ECLI:NL:RBZWB:2025:3867

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
BRE 25/497
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit inzake naheffingsaanslag parkeerbelasting en verzoek om dwangsom

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 juni 2025, wordt het beroep van belanghebbende beoordeeld, die stelt dat de heffingsambtenaar van de gemeente Breda niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Belanghebbende had op 17 juni 2024 bezwaar gemaakt, maar de heffingsambtenaar heeft pas op 4 maart 2025 een beslissing genomen. De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is, omdat de heffingsambtenaar niet tijdig heeft beslist. De rechtbank kent belanghebbende een dwangsom toe van € 1.442,-, omdat de heffingsambtenaar in verzuim is. Daarnaast moet de heffingsambtenaar wettelijke rente betalen over dit bedrag vanaf 25 april 2025 tot de datum van volledige betaling. Het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 4 maart 2025 wordt ongegrond verklaard, omdat belanghebbende geen gronden heeft aangevoerd tegen deze beslissing. De rechtbank beslist dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 53,- en een proceskostenvergoeding van € 453,50 aan belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 25/497

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat belanghebbende heeft ingesteld, omdat de heffingsambtenaar volgens hem niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 17 juni 2024 tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [nummer].
1.1.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep niet tijdig beslissen ontvankelijk en gegrond?
3. De rechtbank merkt op dat de heffingsambtenaar geen gedingstukken heeft overgelegd en ook niet heeft gereageerd op het verzoek van de rechtbank van 3 april 2025. Daarom gaat de rechtbank uit van de stukken die door belanghebbende zijn overgelegd.
3.1.
Belanghebbende heeft op 17 juni 2024 bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar moet op het bezwaarschrift beslissen in het kalenderjaar waarin het bezwaarschrift is ontvangen. [2] Belanghebbende heeft aangegeven dat de ingebrekestelling door de heffingsambtenaar op 3 januari 2025 is ontvangen.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar na het instellen van het beroep op 4 maart 2025 alsnog een beslissing op bezwaar heeft genomen. Belanghebbende heeft geen gronden tegen deze beslissing aangevoerd, maar handhaaft het beroep omdat hij meent dat de heffingsambtenaar een dwangsom verschuldigd is.
3.3.
Nu alsnog uitspraak op bezwaar is gedaan, ontvalt in de regel het belang aan het door belanghebbende ingestelde beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar. Echter, in dit geval blijft belang bij het beroep bestaan vanwege het verzoek om een dwangsom. Omdat de heffingsambtenaar niet tijdig op het bezwaar heeft beslist, is het beroep kennelijk gegrond.
Heeft belanghebbende recht op een dwangsom?
4. De heffingsambtenaar heeft de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom nog niet vastgesteld, ook niet in de uitspraak op bezwaar van 4 maart 2025. De rechtbank doet dit daarom op grond van artikel 8:55c van de Awb alsnog.
4.1.
Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. De maximale dwangsom is in dit geval verschuldigd en bedraagt € 1.442,-.
4.2.
Belanghebbende vraagt om wettelijke rente. De rechtbank wijst dit toe. De heffingsambtenaar moest de dwangsom uiterlijk op 14 maart 2025 vaststellen en uiterlijk op 6 juni 2025 aan belanghebbende betalen. Omdat de heffingsambtenaar de dwangsom niet heeft vastgesteld, is hij in verzuim en moet hij vanaf 25 april 2025 tot de datum waarop alles is betaald wettelijke rente aan belanghebbende betalen.
Is het beroep tegen het alsnog genomen besluit ontvankelijk en gegrond?
5. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft mede betrekking op het alsnog genomen besluit. [3] Belanghebbende heeft geen gronden aangevoerd tegen de uitspraak op bezwaar. De rechtbank verklaart het beroep van belanghebbende, voor zover deze is gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 4 maart 2025, kennelijk ongegrond.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond voor zover dit ziet op het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar en de dwangsom. De rechtbank kent aan belanghebbende een dwangsom toe van € 1.442,-. Het beroep is ongegrond voor zover het ziet op de uitspraak op bezwaar van 4 maart 2025.
6.1.
Omdat het beroep ten aanzien van de dwangsom gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 453,50 [4] omdat de gemachtigde van belanghebbende een beroepschrift heeft ingediend en het beroep beperkt is tot de vraag of de heffingsambtenaar tijdig heeft beslist en of een dwangsom verschuldigd is. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond voor zover dit ziet op het beroep niet tijdig beslissen;
  • verklaart het beroep ongegrond voor zover dit ziet op de uitspraak op bezwaar van 4 maart 2025;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in het betalen van een dwangsom van € 1.442,-;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar om de wettelijke rente over dit bedrag aan belanghebbende te betalen, vanaf 25 april 2025 tot de dag waarop het gehele bedrag is betaald;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 53,- aan belanghebbende moet vergoeden;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan belanghebbende;
  • beslist dat voor zover de proceskostenvergoeding en het te vergoeden griffierecht niet tijdig worden betaald, de wettelijke rente daarover is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan..
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 20 juni 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 236 van de Gemeentewet.
3.Dit staat in artikel 6:20 van de Awb.
4.1 punt (beroepschrift) met een waarde van € 907 per punt en een wegingsfactor 0,5 (licht).