ECLI:NL:RBZWB:2025:396

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
24/1732
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2020 een ambtshalve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning op € 40.953 was vastgesteld. Belanghebbende had bezwaar gemaakt, maar de inspecteur verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. De rechtbank behandelt het beroep van belanghebbende en concludeert dat de inspecteur terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank oordeelt dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is overschreden en dat belanghebbende geen verschoonbare redenen heeft aangevoerd voor deze overschrijding. De rechtbank wijst het beroep van belanghebbende af en verklaart het ongegrond, zonder toekenning van griffierecht of proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt op 27 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/1732

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van 14 december 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2020 een (ambtshalve) aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.953 (de aanslag). Gelijktijdig heeft de inspecteur belastingrente in rekening gebracht naar een bedrag van € 407 (de belastingrentebeschikking) en een verzuimboete opgelegd van € 385 (de boetebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft de inspecteur het bezwaar in behandeling genomen als een verzoek om ambtshalve vermindering en dat verzoek afgewezen. Deze procedure ziet alleen op de niet-ontvankelijkheidverklaring van het bezwaar tegen de aanslag.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur, [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] en mr. [inspecteur 3] , deelgenomen. Belanghebbende was niet aanwezig (zie 4).

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur het bezwaar terecht wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep tegen de uitspraak op bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Op 20 juli 2023 heeft belanghebbende als binnenlandse belastingplichtige aangifte IB/PVV gedaan voor het jaar 2020 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 20.684 (de aangifte). Daarbij heeft hij aangegeven dat hij recht heeft op alleenstaande ouderenkorting. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is als volgt opgebouwd:
Pensioen, lijfrente of andere uitkering
- ABP
€ 944
€ 200 (LH)
- PFZW
€ 4.049
€ 783 (LH)
- SVB
€ 15.691
€ 1.519 (LH)
Totaal
€ 20.684
3.1.
De inspecteur heeft een renseignement ontvangen waaruit volgt dat belanghebbende in 2020 zorgvergoeding uit een persoonsgebonden budget (PGB) heeft ontvangen van € 20.269.
3.2.
Bij het vaststellen van de aanslag heeft de inspecteur geen rekening gehouden met de aangifte. Het belastbaar inkomen uit werk en woning heeft hij met dagtekening
26 juli 2023 ambtshalve vastgesteld op € 40.953, bestaande uit inkomen uit vroegere dienstbetrekking van € 20.684 en een resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) van
€ 20.269. Daarbij heeft hij geen alleenstaande ouderenkorting toegekend. Gelijktijdig heeft hij de verzuimboete en de belastingrentebeschikking vastgesteld (zie 1.1).
3.3.
Belanghebbende heeft per brief met dagtekening 12 november 2023 gereageerd op het informatieverzoek van de inspecteur ten aanzien van zijn woonplaats. De inspecteur heeft de brief ontvangen op 13 december 2023 en aangemerkt als bezwaarschrift tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering (zie 1.2).
3.4.
De inspecteur heeft het bezwaar dat ziet op de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering (deels) toegewezen. Daarbij heeft hij de aanslag bij beschikking van 27 maart 2024 verminderd, waarbij rekening is gehouden met een hoger bedrag aan heffingskortingen van in totaal € 3.926. Gelijktijdig heeft hij de boetebeschikking vernietigd en de belastingrentebeschikking verminderd naar een bedrag van € 241.
3.5.
De inspecteur heeft de aanslag bij beschikking van 25 april 2024 verminderd, waarbij rekening is gehouden met een hoger bedrag aan heffingskortingen van in totaal
€ 5.170. Gelijktijdig heeft hij de in rekening gebrachte belastingrente verminderd naar een bedrag van € 128 (de ambtshalve beslissing).

Overwegingen

Vooraf
4. Na afloop van de zitting van 16 december 2024 gepland om 11:00 uur heeft de rechtbank een e-mail van belanghebbende via de griffie gezien verzonden om 09:06 uur diezelfde ochtend. Daarin is verzocht om uitstel van de zitting. De rechtbank heeft het verzoek, gelet op het tijdstip van indiening, pas na afloop van de zitting gezien. De rechtbank ziet in hetgeen gesteld onvoldoende aanleiding om het onderzoek nog te heropenen.
Is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard?
4.1.
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken. [1] Deze termijn vangt aan op de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. [2] De bekendmaking van een besluit geschiedt door toezending of uitreiking aan belanghebbende. [3] Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. [4] In dit geval is het bezwaarschrift buiten de termijn van zes weken na dagtekening van het aanslagbiljet ontvangen door de inspecteur op 3 oktober 2023.
4.2.
Belanghebbende heeft, zo begrijpt de rechtbank, als reden voor overschrijding van de bezwaartermijn opgegeven dat zijn post naar zijn zoon wordt toegezonden en hij niet alles adequaat krijgt doorgestuurd van zijn zoon.
4.3.
Vast staat dat de dagtekening van de aanslag 26 juli 2023 is. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de rechtsgeldige bekendmaking van de aanslag later dan die datum heeft plaatsgevonden. De termijn voor het indienen van bezwaar is daarmee geëindigd op 6 september 2023. Gelet op de dagtekening – de dagtekening is namelijk “2023-09-09” - gaat de rechtbank ervan uit dat het bezwaarschrift niet eerder dan op 9 september 2023 kan zijn verstuurd en daarmee dus te laat is ingediend.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De werkwijze die belanghebbende met zijn zoon heeft afgesproken voor het bekijken van de post van belanghebbende, heeft volgens belanghebbende niet gewerkt. Dat ligt in de risicosfeer van belanghebbende. De inspecteur heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep tegen de niet-ontvankelijkheidverklaring van het bezwaar is ongegrond. Belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van
mr. D. Damen, griffier, op 27 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
3.Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb.
4.Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.