5.1.De bestreden besluiten zijn (mede) gebaseerd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Die wet is vervallen als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024.
Uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet leidt de rechtbank af dat het oude recht ook van toepassing blijft op een besluit op een aanvraag die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend.
6. Eisers voeren aan dat de bestemmingsplanherziening, waarbij het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ” is vastgesteld, niet aan hen is gemeld en dat ze dan ook niet bekend waren met die planherziening. Was dat wel zo geweest, dan hadden ze daar zeker zienswijzen en beroep tegen ingesteld, omdat naar hun mening de VNG-uitgangspunten hierbij niet zijn nageleefd en dat niet goed is onderzocht wat de verkeersgevolgen van het nieuwe bestemmingsplan waren. Verder zijn zij van mening dat dit bestemmingsplan in strijd is met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het daaraan voorafgaande bestemmingsplan. Eisers wijzen ook op een verkeersbesluit van 29 augustus 2024 waaruit volgens hen blijkt dat de [locatie 2] niet geschikt is voor de afwikkeling van het extra verkeer dat door het gebruik van de bedrijfsunits zal ontstaan. In een aanvullend beroepschrift hebben eisers er nog op gewezen dat de stikstofberekening bij hen vragen oproept. Eisers voeren geen gronden aan tegen de omgevingsvergunning voor in artikel 2.2, eerste lid onder e van de Wabo bedoelde activiteit ‘het maken van een uitweg’.
Heeft het college op goede gronden de omgevingsvergunning verleend?
7. Op het perceel geldt het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’. Het ontwerp van dit bestemmingsplan heeft ter inzage gelegen en die terinzagelegging is op de gebruikelijke wijze bekendgemaakt. Eisers hadden bekend kunnen zijn met de terinzagelegging van het plan en hadden desgewenst zienswijzen kunnen indienen. Na de vaststelling van het plan is er geen beroep aangetekend. Dat betekent dat het plan onherroepelijk is geworden en dat alleen in bijzondere gevallen, bij evidente onrechtmatigheid, de bestuursrechter planregels buiten toepassing kan laten of onverbindend kan verklaren. Dit is niet door eisers gesteld en de rechtbank is van mening dat hiervan in dit geval ook geen sprake is. Dat betekent ook dat de rechtbank niet toekomt aan de beoordeling van de bezwaren van eisers tegen de verkeersgevolgen van het bouwplan; die gevolgen worden geacht te zijn beoordeeld bij de vaststelling van het bestemmingsplan.
8. De rechtbank overweegt dat het perceel volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’ de bestemming “Bedrijf” heeft. Het perceel mag voor maximaal 75% worden bebouwd en de bebouwing mag worden gebruikt voor bedrijven tot en met de categorie 3.1 uit de bij het bestemmingsplan behorende Staat van bedrijfsactiviteiten. Voorts geldt ter plaatse ook het bestemmingsplan ‘Paraplubestemmingsplan 2021’met daarin onder meer regels over parkeren. In dat parapluplan worden de parkeernormen uit de gemeentelijke Beleidsregels Parkeren 2018 van toepassing verklaard.
9. Het bouwplan voor 80 bedrijfsunits past binnen de regels van het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’. Eisers betwisten dit ook niet.
10. Op basis van de parkeernormen is er een parkeerbehoefte van 197 parkeerplaatsen. Het bouwplan voorziet in dit aantal parkeerplaatsen, zodat er ook geen strijd is met het Parapluplan. Eisers betwisten dit ook niet.
11. Artikel 2.10 van de Wabo bepaalt dat een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet worden verleend als zich geen van de in dit artikel genoemde weigeringsgronden voordoet. Uit de voorgaande overwegingen volgt dat er geen strijd is met de planologische weigeringsgrond in artikel 2.10, eerste lid onder c van de Wabo. Eisers hebben ook niet aangevoerd dat er strijd zou zijn met een van de andere weigeringsgronden van artikel 2.10 Wabo. Het college heeft dan ook terecht de omgevingsvergunning verleend.
Ten slotte wijst de rechtbank erop dat als eisers twijfelen aan de juistheid van de stikstofberekeningen, zij die vraag kunnen voorleggen aan het college van gedeputeerde staten, die de naleving van de Wet natuurbescherming moet beoordelen.