ECLI:NL:RBZWB:2025:386

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
BRE 23/3639
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen UWV-besluit over WIA-uitkering en duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid

Op 22 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een werkgever en het UWV over de toekenning van een WIA-uitkering aan een werkneemster. De werkneemster had een WGA-uitkering ontvangen op basis van volledige maar niet-duurzame arbeidsongeschiktheid, welke door het UWV was vastgesteld. De werkgever, eiseres, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV om deze uitkering in stand te houden. De rechtbank heeft in eerdere tussenuitspraak geconstateerd dat het UWV onvoldoende zorgvuldig had gemotiveerd waarom er geen sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts b&b had in zijn rapportage aangegeven dat de werkneemster als gevolg van long-covid beperkingen ervaart, maar de rechtbank oordeelde dat de onderbouwing van de verzekeringsarts niet voldeed aan de zorgvuldigheidseisen. Tijdens de zitting op 23 mei 2024 heeft de rechtbank het beroep behandeld, waarbij de werkgever en het UWV vertegenwoordigd waren. De werkneemster was niet persoonlijk aanwezig, maar had haar echtgenoot gemachtigd. Na de tussenuitspraak heeft het UWV aanvullende motivering ingediend, waaruit bleek dat de verzekeringsarts b&b de duurzaamheid van de beperkingen opnieuw had beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat het UWV het motiveringsgebrek had hersteld en dat de (volledige) arbeidsongeschiktheid van de werkneemster niet duurzaam werd geacht. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Tevens werd het UWV veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de werkgever.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3639

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 januari 2025 in de zaak tussen

[werkgever] B.V., uit [plaats 1], eiseres,

(gemachtigde: mr. V.A.M. Vos),
en

De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV,

(gemachtigde: [gemachtigde]).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
[werkneemster]te [plaats 2], werkneemster.

Procesverloop

1. Het UWV heeft bij primair besluit van 10 november 2022 aan werkneemster, vanaf die datum tot en met 9 november 2024, een WGA-uitkering [1] op basis van volledige maar niet-duurzame arbeidsongeschiktheid toegekend. Met het bestreden besluit van 6 juni 2023 heeft het UWV deze uitkering in stand gelaten. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
1.1
De rechtbank verwijst voor de relevante feiten en omstandigheden naar rechtsoverweging 3 van de tussenuitspraak van 24 juli 2024 (hierna: de tussenuitspraak).
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2024 op zitting behandeld. Eiseres en het UWV zijn tijdens de zitting vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Werkneemster is niet persoon verschenen, maar heeft haar [echtgenoot] – gemachtigd om haar te vertegenwoordigen.
1.3
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank het UWV in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending daarvan – met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen – het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het UWV heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend. Eiseres heeft hierop schriftelijk gereageerd.
1.4
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft het onderzoek op 30 oktober 2024 gesloten en bepaald dat binnen zes weken een schriftelijke uitspraak zal worden gedaan. De uitspraaktermijn is daarna met zes weken verlengd.
Overwegingen
2. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
De tussenuitspraak
4. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, in overweging 4.5 geoordeeld dat het standpunt van het UWV over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van werkneemster onvoldoende zorgvuldig is genomen en gemotiveerd. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om het gebrek te herstellen door opnieuw te motiveren waarom er op de datum in geding geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts b&b moet hierbij rekening houden met de relevante medische literatuur tot aan de datum in geding, de mogelijke behandelingen en het tijdspad, een en ander specifiek toegelicht aan de hand van het stappenplan van het beoordelingskader “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” (hierna: het Beoordelingskader).
De nadere motivering van het UWV
5. Het UWV heeft de rechtbank, in reactie op de tussenuitspraak, laten weten gebruik te willen maken van de geboden herstelmogelijkheid De rechtbank heeft op 10 september 2024 de nadere motivering van de verzekeringsarts b&b (opgenomen in de rapportage van
16 augustus 2024) ontvangen. In de aangehaalde rapportage heeft de verzekeringsarts b&b alsnog aan de hand van het Beoordelingskader de duurzaamheid van de beperkingen van werkneemster per datum in geding beoordeeld. Er is volgens de verzekeringsarts b&b geen sprake van een progressief ziektebeeld of een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. [2] Voor wat betreft de beperkingen door long-covid was per datum in geding de richtlijn ‘Covid-19’ van de Federatie Medisch Specialisten (hierna: de richtlijn) van toepassing. Uit de richtlijn volgt dat het psychosociaal model passend is bij het verklaren en aanpakken van de klachten. Voor de cognitieve klachten is het ‘stepped care’ principe aanbevolen, voor de lichamelijke klachten wordt verwezen naar de richtlijnen voor niet-verklaarbare lichamelijke klachten [3] en voor de psychische component van long-covid naar de GGZ-richtlijn depressieve stoornissen bij een depressieve component.
In de rapportage verwijst de verzekeringsarts b&b naar de brief van het revalidatiecentrum van 6 september 2021 waarin het biopsychosociale model passend werd bevonden. Werkneemster heeft na haar uitval ergotherapie gevolgd, is behandeld door een psycholoog en heeft ook een multidisciplinair revalidatietraject gevolgd. Daarna is opnieuw gestart met eerstelijns ergotherapie, welke therapie medio augustus 2022 tijdelijk was stopgezet en in oktober 2022 weer opgepakt zou worden. Hier werd ook noodzaak toe gezien, gelet op de gegevens in het consultverslag van de bedrijfsarts van 16 augustus 2022. De verzekeringsarts b&b leidt hieruit af dat voor de cognitieve en lichamelijke beperkingen van werkneemster nog behandeling mogelijk was en dat die behandeling ook kort na de datum in geding ingezet kunnen worden. Voor wat betreft de psychische component van long-covid acht de verzekeringsarts b&b (voortzetting) van psychotherapie [4] en/of behandeling met medicijnen passend.
De verzekeringsarts b&b erkent dat werkneemster al heel veel heeft opgepakt en deze inspanningen ook tot enige verbetering/vermindering van haar beperkingen hebben geleid. Hij verwijst in dat verband naar de verbetering van stem en spraak, het weer zelf rijden van korte stukjes met de auto, een inmiddels ontwikkeld beperkt sociaal leven en de toegenomen zelfredzaamheid. De verzekeringsarts b&b concludeert hieruit dat op datum in geding verwacht mocht worden dat de gecombineerde behandelingen tot een verbetering van de situatie van werkneemster zouden leiden. Daarmee is stap 2.a van het Beoordelingskader [5] van toepassing. Daarom heeft hij stap 3 van het Beoordelingskader niet meer beoordeeld.
Zienswijze eiseres
6. Eiseres voert in de zienswijze aan dat de verzekeringsarts b&b in de aanvullende motivering niet heeft onderbouwd waarom een medisch substraat ontbreekt bij long-covid, wat strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel oplevert. Er is, volgens eiseres, sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelingsmogelijkheden. De aangevoerde behandelingen zijn niet voldoende concreet voor wat betreft behandelingsmogelijkheden en te verwachten resultaten. In de aanvullende motivering is de verzekeringsarts b&b ook niet ingegaan op de relevante medische literatuur tot datum in geding, er is geen tijdspad genoemd en er is ook niet gemotiveerd waarom de nog te volgen behandelingen (die werkneemster al heeft gevolgd) nu wel tot verbeteringen zouden leiden. Het UWV heeft niet voldaan aan de op haar rustende verzwaarde motiveringsplicht.
Beoordeling door de rechtbank
7. De rechtbank leidt uit de zienswijze van eiseres af dat zij hiermee, zij het in andere bewoordingen, heeft herhaald wat zij al eerder in deze procedure naar voren heeft gebracht. De kern van dit betoog is dat er sprake is van een stabiel ziektebeeld zonder behandelingsmogelijkheden en dat aan werkneemster daarom per datum in geding een IVA [6] -uitkering toegekend had moeten worden. De rechtbank leidt uit het dossier af dat werkneemster gaandeweg de tijd (kleine) verbeteringen ervaart. De rechtbank begrijpt de redenering van de verzekeringsarts b&b zo dat hieruit volgt dat er geen sprake is van een progressief of stabiel ziektebeeld zonder behandelingsmogelijkheden. De rechtbank kan de verzekeringsarts b&b dan ook volgen in de afwijzing van de toepasselijkheid van de eerste stap van het Beoordelingskader. Dat betekent dat de verzekeringsarts b&b de volgende stappen uit het Beoordelingskader dient te beoordelen. De verzekeringsarts b&b heeft in dat kader aangevoerd dat werkneemster als gevolg van long-covid cognitieve, lichamelijke en psychische beperkingen heeft. Eiseres heeft de door het UWV vastgestelde beperkingen ook niet bestreden. Partijen zijn verdeeld over de kwestie of de door de verzekeringsarts b&b voorgestelde behandelingen ertoe leiden dat in het eerste jaar na de datum in geding een goede of redelijke verwachting bestaat dat de situatie van werkneemster zal verbeteren. De verzekeringsarts b&b meent dat dit het geval is. De rechtbank kan de onderbouwing door de verzekeringsarts b&b in dit verband volgen. De verzekeringsarts b&b heeft naar het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de cognitieve en lichamelijke klachten goed gemotiveerd waarom het voortzetten van de ergotherapie nog tot verbetering kan leiden en ook welke in de functionele mogelijkhedenlijst opgenomen beperkingen kunnen verminderen. Dat geldt ook voor de psychische klachten en beperkingen. De rechtbank ziet hiervoor een bevestiging in de door de verzekeringsarts b&b aangehaalde voorbeelden van ná afronding van het eerdere revalidatietraject en kort vóór de datum in geding.
8. De rechtbank is van oordeel dat (de verzekeringsarts b&b van) het UWV het bestreden besluit hiermee voldoende heeft gemotiveerd en het motiveringsgebrek is hersteld. De rechtbank kan deze aanvullende motivering volgen, nu het UWV daarmee voldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom de (volledige) arbeidsongeschiktheid van werkneemster niet duurzaam wordt geacht.
Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat het UWV in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
9. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Het UWV moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punt op (met een waarde per punt van € 907,00: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift; 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus en 1 punt voor het verschijnen op de zitting), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.267,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 365,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.267,50.
Deze uitspraak is op 22 januari 2025 gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Bijlage

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA)
Artikel 4:
1. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
2. In het eerste lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
3. Onder duurzaam wordt mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Beoordelingskader van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen (Beoordelingskader)
Het Beoordelingskader kent de volgende uitgangspunten:
Er is sprake van duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen indien:
  • verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten; of
  • verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks is te verwachten.
De verzekeringsarts doorloopt bij voornoemd oordeel omtrent de duurzaamheid de volgende stappen:
Stap 1: De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van:
  • een progressief ziektebeeld zonder behandelingsmogelijkheden; of
  • een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden.
Stap 2: Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten, beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht. De verzekeringsarts gaat na of één van de twee mogelijkheden aan de orde is:
  • a: er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden;
  • b: verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
Als voor de keuze tussen a en b doorslaggevende argumenten ontbreken, gaat de verzekeringsarts uit van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden.
Stap 3: Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht (variant 2b) beoordeelt de verzekeringsarts of, en zo ja, in hoeverre, die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht. Ook nu zijn er twee mogelijkheden:
  • a: er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden; dit is alleen het geval als van een behandeling vaststaat dat die eerst op langere termijn kan zijn gericht op verbetering van de belastbaarheid;
  • b: verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten: alle overige gevallen.

Voetnoten

1.Een WGA-uitkering, WGA: Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten, op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
2.De eerste stap van het Beoordelingskader.
3.Zoals de richtlijnen voor het Q-koorts vermoeidheidssyndroom en die voor aanhoudende lichamelijke klachten/SOLK.
4.Onder meer (cognitieve) gedragstherapie en interpersoonlijke psychotherapie.
5.Als voor de keuze van stap 2.a en 2.b van het Beoordelingskader doorslaggevende argumenten ontbreken, gaat de verzekeringsarts uit van stap 2.a. Zie ook rechtsoverweging 4.3 uit de tussenuitspraak.
6.IVA: Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten.