ECLI:NL:RBZWB:2025:3968

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
C/02/435714 / JE RK 25-941
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van gezagskwesties en internationale rechtsmacht

Op 23 juni 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak werd behandeld in Breda, waar de kinderrechter de belangen van de kinderen en de omstandigheden van de ouders, met name de moeder, in overweging nam. De moeder was onvindbaar en had geen contact met de Jeugdbescherming Brabant, die de aanvraag voor uithuisplaatsing indiende. De kinderrechter stelde vast dat de moeder en de vader van de kinderen de Letse nationaliteit hebben, wat de internationale rechtsmacht van de Nederlandse rechter bevestigde. De kinderrechter oordeelde dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de verzorging en opvoeding van de kinderen, gezien de zorgen over huiselijk geweld en de onduidelijke situatie van de moeder. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter verleende de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 8 november 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/435714 / JE RK 25-941
Datum uitspraak: 23 juni 2025
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Brabant, locatie Etten-Leur, gevestigd te Etten-Leur,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2024 in [geboorteplaats 1],
hierna te noemen [minderjarige 1],
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2025 in [geboorteplaats 2],
hierna te noemen [minderjarige 2].
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [geboorteplaats 1],
advocaat mr. N.A.H. Limbourg te Breda,
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende te [geboorteplaats 1].

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 23 mei 2025;
  • de oproepingen van de moeder en de vader in de Staatscourant van 6 juni 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 23 juni 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • twee vertegenwoordigers van de GI;
  • mr. Limbourg namens de moeder.
De moeder in persoon en de vader zijn niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de moeder en de vader wel juist zijn opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2].
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij hun moeder.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 11 februari 2025
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] (toen nog ongeboren) voorlopig onder toezicht van de GI gesteld met ingang van 11 februari 2025 tot 25 februari 2025, zonder daaraan voorafgaand de ouders hierover te horen. Bij beschikking van 11 februari 2025 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (toen nog ongeboren) voorlopig onder toezicht gesteld, met ingang van 25 februari 2025 tot 11 mei 2025.
2.4.
Bij beschikking van 8 mei 2025 heeft de kinderrechter [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 8 mei 2025 tot 8 november 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt (zo spoedig mogelijk) een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI legt aan haar verzoek ten grondslag dat sinds de ondertoezichtstelling in mei 2025 is uitgesproken, zij op geen enkele manier meer in contact kan komen met de moeder. Van een voornemen voor een uithuisplaatsing was op dat moment nog geen sprake. Wel lag er een veiligheidsplan.
Het Openbaar Ministerie heeft aan de GI laten weten dat de moeder zich ook niet houdt aan de strafrechtelijk opgelegde voorwaarden.
Voor de GI is het onduidelijk waar de moeder momenteel verblijft met de kinderen en in welke situatie zij verkeren. De GI maakt zich ernstige zorgen over het welbevinden van beide kinderen. Zo heeft de moeder met de kinderen ook niet meer het consultatiebureau bezocht.
Op 21 mei 2025 heeft de moeder via WhatsApp een bericht gekregen als vooraankondiging op een mail die verstuurd ging worden, dat de GI voornemens was om een verzoek uithuisplaatsing te gaan doen, mocht de moeder uit contact blijven. Dit bericht heeft de moeder ontvangen, maar daar heeft zij niet op gereageerd.
Van de politie is vernomen dat er met een Nederlandse bankpas van de moeder transacties zijn gedaan in Letland. Ook heeft de GI vernomen dat de politie op verzoek van de GI, ook voor het buitenland, een opsporingsverzoek heeft ingediend om de moeder en de kinderen te kunnen traceren en aan te houden. Met een machtiging uithuisplaatsing kan dat worden opgeschaald. Daarnaast heeft de GI een zorgmelding ontvangen dat de moeder al langere tijd financieel afhankelijk is van anderen om te kunnen voorzien in de basisbehoeften van de kinderen. Achteraf heeft de GI begrepen dat de moeder een grote schuldenberg heeft achtergelaten, zoals op de camping waar zij heeft verbleven.
De GI heeft redelijk recent nog een app berichtje van de moeder ontvangen met wat foto’s van de kinderen. Daaruit valt niet af te leiden waar de moeder met de kinderen verblijft en hoe oud de foto’s zijn. Van de vader is al veel langere tijd niets vernomen. Mochten de ouders weer samen zijn dan acht de GI de situatie nog zorgelijker.
4.1.
Mr. Limbourg brengt naar voren dat er voor haar na de zitting van 8 mei 2025 over het verzoek tot ondertoezichtstelling geen noodzaak meer bestond om nog contact met de moeder te onderhouden. Van de advocaat van de moeder in de overleveringszaak heeft mr. Limbourg begrepen dat het overleveringsverzoek inmiddels is afgewezen.
Mr. Limbourg geeft aan dat de moeder haar nog wel kort voorafgaande aan de huidige zitting van 23 juni 2025 heeft bericht dat zij het niet eens is met het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing. Volgens de moeder zijn de kinderen bij haar momenteel veilig en verblijft zij ergens in Nederland op het platteland. De moeder wil niet vertellen waar zij precies verblijft, ook uit angst voor de vader. Mr. Limbourg acht het ook het meest waarschijnlijk dat de moeder nog in Nederland zal verblijven.
Mr. Limbourg ziet dat de zorgen over de situatie groot zijn. Gelet echter op het standpunt van de moeder die het met het verzoek niet eens is, concludeert zij tot afwijzing van het verzoek.

5.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1.
De kinderrechter stelt vast dat de ouders en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de Letse nationaliteit hebben. Dit brengt mee dat deze zaak een internationaal karakter heeft, waardoor de kinderrechter (ambtshalve) dient te beoordelen of hem in deze zaak rechtsmacht toekomt. Indien dit het geval is, dient de kinderrechter het toepasselijk recht te bepalen.
5.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 7 lid 1 van de verordening Brussel II-ter zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Nu [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
5.3.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is op het verzoek te beslissen, zal op grond van het bepaalde in artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 Nederlands recht op het verzoek toegepast worden.
Inhoudelijke beoordeling
5.4.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding. [1] De kinderrechter overweegt hierbij dat er grote zorgen waren, en nog steeds zijn, over huiselijk geweld van de vader richting de moeder in het bijzijn van de kinderen. Weliswaar zouden de ouders hun relatie enige tijd geleden hebben verbroken, zekerheid daarover bestaat er niet. De relatie van de ouders kenmerkte zich immers door aantrekken en afstoten en momenteel is het onbekend waar beide ouders verblijven.
Hierbij waren er nog de zeer zorgelijke signalen van de Letse autoriteiten dat de moeder haar andere kinderen in Letland ernstig verwaarloosde, lichamelijk en psychisch mishandelde en misbruikte. Weliswaar zijn er toen de moeder al in Nederland verbleef geen zorgen gezien over haar opvoedvaardigheden toen zij in het moeder-kindhuis verbleef. Gezien echter de ernst van de verdenkingen van de Letse autoriteiten en de zorgen over het huiselijke geweld, acht de kinderrechter het noodzakelijk dat de GI zicht zal hebben op de veiligheid van de kinderen. De moeder heeft zich niet gehouden aan het opgemaakte veiligheidsplan en de hulpverlening vanuit Care Forward en belemmert de benodigde inmenging van de GI door zich geheel onvindbaar te houden. De vooraankondiging schriftelijke aanwijzing van 14 mei 2025 heeft hierop geen positief effect gehad. De kinderrechter acht het daarom in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen noodzakelijk dat thans tot het uiterste middel van een machtiging tot uithuisplaatsing wordt overgegaan. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat bij verlening van de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing de politie de opsporing van de moeder met de kinderen zal kunnen opschalen.
5.5.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 23 juni 2025 tot 8 november 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2025 door mr. Phillips, kinderrechter, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier, en op schrift gesteld op 26 juni 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek.