In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 juni 2025, wordt het beroep van belanghebbende beoordeeld, die stelt dat de heffingsambtenaar van de gemeente Breda niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Belanghebbende had op 17 juni 2024 bezwaar gemaakt, maar de heffingsambtenaar heeft pas op 4 maart 2025 een beslissing genomen. De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is, omdat de heffingsambtenaar niet tijdig heeft beslist. De rechtbank kent belanghebbende een dwangsom toe van € 1.442,-, omdat de heffingsambtenaar in verzuim is. Daarnaast moet de heffingsambtenaar wettelijke rente betalen over dit bedrag vanaf 25 april 2025 tot de datum van volledige betaling. Het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 4 maart 2025 wordt ongegrond verklaard, omdat belanghebbende geen gronden heeft aangevoerd tegen deze beslissing. De rechtbank beslist dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 53,- en een proceskostenvergoeding van € 453,50 aan belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen.