ECLI:NL:RBZWB:2025:3873

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juni 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
C/02/434448 / JE RK 25/727
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van minderjarigen door de kinderrechter

Op 2 juni 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft de beschikking gegeven na een verzoek van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, die als gecertificeerde instelling optreedt. De ouders van de minderjarigen zijn belast met het ouderlijk gezag en hebben in het verleden te maken gehad met zorgen over de opvoedsituatie. De kinderrechter heeft de procedure gevoerd met gesloten deuren, waarbij de ouders, hun advocaat en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling aanwezig waren. Tijdens de mondelinge behandeling zijn de minderjarigen ook gehoord over hun situatie.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders zich in de afgelopen maanden hebben ingespannen om samen te werken met de hulpverlening en dat er positieve ontwikkelingen zijn geweest. Ondanks eerdere zorgen over de stabiliteit en betrouwbaarheid van de ouders, is er nu voldoende vertrouwen dat zij in staat zijn om zelfstandig verder te gaan met de benodigde ondersteuning. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling niet langer van toepassing zijn en heeft het verzoek van de gecertificeerde instelling om de ondertoezichtstelling te verlengen afgewezen. De beslissing is mondeling gegeven en op schrift gesteld op 11 juni 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/434448 / JE RK 25/727
Datum uitspraak: 2 juni 2025
beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Etten-Leur,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2010 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2014 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. B.P.A. van Beers te Roosendaal,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. B.P.A. van Beers te Roosendaal.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het op 17 april 2025 ontvangen verzoekschrift van de GI, met bijlagen.;
  • het op 2 juni 2025 van de advocaat van de ouders ontvangen verslag van [hulpverlening] over de periode 17-03-2025 tot en met 26-05-2025.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft, met gesloten deuren, plaatsgevonden op 2 juni 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de ouders en hun advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 30 mei 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 9 juni 2025.
2.3.
Laatstelijk is bij beschikking van 21 oktober 2024 een machtiging verleend om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij een netwerkpleeggezin voor de duur van 4 maanden, tot 21 februari 2025 en is de beslissing voor het overige aangehouden. Bij daaropvolgende beschikking van 14 maart 2025 is het resterende verzoek van de GI afgewezen.
2.4.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de ouders.

3.Het verzoek

Aan de orde is een verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van één jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de verzoeker

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek is door de GI schriftelijk en mondeling aanvullend aangevoerd dat door het inzetten van intensieve hulp in de thuissituatie, namelijk drie maal per week op vaste momenten, en het versimpelen en eenvoudiger maken van de door de GI aan de ouders gestelde voorwaarden, een terug thuisplaatsing tot stand is gekomen. [hulpverlening] werkt met de ouders aan de module “Goed Genoeg Ouderschap”. Opvallend was dat, terwijl [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog geen 24 uur thuis woonden, door de ouders de eerste twee afspraken met [hulpverlening] direct werden afgezegd. Vervolgens zijn de bezoeken wel doorgegaan, echter onder protest.
4.2.
De ouders stellen zich inmiddels iets minder afwerend op, zij laten hulpverlening steeds meer toe, zij zoeken op hun eigen manier contact met school en ook op andere punten boeken zij vooruitgang. Echter blijft het naar de overtuiging van de GI noodzakelijk om de
ondertoezichtstelling te verlengen met een periode van één jaar. Daarbij betrekt de GI dat de
vader, sinds de uithuisplaatsing en na een lange periode van opvallende afwezigheid voor instanties, zich nu meer laat zien en hij zijn mening kenbaar maakt. Ook ondersteunt hij de moeder in het samen maken en nakomen van afspraken met instanties. Ondanks de gemaakte positieve stappen heeft de GI er nog te weinig vertrouwen in dat de ouders de ambulante hulpverlening van [hulpverlening] daadwerkelijk voort zullen zetten op het moment dat het gedwongen kader wegvalt. Ook is het nakomen van afspraken met instanties en scholen nog een punt van aandacht, hebben zij tot op heden nog geen medische informatie overgelegd over de fysieke conditie en de gesteldheid van [minderjarige 2] , is de psycholoog van [minderjarige 1] nog niet van start gegaan en vragen de ouders zelf geen hulp aan de GI. Verder blijkt dat, ondanks dat de ouders enig vertrouwen hebben in [hulpverlening] , het deze instantie nog onvoldoende is gelukt om de ouders in deze voldoende en op intrinsieke wijze te motiveren om de module “Goed Genoeg Ouderschap” te begrijpen en daadwerkelijk toe te passen. De ouders lijken de stappen die zij zetten alleen te maken omdat de GI en de betrokken hulpverlening dit nodig vinden.
4.3.
De GI heeft kennis genomen van het verslag, dat door [hulpverlening] is uitgebracht. [hulpverlening] geeft daarin aan dat de ouders gedurende de afgelopen 11 weken een aanzienlijke inspanning hebben geleverd om zich aan te passen aan de hulpverlening en hun rol als ouders. Gelet daarop wordt verwacht dat zij met de juiste ondersteuning en begrip kunnen blijven groeien in hun functie als opvoeders en dit uiteindelijk ten voordele zal strekken van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en dat het gezin in staat is om zelfstandig verder te gaan met de benodigde ondersteuning. Daarom wordt voorgesteld de hulpverlening binnen een vrijwillig kader voort te zetten. Dit kan laagdrempelig plaatsvinden, waarbij het gezin op een flexibele en toegankelijke manier kan worden ondersteund. Deze aanpak sluit volgens [hulpverlening] beter aan bij de behoeften van het gezin en bevordert hun autonomie. De inhoud van het verslag van [hulpverlening] is voor de GI geen aanleiding is om haar verzoek in te trekken of anderszins te heroverwegen. Zij acht daartoe van belang dat de ouders weliswaar belangrijke stappen hebben gemaakt, maar dat zij eerder een patroon hebben laten zien van het afwisselend accepteren en daarnaast het buiten de deur houden van hulpverlening. Op grond daarvan heeft de GI ook op dit moment nog twijfels of de ouders aan de hulpverlening door [hulpverlening] zullen blijven meewerken indien er van een vrijwillig kader sprake is. Daarnaast zijn er nog belangrijke aandachtspunten, zoals in het verzoekschrift beschreven, waarvan de GI in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] het verdere verloop wenst te blijven monitoren.

5.De standpunten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]

heeft naar voren gebracht dat het goed met haar gaat. Zij heeft geen problemen meer met haar stoelgang en zij verzuimt minder van school. Het contact tussen haar en [minderjarige 1] verloopt ook goed. Ook in het contact tussen haar ouders zijn er geen problemen. Op de vraag of de ondertoezichtstelling moet blijven doorlopen kan zij geen antwoord geven.
[minderjarige 1] heeft verklaard dat het momenteel thuis wel goed loopt, echter ziet zij niet heel veel verschillen vergeleken met de situatie vóór de ondertoezichtstelling. Het contact tussen haar ouders verloopt goed, afgezien van soms enkele discussies, maar die komen overal wel voor. Ook komt haar oma af en toe langs en dat is fijn. Zij zelf volgt momenteel middelbaar onderwijs. De hulpverlening, die wordt geboden door [hulpverlening] ervaart zij als positief, de hulpverleenster die thuis komt is supergezellig. Zij zelf wacht nog op psychologische hulp, haar moeder heeft daarover contact gehad met de huisarts. De hulpverlening door [hulpverlening] kan wat haar betreft ook blijven komen zonder dat er een ondertoezichtstelling is.

6.De standpunten van de ouders

6.1.
De advocaat van de ouders heeft aangevoerd dat de kinderrechter in de laatst gegeven beschikking voorwaarden aan de ouders heeft gesteld, waaraan zij dienden te voldoen, te weten:
  • het structureel binnenlaten van de hulpverlening;
  • een gesprek tussen de beide ouders en de grootouders, waarin opvoedingsadviezen en
opvoedvaardigheden worden besproken;
- een gesprek tussen de ouders en de psycholoog van [minderjarige 1] , dan wel in elk geval
schriftelijke toestemming van de ouders aan de GI, waaruit blijkt dat zij ermee instemmen dat [minderjarige 1] naar de psycholoog kan gaan;
- dat de trajecten van [minderjarige 1] bij de zorgboerderij zijn afgerond.
Aan deze voorwaarden is door de ouders grotendeels voldaan. Ook stellen de ouders zich volledig open voor de hulp en ondersteuning, die nog nodig is om aan de resterende zorg- en aandachtspunten te kunnen (blijven) werken. Een verplicht kader is daarvoor niet langer noodzakelijk. In zoverre sluiten de ouders aan bij de bevindingen van [hulpverlening] . Bij dit standpunt speelt ook de niet altijd prettig verlopende samenwerking met de jeugdbeschermers, die op ouders in de afgelopen periode een zware wissel heeft getrokken, een belangrijke rol. Namens de ouders verzoekt hij daarom het verzoek van de GI af te wijzen. De vader heeft daaraan toegevoegd dat erop kan worden vertrouwd dat hij en de moeder de hulpverlening vanuit [hulpverlening] zullen blijven accepteren en daaraan zullen blijven meewerken, voor zo lang als dat nodig is. De moeder heeft ten slotte opgemerkt dat [minderjarige 1] momenteel op de wachtlijst staat voor psychologische hulp. Zij is in afwachting van bericht van de gemeente, waaruit duidelijk dient te worden wanneer [minderjarige 1] daarmee kan starten.

7.De nadere beoordeling

Wettelijk kader
7.1.
Op grond van artikel 1:255 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
7.2.
Ingevolge artikel 1:260 lid 1 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Inhoudelijk
7.3.
In de laatst gegeven beschikking heeft de kinderrechter overwogen dat gebleken is van zorgen bij de GI over de stabiliteit en de betrouwbaarheid van de ouders in het nakomen
van afspraken en het bieden van een veilige en voorspelbare opvoedsituatie voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Er was weliswaar vooruitgang geboekt, maar structurele verbeteringen bleven uit. Ook slaagden de ouders er niet in om afspraken na te komen en stonden zij onregelmatig met de GI in contact.
De inhoud van de actuele stukken, meer specifiek het ontvangen verslag van [hulpverlening] , overtuigt er naar het oordeel van de kinderrechter van dat de ouders zich in de laatste drie maanden uitermate hebben ingespannen om aan te tonen dat zij zich vanuit hun beider ouderrol weten aan te passen aan en mee werken met de hulpverlening en dat dit tot positieve resultaten heeft geleid. Daardoor is bij [hulpverlening] het vertrouwen ontstaan dat de ouders en de kinderen als gezin in staat zullen zijn om zelfstandig verder te gaan met de benodigde ondersteuning. Voor verdere hulpverlening, zoals zij die voor ogen heeft, is volgens [hulpverlening] een verplicht kader niet langer noodzakelijk. In haar visie sluit het vrijwillig kader nu ook beter aan bij de actuele situatie en de behoeften van het gezin. Hoezeer de kinderrechter ook begrip heeft voor het standpunt van de GI kan, uitgaande van de actuele gegevens en alle relevante factoren tegen elkaar afgewogen, op dit moment niet meer gesproken worden van een
ernstigeontwikkelingsbedreiging. Ook is niet aannemelijk dat een terugval in oude en negatieve patronen te verwachten valt. Natuurlijk dienen de ouders deze positieve lijn vast te houden. Nu zij hebben toegezegd gebruik te zullen blijven maken van [hulpverlening] biedt dat voor nu voldoende waarborg voor de toekomst.
7.4.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de kinderrechter dat aan de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling niet langer wordt voldaan. Dit betekent dat het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling zal worden afgewezen.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

8.De beslissing

De kinderrechter:
8.1.
wijst het verzoek van de GI af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2025 door mr. Van Leuven, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans, als griffier, en op schrift gesteld op 11 juni 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.