ECLI:NL:RBZWB:2025:3953

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
02-190564-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van mensensmokkel en valsheid in geschrift met betrekking tot een kind

Op 25 juni 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich samen met een medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel en valsheid in geschrift. De zaak betreft de illegale toegang van een Filipijns kind tot Nederland, waarbij gebruik is gemaakt van valse documenten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte op 23 januari 2016 met het kind vanuit de Filipijnen naar Nederland zijn gereisd, zonder de officiële adoptieprocedure te volgen. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn voor de vervolging is overschreden, maar dat dit niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 80 uren. Daarnaast is er een schadevergoeding van € 5.000,- toegewezen aan de benadeelde partij, die de immateriële schade van het kind vertegenwoordigt. De rechtbank heeft de ernst van de feiten benadrukt, vooral gezien de gevolgen voor het kind, en heeft de verdachte aangesproken op zijn verantwoordelijkheden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-190564-24
vonnis van de meervoudige kamer van 25 juni 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1943 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
raadsman mr. P.F.M. Gulickx, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 juni 2025, waarbij de officier van justitie, mr. J.F.M. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel;
2. zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift;
3. zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het gebruik maken van een vals geschrift.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
3.1
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vervolging wegens een overschrijding van de redelijke termijn. Sinds 2016 is er geen vervolging ingesteld, zodat daaruit het vertrouwen mocht worden ontleend dat er geen vervolging meer zou volgen.
3.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overschrijding van de redelijke termijn niet tot gevolg heeft dat zij niet-ontvankelijk is in haar vervolging. Bovendien is verdachte tussen zijn eerste verhoor bij de politie en het uitgaan van de dagvaarding in 2023 nogmaals verhoord.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM begint te lopen vanaf het moment dat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Artikel 6 EVRM dwingt niet tot de opvatting dat het eerste verhoor van de verdachte door de politie steeds als zodanige handeling heeft te gelden. In de onderhavige zaak geldt naar het oordeel van de rechtbank het eerste verhoor van verdachte wel als aanvang. De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn in onderhavige zaak is aangevangen op 31 maart 2017, te weten de datum dat verdachte voor de eerste keer is verhoord door de politie. Immers, in het verhoor heeft verdachte bekend strafbare feiten te hebben gepleegd en heeft de politie ook expliciet aangegeven dat het betreffende handelen van verdachte strafbaar is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte gelet daarop en met een verdenking van deze ernst de verwachting mocht ontlenen dat hij op enig moment vervolgd zou gaan worden. Het enkele feit dat er vanaf het eerste verhoor tot aan het onderzoek ter terechtzitting acht jaren zijn verstreken, doet daar niets aan af. Daar komt nog bij dat verdachte in 2023 opnieuw is verhoord.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt de vuistregel dat een overschrijding van de redelijke termijn niet tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de strafvervolging leidt, ook niet in uitzonderingsgevallen. De rechtbank ziet in de onderhavige zaak geen aanleiding of reden om daarvan af te wijken.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank realiseert zich dat dit vonnis een strafrechtelijk sluitstuk is van elkaar jarenlang opvolgende gebeurtenissen die zijn gestart op het moment dat [slachtoffer] van haar biologische moeder is gescheiden. De gevolgen van die gebeurtenissen zijn voor de betrokkenen, maar vooral voor [slachtoffer] groot en deze blijven haar leven beïnvloeden. Om de begrijpelijkheid van het vonnis te vergroten, vindt de rechtbank het belangrijk eerst het juridisch kader schetsen waaraan zij gebonden is.
Verdachte en zijn medeverdachte worden verdacht van mensensmokkel en valsheid in geschrifte. Bij mensensmokkel gaat het om hulp bij illegale toegang tot een land en verblijf. Mensensmokkel is daarmee altijd grensoverschrijdende criminaliteit. Het belang van de strafbaarstelling is daarin gelegen dat op het grondgebied van de staat alleen mensen verblijven die daartoe gerechtigd zijn, een zaak van openbaar gezag. Het gaat om vergrijpen die het beleid om illegaal verblijf in Nederland tegen te gaan, frustreren.
Verdachte en zijn medeverdachte hebben van een meisje, een baby toen nog, een illegale vreemdeling gemaakt. Met behulp van valse documenten hebben zij [slachtoffer] van de Filipijnen naar Nederland gebracht terwijl zij wisten dat die toegang wederrechtelijk was.
