1.4De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft het onderzoek op 30 oktober 2024 gesloten en bepaald dat binnen zes weken een schriftelijke uitspraak zal worden gedaan. De uitspraaktermijn is daarna met zes weken verlengd.
Overwegingen
2. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, in overweging 4.5 geoordeeld dat het standpunt van het UWV over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van werkneemster onvoldoende zorgvuldig is genomen en gemotiveerd. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om het gebrek te herstellen door opnieuw te motiveren waarom er op de datum in geding geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts b&b moet hierbij rekening houden met de relevante medische literatuur tot aan de datum in geding, de mogelijke behandelingen en het tijdspad, een en ander specifiek toegelicht aan de hand van het stappenplan van het beoordelingskader “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” (hierna: het Beoordelingskader).
De nadere motivering van het UWV
5. Het UWV heeft de rechtbank, in reactie op de tussenuitspraak, laten weten gebruik te willen maken van de geboden herstelmogelijkheid De rechtbank heeft op 10 september 2024 de nadere motivering van de verzekeringsarts b&b (opgenomen in de rapportage van
16 augustus 2024) ontvangen. In de aangehaalde rapportage heeft de verzekeringsarts b&b alsnog aan de hand van het Beoordelingskader de duurzaamheid van de beperkingen van werkneemster per datum in geding beoordeeld. Er is volgens de verzekeringsarts b&b geen sprake van een progressief ziektebeeld of een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden.Voor wat betreft de beperkingen door long-covid was per datum in geding de richtlijn ‘Covid-19’ van de Federatie Medisch Specialisten (hierna: de richtlijn) van toepassing. Uit de richtlijn volgt dat het psychosociaal model passend is bij het verklaren en aanpakken van de klachten. Voor de cognitieve klachten is het ‘stepped care’ principe aanbevolen, voor de lichamelijke klachten wordt verwezen naar de richtlijnen voor niet-verklaarbare lichamelijke klachtenen voor de psychische component van long-covid naar de GGZ-richtlijn depressieve stoornissen bij een depressieve component.
In de rapportage verwijst de verzekeringsarts b&b naar de brief van het revalidatiecentrum van 6 september 2021 waarin het biopsychosociale model passend werd bevonden. Werkneemster heeft na haar uitval ergotherapie gevolgd, is behandeld door een psycholoog en heeft ook een multidisciplinair revalidatietraject gevolgd. Daarna is opnieuw gestart met eerstelijns ergotherapie, welke therapie medio augustus 2022 tijdelijk was stopgezet en in oktober 2022 weer opgepakt zou worden. Hier werd ook noodzaak toe gezien, gelet op de gegevens in het consultverslag van de bedrijfsarts van 16 augustus 2022. De verzekeringsarts b&b leidt hieruit af dat voor de cognitieve en lichamelijke beperkingen van werkneemster nog behandeling mogelijk was en dat die behandeling ook kort na de datum in geding ingezet kunnen worden. Voor wat betreft de psychische component van long-covid acht de verzekeringsarts b&b (voortzetting) van psychotherapieen/of behandeling met medicijnen passend.
De verzekeringsarts b&b erkent dat werkneemster al heel veel heeft opgepakt en deze inspanningen ook tot enige verbetering/vermindering van haar beperkingen hebben geleid. Hij verwijst in dat verband naar de verbetering van stem en spraak, het weer zelf rijden van korte stukjes met de auto, een inmiddels ontwikkeld beperkt sociaal leven en de toegenomen zelfredzaamheid. De verzekeringsarts b&b concludeert hieruit dat op datum in geding verwacht mocht worden dat de gecombineerde behandelingen tot een verbetering van de situatie van werkneemster zouden leiden. Daarmee is stap 2.a van het Beoordelingskadervan toepassing. Daarom heeft hij stap 3 van het Beoordelingskader niet meer beoordeeld.
6. Eiseres voert in de zienswijze aan dat de verzekeringsarts b&b in de aanvullende motivering niet heeft onderbouwd waarom een medisch substraat ontbreekt bij long-covid, wat strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel oplevert. Er is, volgens eiseres, sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelingsmogelijkheden. De aangevoerde behandelingen zijn niet voldoende concreet voor wat betreft behandelingsmogelijkheden en te verwachten resultaten. In de aanvullende motivering is de verzekeringsarts b&b ook niet ingegaan op de relevante medische literatuur tot datum in geding, er is geen tijdspad genoemd en er is ook niet gemotiveerd waarom de nog te volgen behandelingen (die werkneemster al heeft gevolgd) nu wel tot verbeteringen zouden leiden. Het UWV heeft niet voldaan aan de op haar rustende verzwaarde motiveringsplicht.
Beoordeling door de rechtbank
7. De rechtbank leidt uit de zienswijze van eiseres af dat zij hiermee, zij het in andere bewoordingen, heeft herhaald wat zij al eerder in deze procedure naar voren heeft gebracht. De kern van dit betoog is dat er sprake is van een stabiel ziektebeeld zonder behandelingsmogelijkheden en dat aan werkneemster daarom per datum in geding een IVA-uitkering toegekend had moeten worden. De rechtbank leidt uit het dossier af dat werkneemster gaandeweg de tijd (kleine) verbeteringen ervaart. De rechtbank begrijpt de redenering van de verzekeringsarts b&b zo dat hieruit volgt dat er geen sprake is van een progressief of stabiel ziektebeeld zonder behandelingsmogelijkheden. De rechtbank kan de verzekeringsarts b&b dan ook volgen in de afwijzing van de toepasselijkheid van de eerste stap van het Beoordelingskader. Dat betekent dat de verzekeringsarts b&b de volgende stappen uit het Beoordelingskader dient te beoordelen. De verzekeringsarts b&b heeft in dat kader aangevoerd dat werkneemster als gevolg van long-covid cognitieve, lichamelijke en psychische beperkingen heeft. Eiseres heeft de door het UWV vastgestelde beperkingen ook niet bestreden. Partijen zijn verdeeld over de kwestie of de door de verzekeringsarts b&b voorgestelde behandelingen ertoe leiden dat in het eerste jaar na de datum in geding een goede of redelijke verwachting bestaat dat de situatie van werkneemster zal verbeteren. De verzekeringsarts b&b meent dat dit het geval is. De rechtbank kan de onderbouwing door de verzekeringsarts b&b in dit verband volgen. De verzekeringsarts b&b heeft naar het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de cognitieve en lichamelijke klachten goed gemotiveerd waarom het voortzetten van de ergotherapie nog tot verbetering kan leiden en ook welke in de functionele mogelijkhedenlijst opgenomen beperkingen kunnen verminderen. Dat geldt ook voor de psychische klachten en beperkingen. De rechtbank ziet hiervoor een bevestiging in de door de verzekeringsarts b&b aangehaalde voorbeelden van ná afronding van het eerdere revalidatietraject en kort vóór de datum in geding.
8. De rechtbank is van oordeel dat (de verzekeringsarts b&b van) het UWV het bestreden besluit hiermee voldoende heeft gemotiveerd en het motiveringsgebrek is hersteld. De rechtbank kan deze aanvullende motivering volgen, nu het UWV daarmee voldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom de (volledige) arbeidsongeschiktheid van werkneemster niet duurzaam wordt geacht.
Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat het UWV in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
9. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Het UWV moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punt op (met een waarde per punt van € 907,00: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift; 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus en 1 punt voor het verschijnen op de zitting), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.267,50.