dit niet in het belang van [minderjarige 1] .
3.3.
De vrouw voert verweer tegen de vorderingen van de man in conventie en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de man in zijn vorderingen dan wel tot afwijzing van die vorderingen.
In reconventievordert de vrouw bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. partijen, in het kader van het Uniform Hulp Aanbod (UHA), te verwijzen naar de hulpverlening, waarbij gelet op de forse samenwerkings- en communicatieproblemen gedacht kan worden aan solo parallel ouderschap of een daarmee vergelijkbaar traject, met als doel te werken aan een constructieve onderlinge communicatie en samenwerking;
II. een begeleide zorgregeling te bepalen, althans een zodanige zorgregeling vast te stellen als de voorzieningenrechter juist en redelijk en in het belang van de minderjarigen acht;
III. indien de man niet openstaat voor een verwijzing in het kader van het Uniform Hulp Aanbod naar de hulpverlening, het volledige procesdossier in de thans lopende bodemprocedure, bekend onder zaaknummer C/02/425309 / FA RK 24-3600, in handen te stellen van de Raad, met het verzoek een onderzoek te gelasten, ter beantwoording van de vragen:
  • Welke vorm van contact met de man komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarigen?
  • Hoe dient een eventuele zorgregeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
  • Zijn er contra-indicaties voor omgang en zo ja, welke?
  • In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
  • Worden de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling bedreigd en is een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk?
IV. in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek van de Raad er geen sprake kan zijn van omgang c.q. contact tussen de man en de minderjarigen, althans een zodanige zorgregeling vast te stellen als de voorzieningenrechter juist en redelijk en in het belang van de minderjarige [minderjarige 1] en [minderjarige 2] acht;
een en ander met veroordeling van de man in de kosten van het geding in conventie en in reconventie, de nakosten daaronder begrepen.
3.4.
De vrouw voert daartoe aan dat er sinds de beschikking van 13 januari 2025 feiten zijn voorgevallen die maken dat de geldende zorgregeling niet langer in het belang van de kinderen moet worden geacht. De vrouw stelt dat zij van één of meerdere buurtbewoner(s) heeft begrepen dat er op 3 mei 2025 bij de man thuis een uit de hand gelopen incident heeft plaatsgevonden, waarbij de man en zijn huidige partner ruzie zouden hebben gehad. De man zou dronken en verbaal agressief zijn geweest. De kinderen zouden tijdens dat incident bij de man thuis op bed hebben gelegen. De vrouw heeft gehoord dat de politie ter plaatse is gekomen en dat de man door de politie voor verhoor is meegenomen. Omdat dit in de afgelopen twee maanden niet de eerste, maar de zesde of zevende ruzie was tussen de man en zijn partner en de vrouw van de kinderen bovendien signalen ontvangt waaruit blijkt dat het niet goed met hen gaat (onrustig, erg moe, niet in eigen bed willen slapen en [minderjarige 1] die nachtmerries heeft na een omgangsmoment met de man), zag de vrouw zich genoodzaakt contact op te nemen met Veilig Thuis. De vrouw heeft van Veilig Thuis begrepen dat er twee meldingen zijn gedaan, één door de politie op 4 mei 2025 en één anonieme melding op 6 mei 2025. Zij heeft voorts van Veilig Thuis begrepen dat de meldingen als urgent zijn aangemerkt. De vrouw is al een half jaar onder behandeling van een psycholoog, vanwege agressie van de man. Er zijn ook vanuit de hulpverlening meldingen over verbale agressie van de man.
De vrouw acht het in het belang van de kinderen dat zij contact (blijven) hebben met de man, maar wel op voorwaarde dat sprake is van een veilige omgeving voor de kinderen.
Ondertussen hebben er twee videobel-momenten en twee fysieke begeleide contactmomenten tussen de man en de kinderen plaatsgehad. Het lukt partijen niet om structurele afspraken te maken. De vrouw stelt zich primair op het standpunt dat de door de man gevorderde nakoming van de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling in de weg staat aan de ontzeggingsgronden ingevolge artikel 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) (sub a, c en d).
Subsidiair meent de vrouw dat deze zaak te complex is voor afdoening in kort geding.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de zitting staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van partijen bij hun vorderingen vast, nu de vastgestelde zorgregeling tussen de man en de kinderen niet wordt uitgevoerd.
4.2.
Vanwege de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie, zullen deze vorderingen gezamenlijk worden behandeld.
4.3.
Uitgangspunt in dit kort geding is de door de rechtbank bij beschikking van
13 januari 2025 vastgestelde, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, welke in beginsel dient te worden nagekomen. Slechts indien sprake is van dermate zwaarwegende feiten en/of omstandigheden die maken dat de regeling op dit moment niet in het belang van de kinderen kan worden geacht, kan de regeling bij wijze van ordemaatregel in afwachting van een bodemprocedure aangepast worden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de vrouw dit voldoende aannemelijk gemaakt. Zij overweegt hiertoe het volgende.
4.4.
Gebleken is dat er verschillende meldingen zijn gedaan bij Veilig Thuis over de onveilige thuissituatie bij de man. Uit productie 3 van de vrouw blijkt dat op 3 mei 2025 een melding door de politie is gedaan, waaruit blijkt dat er een ruzie tussen de man en zijn partner is geweest. Kennelijk was deze ruzie zo hevig dat buren het noodzakelijk hebben gevonden om de politie te laten ingrijpen. De kinderen lagen op dat moment bij de man thuis in bed. Voorts blijkt uit productie 3 van de vrouw dat op 6 mei 2025 een anonieme melding is gedaan, welke inhoudt dat de melder zorgen heeft over een gezin in de buurt, dat er sprake is van verbale agressie vanuit de vader richting de kinderen en zijn partner, dat de melder sinds november/december elke avond hoort dat de vader tegen de kinderen schreeuwt en dat de melder sinds twee maanden vier keer heeft gehoord dat [minderjarige 2] lang huilt en dat hier niet op wordt gereageerd. Dit is soms overdag en soms ’s avonds. Voorts heeft de melder aangegeven vaker ruzie tussen de man en zijn partner gehoord te hebben, waarbij zij naar elkaar schreeuwden. De afgelopen twee maanden heeft de melder dit zes of zeven keer gehoord.
Daarnaast heeft de vrouw als productie 15 een selectie uit het dossier van de GGD (voorheen consultatiebureau) overgelegd met betrekking tot een observatie op 19 december 2024, waarbij sprake was van een harde verbale aanpak van [minderjarige 1] , die kampt met een ontwikkelingsachterstand in motoriek, spraak en taal, door de man.
4.5.
De voorzieningenrechter constateert dat Veilig Thuis de zorgmeldingen als urgent heeft geprioriteerd, maar dat deze in verband met de werkvoorraad niet direct opgepakt kunnen worden. Gelet op het voorgaande en in aanmerking nemende dat het hier gaat om zeer jonge kinderen die volledig afhankelijk zijn van hun verzorger/opvoeder is de voorzieningenrechter van oordeel dat er op dit moment te veel onduidelijk is over de opvoedsituatie bij de man en zijn opvoedvaardigheden om de kinderen zonder meer overeenkomstig de bij beschikking van 13 januari 2025 vastgestelde regeling naar de man te laten gaan. Er is sprake van een zeer zorgelijke en complexe situatie. De voorzieningenrechter acht het niet in het belang van de kinderen om nu bij wijze van ordemaatregel te beslissen dat de huidige zorgregeling moet worden hervat. Eerst dient er meer duidelijkheid te komen.
Het hiervoor overwogene leidt ertoe dat de conventionele vorderingen van de man onder I en II zullen worden afgewezen.
4.6.
De voorzieningenrechter is met de Raad van oordeel dat het voor de kinderen belangrijk is om het contact met de man zo spoedig mogelijk op te pakken, bijvoorbeeld onder begeleiding van mevrouw [naam] of de bonus opa zoals door de vrouw ter zitting is geopperd. De man heeft aangegeven dat hij daar niet voor openstaat en dat hij zijn vordering tot onverkorte nakoming van de zorgregeling handhaaft. Voorts heeft de man aangegeven niet bereid te zijn mee te werken aan een hulpverleningstraject in het kader van het UHA.
Nu er bij de man geen bereidheid bestaat om ergens anders aan mee te werken dan hetgeen hij vordert, zullen de vorderingen van de vrouw sub I en II worden afgewezen.
4.7.
Ook de reconventionele vordering sub III van de vrouw zal worden afgewezen, nu in de bodemprocedure ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken al een deelbeschikking (die geldt als eindbeschikking) is gegeven. Bovendien loopt er een hoger beroep tegen deze deelbeschikking. De vrouw heeft sub IV gevorderd in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek van de Raad te bepalen dat er geen sprake van contact kan zijn, althans een zodanige zorgregeling vast te stellen als de voorzieningenrechter juist en redelijk en in het belang van de kinderen acht. Al omdat de vordering sub III zal worden afgewezen, zal de vordering sub IV bij gebreke van een onderzoek van de Raad eveneens worden afgewezen.
4.8.
Voor wat betreft de conventionele vordering sub IV overweegt de voorzieningenrechter dat deze vordering enerzijds samenhangt met de zorgregeling en anderzijds dat door de man niet geconcretiseerd is dat de vrouw moedwillig en welbewust in strijd met het belang van [minderjarige 1] de betreffende afspraken niet is nagekomen, althans zal nakomen. Daar komt bij dat de man ter zitting zelf heeft aangegeven dat hij in verband met zijn werk de afspraken bij [zorgverlener 1] ook niet altijd kan nakomen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de man deze vordering onvoldoende onderbouwd, zodat deze vordering zal worden afgewezen.
4.9.
Gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan en nu de vorderingen betrekking hebben op hun kinderen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.10.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
In conventie en in reconventie:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Pellikaan, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2025 in tegenwoordigheid van Van Dongen, griffier.