Het wetsartikel 197a van het Wetboek van Strafrecht stelt een zelfstandige vorm van medeplichtigheid strafbaar. Als het gaat over ‘behulpzaam zijn bij’ dient dat te worden uitgelegd zoals in artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht. Het gaat erom of verdachte de toegang, de doorreis en/of het (verdere) verblijf van de (illegale) vreemdeling in enigerlei opzicht heeft bevorderd of gemakkelijk gemaakt. Het is voor de strafwaardigheid hiervan niet nodig dat degene die wordt gesmokkeld dat heeft geïnitieerd of zelfs maar wilde.
Feit 1
Uit de verklaringen van verdachte en zijn medeverdachte blijkt dat zij bij de Nederlandse ambassade in de Filipijnen een Nederlands paspoort voor [slachtoffer] hebben aangevraagd. Daarvoor hebben zij een paspoortformulier ingevuld, waarop zij hebben verklaard de ouders van [slachtoffer] te zijn. De verdachten hebben vervolgens op 23 januari 2016 met het vliegtuig de Filipijnen verlaten, waarna zij op 24 januari 2016 met [slachtoffer] in Nederland zijn aangekomen, waar zij haar hebben ondergebracht. Verdachten hebben het voorgaande gedaan buiten enige officiële adoptieprocedure om, omdat zij daar gelet op hun leeftijd niet voor in aanmerking kwamen. Zij wisten dat zij niet volgens de officiële regels handelden en wisten daarmee ook dat de toegang van [slachtoffer] tot Nederland wederrechtelijk was. De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachten zich samen schuldig hebben gemaakt aan mensensmokkel.
Feiten 2 en 3
Nadat de verdachten met [slachtoffer] in Nederland zijn aangekomen, hebben zij bij de gemeente Drimmelen een inlichtingenformulier ingevuld om [slachtoffer] in te schrijven in Nederland. Op dit formulier hebben zij vermeld de ouders te zijn van [slachtoffer] . Vervolgens hebben zij bij de opmerking dat zij het formulier naar waarheid hebben ingevuld een handtekening gezet.
Tijdens de inschrijving van [slachtoffer] hebben verdachten onder meer een geboorteakte bij de gemeente ingediend, waarop zij, eerder in de Filipijnen, in strijd met de waarheid hebben laten vermelden de ouders van [slachtoffer] te zijn. De verdachten hebben ook verklaard dat zij wisten dat de geboorteakte niet klopte. De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan medeplegen van valsheid in geschrift en medeplegen van het opzettelijk gebruikmaken van een vals geschrift.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
in de periode van 23 januari 2016 tot en met 24 januari 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, een persoon met de Filipijnse nationaliteit, te weten:
een kind volgens de Filipijnse geboorteakte genaamd “ [naam 1] ” volgens de geboorteakte geboren op [geboortedag 2] 2015 en thans officieel genaamd [naam 2] , hierna te noemen [slachtoffer] behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland en die bovengenoemde persoon, daartoe gelegenheid en middelen heeft verschaft,
immers hebben hij, verdachte en zijn medeverdachte
- die [slachtoffer] middels een onrechtmatig verkregen Nederlands paspoort vanuit de Filipijnen naar Nederland overgebracht en
- die [slachtoffer] , die in de Filipijnen verbleef, met een vliegtuig vanuit de Filipijnen buiten een officiële adoptieprocedure om, naar Nederland gebracht en vervolgens
- die [slachtoffer] in Nederland ondergebracht zulks terwijl verdachte en zijn mededader wisten dat die toegang wederrechtelijk was;
feit 2
omstreeks 25 januari 2016 te Made, gemeente Drimmelen, tezamen en in vereniging met een ander een “inlichtingenformulier Gemeentelijke Basisadministratie” - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt , immers hebben verdachte en zijn mededader in strijd met
de waarheid op dat inlichtingenformulier vermeld dat hij, verdachte en [medeverdachte] de ouders zijn van (het zo door hen genoemde kind) “ [naam 1] ” zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken;
feit 3
op 26 januari 2016 te Made, in de gemeente Drimmelen, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse Filipijnse geboorteakte, - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – als ware dat geschrift echt en onvervalst, en bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de waarheid op die akte was vermeld dat
- het op die akte geboren kind genaamd “ [naam 1] ” was geboren uit “ [naam medeverdachte] ” en de vader is genaamd “ [verdachte] ”
zulks terwijl de biologische moeder niet “ [naam medeverdachte] ” betrof en de biologische vader niet “ [verdachte] ” betrof en bestaande dat gebruik maken hierin dat verdachte en zijn mededader voornoemde valse geboorteakte ten name van die “ [naam 1] ” hebben ingediend bij de gemeente Drimmelen bij de eerste inschrijving van die [naam 1] vanuit het buitenland in de gemeente Drimmelen terwijl verdachte en zijn mededader wisten dat dat geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en
onvervalst.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Voor zover door verdachte is bedoeld een beroep te doen op een strafuitsluitingsgrond omdat er sprake zou zijn geweest van humanitaire bijstand zonder enig oogmerk van eigen bevoordeling en louter in het belang van [slachtoffer] slaagt dit beroep niet. Nergens blijkt uit dat wat verdachte daarover stelt juist is en bovendien heeft verdachte juist vooral gehandeld in zijn eigen belang nu hij en zijn vrouw [slachtoffer] als hun eigen kind in Nederland wilden gaan opvoeden, omdat zijn vrouw een kinderwens had.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 18 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging acht een gevangenisstraf niet passend. Zij verzoekt de rechtbank in geval van strafoplegging de zaak met een zo licht mogelijke straf af te doen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan mensensmokkel en daarmee samenhangend valsheid in geschrift. Zij hebben [slachtoffer] tegen de regels in naar Nederland gebracht en haar daar ondergebracht. Om diverse redenen neemt de rechtbank dit de verdachten kwalijk.
Mensensmokkel maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Het ondermijnt de belangen van de Nederlandse overheid die zij heeft bij het verwezenlijken van haar beleid bij het bestrijden van illegaal verblijf in Nederland. De verdachten hebben bovendien het overbrengen van [slachtoffer] en het inschrijven van haar in Nederland bewerkstelligd met gebruik van valse documenten. Voor het goed functioneren van de maatschappij moet er op kunnen worden vertrouwd dat documenten zoals geboorteakten echt zijn. Verdachte en zijn medeverdachte hebben dit vertrouwen flink beschaamd.
De rechtbank neemt het verdachten in het bijzonder kwalijk dat zij - puur gericht op hun eigen behoeften - bij het plegen van deze strafbare feiten volkomen voorbij zijn gegaan aan de ernstige gevolgen en enorme consequenties die hun handelen heeft gehad voor [slachtoffer] . Verdachten hebben [slachtoffer] weggehaald uit haar eigen omgeving, land en cultuur en haar overgebracht naar Nederland terwijl zij daar als baby geen enkele zeggenschap in had. Door buiten de officiële procedures om te handelen, heeft geen zorgvuldige behartiging van de belangen van [slachtoffer] en haar biologische ouders plaats kunnen vinden. Daarnaast hebben verdachten door het opmaken van valse documenten voor onduidelijkheid gezorgd over de biologische ouders, achtergrond, geboortedatum en de (medische) familiegeschiedenis van [slachtoffer] . Bovendien hebben verdachten met deze valse documenten de zoektocht naar de biologische ouders van [slachtoffer] enorm ingewikkeld gemaakt. Verdachten hebben zich geen enkele rekenschap gegeven van deze gevolgen en lijken dat nog steeds niet te doen. Zij hebben in strijd met het belang van [slachtoffer] gehandeld. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de rechtbank de indruk gekregen dat de ernst van de feiten nog altijd niet tot verdachte en zijn medeverdachte is doorgedrongen. Het is de rechtbank gebleken dat verdachten [slachtoffer] het beste wensen, ook voor haar toekomst, maar het is de rechtbank ook duidelijk geworden dat verdachte en zijn medeverdachte niet de aangewezen personen zijn om te weten wat goed is voor [slachtoffer] .
Persoonlijke omstandigheden
Verdachte is niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank heeft verder nauwelijks informatie over de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Dat komt mede doordat er door de reclassering dermate laat is begonnen met het proberen op te stellen van een reclasseringsrapport, dat er uiteindelijk geen rapport tot stand is gekomen. Dat is wat de rechtbank betreft niet aan verdachte te wijten.
De redelijke termijn
De rechtbank constateert dat de feiten in onderhavige zaak in 2016 zijn gepleegd. Het is haar niet duidelijk waarom het zo lang heeft geduurd voordat deze zaak voor de rechtbank is gebracht. Weliswaar heeft het Openbaar Ministerie diverse rechtshulpverzoeken naar de Filipijnen uitgestuurd, maar deze rechtshulpverzoeken zagen op het achterhalen van gegevens omtrent de herkomst van [slachtoffer] en niet zozeer op de ten laste gelegde feiten. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden en gaat ervan uit dat deze termijn is aangevangen op 31 maart 2017, te weten de datum dat verdachte voor de eerste keer is verhoord door de politie. Op dat moment hebben verdachten de strafbare feiten bekend en konden zij gelet op de ernst van de verdenking in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hen ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Bij de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar, behoudens bijzondere omstandigheden. Die laatste zijn onvoldoende gebleken. De rechtbank zal de forse overschrijding van de redelijke termijn in strafverminderende zin meewegen.
Strafoplegging
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten en jurisprudentie, waaruit volgt dat bij de door verdachte gepleegde feiten het uitgangspunt in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is. Indien de strafzaak binnen de redelijke termijn aan de rechtbank was voorgelegd, zou de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden overwogen hebben. Dat geldt zowel voor verdachte als voor zijn echtgenote, de medeverdachte. Hoewel zij wellicht niet alles precies hetzelfde hebben gedaan, neemt de rechtbank hen hun handelen in gelijke mate kwalijk. Nu de strafzaak pas acht jaar na het plegen van de feiten aan de rechtbank is voorgelegd, waarmee de redelijke termijn ruimschoots is overschreden, en verdachte in de afgelopen acht jaar geen strafbare feiten heeft gepleegd, ziet de rechtbank reden om niet tot de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf over te gaan. Vanuit het oogpunt van vergelding, maar ook vanuit het oogpunt van generale en speciale preventie, ziet de rechtbank wel reden om over te gaan tot de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf met daarnaast een taakstraf om de ernst van de feiten te benadrukken en zodat verdachte op een concrete manier de gevolgen ervaart van zijn kwalijke acties. De rechtbank houdt er bij de straf rekening mee dat ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten sprake is van eendaadse samenloop.
Alles afwegende legt de rechtbank aan verdachte op een voorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast legt zij aan verdachte op een taakstraf van 80 uren.

7.De benadeelde partij

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen. Ten aanzien van het verzoek tot proceskostenvergoeding refereert zij zich aan het oordeel van de rechtbank.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen. Gelet op artikel 3:310, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is de vijfjaarstermijn overschreden zodat de vordering is verjaard. Tevens is de vordering onvoldoende onderbouwd, is de schade niet aannemelijk gemaakt, is het causaal verband tussen de verweten gedragingen en de schade niet aangetoond en ook is de vordering één dag voor de zitting ingediend zodat sprake is van een schending van het beginsel van de behoorlijke procesorde. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering wegens een onevenredige belasting van het strafproces.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] vordert namens [slachtoffer] een schadevergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade voor feit 1. Daarnaast vordert zij proceskosten bestaande uit kosten van de advocaat (€ 11.382,91) en reiskosten (€ 163,76).
Schending beginsel behoorlijke procesorde
De rechtbank stelt met de verdediging vast dat gelet op de lange aanloop naar de zitting het wenselijk was geweest indien de vordering eerder was ingediend. De vordering betreft echter slechts een drietal posten, te weten een symbolisch bedrag aan immateriële schade, proceskosten en reiskosten. Deze posten zijn niet bijzonder omvangrijk of ingewikkeld. Naar het oordeel van de rechtbank is de verdediging dan ook in voldoende mate in de gelegenheid geweest om naar voren te brengen wat zij tot verweer tegen de vordering kan aanvoeren.
Verjaring
De rechtbank stelt vast dat uit artikel 3:310, eerste lid, BW volgt dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgend op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Artikel 3:310, vierde lid, BW betreft een uitzondering op deze hoofdregel en bepaalt dat indien de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt een strafbaar feit oplevert waarop de Nederlandse strafwet toepasselijk is, de rechtsvordering tot vergoeding van schade tegen de persoon die het strafbare feit heeft begaan niet verjaart zolang het recht tot strafvordering niet door verjaring of door de dood van de aansprakelijke persoon is vervallen. Nu daarvan geen sprake is, is de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank niet verjaard.
Immateriële schade
Artikel 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. In het geval van de benadeelde partij kan dit alleen zijn de in het artikel genoemde ‘aantasting in de persoon op andere wijze’. Daarvan is in ieder geval sprake indien benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept moet voldoende concrete gegevens aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de bedoelde aantasting in haar persoon op andere wijze sprake is. In een dergelijk geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in haar persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank dient te beoordelen of vastgesteld kan worden dat [slachtoffer] immateriële schade heeft geleden doordat verdachte haar illegaal Nederland hebben binnengebracht. Daarbij hebben verdachten, zoals bewezen verklaard, gebruik gemaakt van een illegaal verkregen Nederlands paspoort en hebben zij haar buiten een officiële adoptieprocedure om met het vliegtuig van de Filipijnen naar Nederland gebracht.
De schade die gevorderd wordt betreft een (symbolisch) bedrag en omvat niet alle door [slachtoffer] geleden schade. Zoals reeds hiervoor overwogen, kan in het kader van deze strafprocedure ook niet alle schade van [slachtoffer] vergoed worden. Enkel de schade die een rechtstreeks gevolg is van de mensensmokkel.
[slachtoffer] is in 2020 gestart met orthopedagogische behandeling voor kort gezegd een hechtingsstoornis en trauma. In het startverslag en het eindevaluatieverslag van [kinderpsycholoog] is beschreven wat de aanleiding was voor de aanmelding en welke behandelingen [slachtoffer] heeft ondergaan.
De rechtbank vindt voldoende onderbouwd gesteld dat in ieder geval een gedeelte van de in deze verslagen beschreven psychische klachten van [slachtoffer] een rechtstreeks gevolg zijn van de verdachten verweten mensensmokkel.
Na haar komst in Nederland is [slachtoffer] , omdat zij illegaal in Nederland verbleef door toedoen van verdachten, in een civiel jeugdbeschermingskader terechtgekomen en meermalen verplaatst voordat zij bij haar huidige adoptieouders is gaan wonen.
Dat deze verplaatsingen tot psychische schade hebben geleid bij een jong, kwetsbaar kind zoals [slachtoffer] , die voor haar komst naar Nederland al het nodige had meegemaakt, neemt de rechtbank aan. Ook moet deze schade voorzienbaar zijn geweest voor verdachten. De rechtbank begroot de immateriële schade van [slachtoffer] op € 5.000,-
Proceskosten
Namens de benadeelde partij wordt gevorderd primair vergoeding van de integrale advocatenkosten, te weten een bedrag van in totaal € 11.382,91 inclusief BTW, subsidiair vergoeding volgens het liquidatietarief. Daarnaast worden gevorderd de reiskosten (€ 163,76) gemaakt direct in verband met deze strafzaken.
Dergelijke proceskosten zijn geen rechtstreekse schade. De rechtbank moet op grond van artikel 592a Sv in samenhang met artikel 361 lid 6 Sv wel een beslissing over deze kosten nemen. Bij de begroting van deze proceskosten dient dezelfde maatstaf te worden gehanteerd als in civiele procedures. Bij het vaststellen van kosten voor rechtsbijstand wordt dan ook in beginsel uitgegaan van het liquidatietarief kantonzaken. De rechtbank ziet gelet op de aard en de omvang van de werkzaamheden in verband met de in de onderhavige zaak ingediende vordering geen aanleiding om van dit beginsel af te wijken. De rechtbank zal de proceskosten dan ook toewijzen volgens het liquidatietarief. Dat betekent twee punten (één voor het opstellen van het voegingsformulier en één voor toelichting op zitting) voor het thans geldende liquidatietarief van € 406,- per punt. De rechtbank zal daarom een bedrag van € 812,- toewijzen. De gevorderde proceskosten worden voor het overige afgewezen.
De reiskosten gemaakt door de benadeelde partij in verband met het bezoeken van de advocaat komen op basis van vaste jurisprudentie niet voor vergoeding in aanmerking. Dit betreft geen rechtstreekse materiële schade door de bewezenverklaarde feiten en er is geen wettelijke grondslag tot toewijzing daarvan op basis van de civielrechtelijke proceskostenregeling. Ditzelfde geldt voor de reiskosten gemaakt in verband met een slachtoffergesprek met de officier van justitie en de reiskosten gemaakt in verband met het bijwonen van de zitting, nu wordt geprocedeerd met een advocaat.
De wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel
Het toe te wijzen bedrag van € 5.000,- aan immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2016. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte de strafbare feiten samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 55, 57, 197a en 225 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van mensensmokkel;
feit 2:medeplegen van valsheid in geschrift;
feit 3:medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld
in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en
onvervalst;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
40 dagen;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde]van
€ 5.000,-aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 24 januari 2016 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij voor rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten
€ 812,-;
- wijst de vordering voor zover deze ziet op de kosten van rechtsbijstand voor het overige af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde](feit1),
€ 5.812,-te betalen, waarvan € 5.000,- vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 24 januari 2016 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
60 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Combee, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en mr. K. Verhoeven, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. van Spelde, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 juni 2025.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij in of omstreeks de periode van 23 januari 2016 tot en met 24 januari 2016, althans op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 december 2015 tot en met 26 januari 2016 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of te Made, gemeente Drimmelen en/of te [woonplaats] , gemeente Drimmelen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een persoon (/vreemdeling(en)) (met de Filipijnse nationaliteit), te weten:
een kind volgens de Filipijnse geboorteakte genaamd “ [naam 1] ” (volgens de geboorteakte geboren op [geboortedag 2] 2015) (en thans officieel genaamd [naam 2] ), hierna te noemen [slachtoffer] (telkens) behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland en/of een andere lidstaat van de Europese Unie en/of IJsland en/of Noorwegen en/of een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York lot stand gekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad en/of die bovengenoemde persoon, daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn medeverdachte
- middels een valse/vervalste Filipijnse geboorteakte een Nederlands paspoort voor die [slachtoffer] verkregen en/of
- die [slachtoffer] middels een (onrechtmatig verkregen) Nederlands paspoort vanuit de Filipijnen naar Nederland overgebracht en/of
- die [slachtoffer] , die in de Filipijnen verbleef, met een vliegtuig vanuit Manilla, althans de Filipijnen naar Schiphol, althans Nederland gebracht en/of/althans buiten de (officiële) adoptieprocedure om, naar/in Nederland gebracht en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer] in verdachte’s woning in Nederland ondergebracht en/of opgenomen zulks terwijl verdachte en/of zijn mededader wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang en/of doorreis wederrechtelijk was;
( art 197a lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 197a lid 4 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 25 januari 2016 te Made, gemeente Drimmelen en/of te [woonplaats] , gemeente Drimmelen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een “inlichtingenformulier Gemeentelijke Basisadministratie” - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader valselijk en/of in strijd met
de waarheid op/in dat inlichtingenformulier vermeld/weergegeven dat hij, verdachte en [medeverdachte] de (biologische) ouders zijn van (het zo door hen genoemde kind) “ [naam 1] ” zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
( art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 26 januari 2016 te Made, in de gemeente Drimmelen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse/vervalste (Filipijnse) geboorteakte, - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – als ware dat geschrift echt en onvervalst, (en) bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat valselijk en/of in strijd met de waarheid op/in die akte was/is vermeld/weergegeven dat
- het in/op die akte geboren kind “ [naam 1] ” was geheten en/of
- het in/op die akte geboren kind (genaamd) “ [naam 1] ” was geboren uit “ [naam medeverdachte] ”, althans dat de moeder is genaamd “ [naam medeverdachte] ” en/of de vader is genaamd “ [verdachte] ”
zulks terwijl het kind niet werd geboren als / met de naam “ [naam 1] ” en/of de (biologische) moeder niet “ [naam medeverdachte] ” betrof en/of de (biologische) vader niet “ [verdachte] ” betrof en bestaande dat gebruik maken hierin dat verdachte en/of zijn mededader (voornoemde) valse en/of vervalste geboorteakte ten name van (die) “ [naam 1] ” heeft/hebben verstrekt/ingediend/overlegd bij de gemeente Drimmelen bij de (eerste) inschrijving van die [naam 1] (vanuit het buitenland) in de gemeente Drimmelen terwijl verdachte en/of zijn mededader wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat geschrift bestemd was voor gebruik als ware zij echt en
onvervalst;
( art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht )