ECLI:NL:RBZWB:2025:3824

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
25/1322 en 25/1857
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor het kappen van bomen in Tilburg

Op 19 juni 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over een omgevingsvergunning voor het kappen van negen bomen in Tilburg. Eisers, bestaande uit zes personen en een stichting, hebben beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg, die op 11 februari 2025 de vergunning verleende voor het vellen van de bomen. De eisers voerden aan dat er onvoldoende alternatieven zijn onderzocht en dat er geen zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang is dat het kappen van de bomen rechtvaardigt. De rechtbank heeft de beroepen op 9 mei 2025 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigden aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van het college en de vergunninghoudster. De rechtbank oordeelde dat de vergunning terecht was verleend, omdat er sprake was van een zeer zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang, namelijk de woningnood in Nederland. De rechtbank verklaarde het beroep van twee eisers niet-ontvankelijk, omdat zij niet als belanghebbenden konden worden aangemerkt. Voor de overige eisers werd het beroep ongegrond verklaard, en het college werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van het bouwen van flexwoningen en de afweging tussen het behoud van bomen en de maatschappelijke behoefte aan woningen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: 25/1322 en 25/1857
uitspraak van de meervoudige kamer van 19 juni 2025 in de zaak tussen

1. [eiser 1] ,

2. [eiser 2] ,

3. [eiser 3],
4. [eiser 4],
5. [eiser 5],
6. [eiser 6],
alle wonende in [plaats] , eisers 1,
(gemachtigde: mr. J.H.D. Elings),

7.[eiseres] , uit [plaats]

eiseres 2,
(gemachtigde: M. Hultermans),
samen, eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, (het college).
Als derde-partijen nemen aan de zaken deel:
1.
gemeente Tilburg, uit Tilburg (vergunninghoudster),

2.Stichting WonenBreburg, uit Tilburg (belanghebbende),

(gemachtigde: mr. A.W.M. Oremans).
Inleiding
Eisers hebben beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van het college van 11 februari 2025, over het verlenen van een omgevingsvergunning voor het vellen van negen bomen aan de [straat] ( [perceel 1] en [perceel 2] ) in [plaats] .
De rechtbank heeft de beroepen op 9 mei 2025 op zitting behandeld. [eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 5] waren samen met hun gemachtigde aanwezig. Namens eiseres 2 was haar gemachtigde aanwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Wouters, mr. J. Willemse, ir. [naam 1] en [naam 2] . Namens vergunninghoudster waren haar gemachtigde, [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] aanwezig.
Beoordeling door de rechtbank

1. De feiten

Belanghebbende is voornemens om 98 tijdelijke huurwoningen (flexwoningen) te realiseren aan de [straat] in [plaats] . Het gaat om een periode van 15 jaar. De woningen zijn voor mensen die snel een huis nodig hebben, zoals starters op de woningmarkt, mensen met vitale beroepen, ouders in scheiding of statushouders. Het complex bestaat uit drie en vier bouwlagen met éénkamerstudio’s en twee- of driekamer-appartementen. Op hetzelfde perceel staan verschillende bomen.
Op 1 november 2023 heeft vergunninghoudster een omgevingsvergunning aangevraagd voor het kappen van negen bomen op het perceel.
Bij besluit van 1 december 2023 (primair besluit) heeft het college de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. De omgevingsvergunning ziet op de activiteit: ‘het vellen van een houtopstand’ en is door het college verleend op grond van artikel 2.2, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Eisers hebben daar bezwaar tegen gemaakt.
Bij bestreden besluit heeft het college de bezwaarschriften van eisers ongegrond verklaard, onder aanvulling van de voorschriften bij de omgevingsvergunning.
Eisers hebben daar beroep tegen ingesteld op 27 februari 2025 en 25 maart 2025. Eisers 1 hebben de voorzieningenrechter daarnaast verzocht om een voorlopige voorziening. Dat verzoek is ingetrokken, nadat vergunninghoudster schriftelijk aan de rechtbank heeft medegedeeld dat wordt gewacht met het kappen van de bomen tot uitspraak is gedaan in de beroepszaken.

2. Wettelijk kader

2.1
Het bestreden besluit is gebaseerd op de Wabo. Die wet is vervallen als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024. Op grond van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet blijft het oude recht van toepassing op een besluit op een aanvraag die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend. De aanvraag om een omgevingsvergunning is in deze zaak ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval het oude recht, zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft. Dit omvat onder andere de Wabo en de Wet natuurbescherming (Wnb).
2.2
Op grond van de Wabo [1] was het verboden om een houtopstand te vellen zonder omgevingsvergunning, wanneer daarvoor in de Bomenverordening Gemeente Tilburg 2021 (Bomenverordening) een ontheffing was vereist. Het college heeft op grond van de Bomenverordening [2] een Boomwaardezoneringskaart vastgesteld voor de gemeente Tilburg . Uit die kaart blijkt dat de percelen aan de [straat] zich bevinden binnen de zone ‘ecowaarde’. Uit de Bomenverordening blijkt dat het verboden was om binnen die zone bomen te vellen met een minimale stamomtrek van 40 centimeter. [3] Het college kon bij uitzondering ontheffing (een omgevingsvergunning) verlenen van dit verbod, wanneer aan de volgende voorwaarden werd voldaan:
alternatieven waren voldoende onderzocht en redelijkerwijs niet uitvoerbaar;
een zeer zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang woog zwaarder dan duurzaam behoud van de houtopstand. [4]
2.3
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
3. De omgevingsvergunning
3.1
Uit het primaire en het bestreden besluit blijkt dat het college een omgevingsvergunning heeft verleend voor het vellen van de hieronder genoemde negen bomen op de percelen, op grond van artikel 2.2, eerste lid, onder g, van de Wabo en de Bomenverordening.
Boom
Nummer
Soort
Stamdiameter in cm
Hoogte in m
Boom 1
[nummer 1]
Zomereik
20 cm
6 tot 12 m
Boom 2
[nummer 2]
Zomereik
20 cm
6 tot 12 m
Boom 3
[nummer 3]
Zomereik
20 cm
6 tot 12 m
Boom 4
[nummer 4]
Zomereik
20 cm
6 tot 12 m
Boom 5
[nummer 5]
Zomereik
20 cm
6 tot 12 m
Boom 6
[nummer 6]
Japanse Kaukasische Els
30 cm
6 tot 12 m
Boom 7
[nummer 7]
Zomereik
25 cm
6 tot 12 m
Boom 8
[nummer 8]
Zomereik
25 cm
6 tot 12 m
Boom 9
[nummer 9]
Zomereik
15 cm
6 tot 12 m
3.2
Volgens het college is geen sprake van alternatieven die redelijkerwijs uitvoerbaar zijn en is sprake van een zeer zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang, omdat de kap gelet op de woningnood in Nederland nodig is voor de realisatie van de 98 geplande flexwoningen. Het college heeft de bomen laten taxeren en heeft aan de hand daarvan vastgesteld dat de bomen een waarde vertegenwoordigen van € 22.477,50. Ter compensatie van de bomen dient dat bedrag te worden gestort in het bomenfonds van de gemeente Tilburg . Daarnaast dient een herplant plaats te vinden van ten minste tien bomen in de directe omgeving van de te kappen bomen, waarvan ten minste zeven stuks zoals aangegeven op een herplant-tekening bij het primair besluit. De herplant dient plaats te vinden binnen twee jaar na kapdatum en bestaat uit bomen van de 1e en/of 2e grootteklasse met minimale aanplantmaat 18-20 (cm omtrek op 130 cm hoogte).
4. Belanghebbenden
4.1
De rechtbank heeft ambtshalve beoordeeld of eisers aangemerkt kunnen worden als belanghebbende bij het bestreden besluit.
4.2
Onder belanghebbende wordt op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Om als belanghebbende bij een besluit in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. In vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) [5] wordt als uitgangspunt gehanteerd: degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een omgevingsrechtelijke activiteit die een besluit toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon, leef-, of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen niet alle eisers 1 aangemerkt worden als belanghebbende bij het bestreden besluit. De percelen die in eigendom zijn van [eiser 2] en [eiser 6] grenzen niet aan het perceel waarop de te kappen bomen staan en zij hebben gelet op de positionering van hun woningen geen zicht op die bomen. Gelet daarop kunnen zij niet worden aangemerkt als belanghebbende bij het bestreden besluit. De rechtbank zal het beroep van eisers 1 niet-ontvankelijk verklaren, voor zover het door hen is ingediend. De overige eisers 1 kunnen wel als belanghebbende worden aangemerkt, omdat zij eigenaar zijn van aangrenzende percelen dan wel omdat zij zicht hebben op de bomen. Eiseres 2 kan worden aangemerkt als belanghebbende, omdat zij percelen in eigendom heeft die grenzen aan de percelen waarop de te kappen bomen zijn gelegen.
5. Omvang van het geding
5.1
Ter beoordeling is aan de rechtbank een besluit voorgelegd over het verlenen van een omgevingsvergunning voor het kappen van negen bomen. Gelet daarop kunnen de beroepsgronden alleen betrekking hebben op dat besluit. Voor zover eisers in hun beroepschrift gronden hebben aangevoerd tegen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van de tijdelijke flexwoningen, vallen deze gronden buiten de omvang van dit geschil.
5.2
Eisers 1 hebben onder andere verzocht hun bezwaarschrift in beroep als herhaald en ingelast te beschouwen. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [6] kan voor de beroepsgronden niet alleen worden verwezen naar eerder ingediende bezwaarschriften, zonder dat is aangeduid waarom de reactie van het bestuursorgaan op het bezwaarschrift onjuist is. De rechtbank heeft de bezwaargronden van eisers 1 daarom uitsluitend meegenomen voor zover eisers 1 in beroep hebben aangeduid waarom de reactie van het college op dat bezwaarschrift onjuist is.
6. De beroepsgronden
6.1
Eisers 1 en eiseres 2 hebben beiden aangevoerd dat het college de omgevingsvergunning voor het kappen van de bomen niet heeft mogen verlenen, omdat alternatieven onvoldoende zijn onderzocht en geen sprake is van een zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang dat zwaarder weegt dan het behouden van de houtopstand. Eisers 1 hebben daarnaast aangevoerd dat het college de herplantplicht onvoldoende duidelijk heeft geformuleerd. Eiseres 2 heeft aangevoerd dat een ontheffing is vereist op grond van hoofdstuk 3 van de Wnb en dat die moest worden aangehaakt aan de omgevingsvergunning.
7. Relativiteitsvereiste
7.1
De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. [7] Het relativiteitsvereiste staat niet aan vernietiging in de weg, wanneer een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb (zoals eiseres 2) opkomt voor algemene of collectieve belangen die zij, gelet op haar statutaire doelstelling en door haar feitelijke werkzaamheden behartigt, en die geheel of ten dele samenvallen met de belangen die de norm beoogt te beschermen. [8]
7.2
Naar het oordeel van de rechtbank staat het relativiteitsvereiste in de weg aan de beroepsgronden die door eiseres 2 zijn ingediend tegen het bestreden besluit. Gelet daarop zal de rechtbank de gronden van eiseres 2 niet inhoudelijk beoordelen en zal de rechtbank het beroep van eiseres 2 ongegrond verklaren.
Eiseres 2 heeft immers kort samengevat aangevoerd dat niet wordt voldaan aan normen uit de Bomenverordening en de Wnb. Die normen strekken tot bescherming van bomen binnen de gemeente Tilburg en de bescherming van plant- en diersoorten. [9] Uit de statuten van eiseres 2 blijkt niet dat zij opkomt voor dergelijke belangen. Uit die statuten blijkt dat zij het beoefenen en bevorderen van voetbalsport tot doel heeft. Dit zijn geen algemene of collectieve belangen die samenvallen met de belangen die de Bomenverordening of de Wnb beogen te beschermen.
Ter zitting heeft eiseres 2 aangevoerd dat haar belangen daar wel mee samenvallen, omdat het bouwplan zal leiden tot een wijziging van de vliegroutes van vleermuizen. Dat kan er volgens eiseres 2 mogelijk toe leiden dat zij in haar voetbalactiviteiten wordt beperkt. De rechtbank acht dit niet aannemelijk, omdat uit de ecologische quickscan [10] blijkt dat binnen het plangebied geen doorlopende lijnvormige elementen aanwezig zijn die door vleermuizen worden gebruikt als vaste vliegroute.
7.3
Omdat het relativiteitsvereiste niet in de weg staat aan de beroepsgronden die door eisers 1 zijn aangevoerd, zal de rechtbank die beroepsgronden hierna wel inhoudelijk beoordelen.
8. Alternatieven
8.1
Uit de Bomenverordening blijkt dat het college alleen bevoegd was om een omgevingsvergunning te verlenen voor het kappen van de bomen, nadat alternatieven voldoende zijn onderzocht maar redelijkerwijs niet uitvoerbaar zijn. [11]
8.2
Eisers 1 hebben – kort samengevat – aangevoerd dat het college de alternatieven niet voldoende heeft onderzocht. Het college had moeten onderzoeken of alternatieven bestonden, waarbij méér dan wel alle bomen behouden konden worden. Meer specifiek had het college onderzoek moeten doen naar een alternatieve situering van het bouwplan op het perceel, verplaatsing van de bomen, een vermindering van het aantal woningen en alternatieve locaties. Ten aanzien van de alternatieven die het college wel heeft onderzocht is volgens eisers 1 onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat die alternatieven redelijkerwijs niet uitvoerbaar zijn.
8.3
De rechtbank overweegt allereerst dat het college dient te beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend. [12] Die aanvraag ziet op deze locatie aan de [straat] . De rechtbank is het met het college eens dat in het kader van dit besluit over het vellen van negen bomen niet opnieuw hoeft te worden uitgewerkt en gemotiveerd waarom het college ten hoeve van de bouw van flexwoningen voor deze locatie heeft gekozen en welk onderzoek is verricht naar alternatieve bouwlocaties.
Het college heeft overigens in de beslissing van 11 februari 2025, op de bezwaren tegen de omgevingsvergunning voor het bouwen van de 98 flexwoningen, expliciet en overtuigend gemotiveerd welk onderzoek naar alternatieve locaties is gedaan en op welke gronden het college tot de keuze voor deze locatie is gekomen. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van heden inzake deze omgevingsvergunning.
8.4
Als bijlage bij het verweerschrift heeft het college verder een verslag van een ambtelijk overleg van 10 oktober 2023 overgelegd. Daaruit blijkt dat het college verschillende alternatieven voor de indeling van het perceel heeft onderzocht en dat daarbij het uitgangspunt is geweest dat zoveel mogelijk bomen behouden blijven. Uit het onderzoek is gebleken dat twee van de oorspronkelijk elf te kappen bomen konden worden behouden, door vier parkeerplaatsen minder te realiseren. Het college heeft ook voldoende gemotiveerd, waarom de door eisers 1 genoemde alternatieven redelijkerwijs niet uitvoerbaar zijn. Het wijzigen van de situering van de bebouwing maakt niet dat het totale ruimtebeslag kleiner wordt en dat de bomen dan behouden kunnen blijven. Het verminderen van het aantal parkeerplaatsen is volgens het college niet uitvoerbaar, omdat dan niet wordt voldaan aan de parkeernorm. Het college heeft verder toegelicht dat de kosten voor het realiseren van inpandig parkeren en tijdelijke etageverdiepingen boven een deel van de parkeerplaatsen, niet in verhouding staan tot de baten van het behoud van de bomen nu er ook een herplantplicht is opgelegd. De rechtbank acht het voorgaande gelet op de omvang van het bouwplan en het aantal te realiseren woningen aannemelijk.
Het verplaatsen van de bomen is niet mogelijk, omdat het veel geld kost om de bomen te verplaatsen en het niet goed is voor de conditie van de bomen. Het college heeft daarbij ook redelijkerwijs in aanmerking kunnen nemen dat uit een Bomen Effect Analyse [13] is gebleken dat het overgrote deel van de bomen slechts een redelijke conditie heeft. Het college heeft daarnaast toegelicht dat het realiseren van minder woningen op deze locatie redelijkerwijs niet uitvoerbaar is, omdat dan niet kan worden voldaan aan de met de woningcorporaties overeengekomen woningopgave van 1.500 sociale huurwoningen in 2025 en de taakstelling voor de huisvesting van statushouders.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college voldoende gemotiveerd dat alternatieve indelingen van de locatie zijn onderzocht en waarom die alternatieven en de door eisers 1 genoemde alternatieven redelijkerwijs niet uitvoerbaar zijn.
8.5
Ondanks dat het college de motivering pas in het verweerschrift aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, is de rechtbank van oordeel dat dit verzuim gepasseerd kan worden met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat eisers 1 zijn benadeeld door de late aanvulling van de motivering van het bestreden besluit op dit punt. Het is immers duidelijk dat het college de alternatieven voor de indeling van het perceel wel degelijk voor het nemen van het primaire besluit heeft onderzocht en meegewogen in de besluitvorming.
9. Zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang
9.1
Uit de Bomenverordening blijkt daarnaast dat het college alleen bevoegd was om een omgevingsvergunning te verlenen voor het kappen van bomen binnen een zone met ecowaarde, wanneer sprake is van een zeer zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang dat zwaarder weegt dan het duurzaam behoud van de houtopstand. [14]
9.2
Eisers 1 hebben – kort samengevat – aangevoerd dat voor een aantal bomen geen sprake is van een zeer zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang en dat een dergelijk belang voor de overige bomen niet zwaarder kan wegen dan het duurzaam behoud van de houtopstand. Volgens eisers 1 behoeven slechts drie van de negen bomen te worden gekapt voor het bouwen van de flexwoningen. Voor het kappen van de overige zes bomen bestaat geen zeer zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang. De overige zes bomen worden namelijk gekapt voor het realiseren van parkeerplaatsen en infrastructuur. De kap van drie van die zes bomen is daarnaast niet meer nodig, omdat die gekapt zouden moeten worden voor de realisatie van een fietsroute die inmiddels al gerealiseerd is. Eisers 1 hebben daaraan toegevoegd dat het door het college gestelde zeer zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang ook niet zwaarder kan wegen dan het duurzaam behoud van de houtopstand. Met minder woningen of een alternatieve locatie kan ook worden bijgedragen aan het algemeen belang. De doelgroep voor de flexwoningen is ook enkele malen gewijzigd. De woningen kunnen ook naar reguliere huurders gaan. Gelet daarop is het volgens eisers 1 niet per definitie zo dat de woningen bij zullen dragen aan een oplossing om snel extra woningen te realiseren voor huurders die met spoed behoefte hebben aan woonruimte. Daarnaast weegt het belang van het behoud van de bomen zwaarder, omdat de flexwoningen voor vijftien jaar worden gerealiseerd en de bomen een levensverwachting hebben van meer dan vijftien jaar.
9.3
De rechtbank is van oordeel dat het college in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van een zeer zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang dat is gediend bij het kappen van de negen bomen. Het college heeft redelijkerwijs kunnen besluiten dat de woningnood in Nederland tot gevolg heeft dat er een zeer zwaarwegend maatschappelijk belang bestaat bij het bouwen van (flex)woningen. Het college heeft uitvoerig toegelicht dat binnen de regio behoefte is aan 25.000 extra woningen tussen 2020 en 2040. De stedelijke ontwikkelingsstrategie van 2021 stelt de Tilburgse bouwopgave op gemiddeld minstens 1.500 woningen per jaar tot 2030. Door de lange ontwikkeltijden bij reguliere woningbouw en de huidige druk op de woningmarkt zetten woningcorporaties in op de bouw van flexwoningen. Op die manier kan de gestelde ambitie van 1.500 woningen per jaar tot 2025 worden gerealiseerd. Flexwoningen dragen significant bij aan de oplossing om snel extra woningen te realiseren en om huurders die met spoed behoefte hebben aan woonruimte te huisvesten. Het college heeft ook redelijkerwijs kunnen besluiten dat daarom een zeer zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang bestaat voor alle negen de bomen, omdat parkeerplaatsen en infrastructuur noodzakelijke voorzieningen zijn voor het kunnen bewonen van de flexwoningen. Het college heeft verder op afdoende wijze toegelicht dat de drie door eisers 1 genoemde bomen te dicht bij het fietspad staan, wat in de toekomst kan leiden tot problemen voor het fietspad.
9.4
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat het college in het bestreden besluit ook voldoende heeft gemotiveerd dat dit zeer zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang redelijkerwijs zwaarder weegt dan het belang bij het behoud van de houtopstand. Het college heeft daarbij in aanmerking kunnen nemen dat uit de Bomen Effect Analyse is gebleken dat één van de bomen een goede conditie heeft en dat de overige bomen slechts een redelijke conditie hebben. Daarnaast is geen van de bomen opgenomen op de Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen. De ecowaarde van het gebied wordt ook voldoende gewaarborgd, doordat een herplantplicht is opgelegd voor tien bomen die moeten voldoen aan bepaalde kwaliteits- en omvangseisen. Onder die omstandigheden heeft het college het belang van het bijdragen aan een oplossing van de woningnood redelijkerwijs zwaarder kunnen laten wegen dan het belang dat is gediend bij het behouden van de bomen.
10. Herplantplicht
10.1
Uit de Bomenverordening blijkt dat de ontheffing ‘onder voorschriften’ kon worden verleend. Tot de aan de omgevingsvergunning te verbinden voorschriften kon behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant. [15] Het college heeft aan vergunninghoudster een dergelijke herplantplicht opgelegd.
10.2
Eisers 1 hebben aangevoerd dat het college de herplantplicht onvoldoende duidelijk heeft geformuleerd. Drie bomen moeten in de ‘directe omgeving’ worden herplant. Het is eisers 1 niet duidelijk wat onder ‘directe omgeving’ moet worden verstaan en waarom de locatie van die bomen niet nu al is bepaald.
10.3
Uit jurisprudentie van de Afdeling [16] kan worden afgeleid dat een voorwaarde aan een omgevingsvergunning – in het kader van de rechtszekerheid – voldoende duidelijk moet zijn geformuleerd om handhaafbaar te zijn. De rechtbank is van oordeel dat het voorschrift over de herplantplicht voldoende duidelijk is geformuleerd. Uit het voorschrift blijkt duidelijk dat tien bomen moeten worden herplant, in de directe omgeving van de te kappen bomen. Er wordt ook duidelijk voorgeschreven aan welke vereisten die bomen dienen te voldoen. Dat slechts ten aanzien van zeven van de tien bomen een specifieke locatie is aangewezen, maakt dat volgens de rechtbank niet anders. In het verweerschrift heeft het college toegelicht dat de exacte locatie van die bomen nog niet kon worden bepaald, omdat nog niet definitief bekend was hoe kabels en leidingen zouden komen te liggen. Ten aanzien van zeven bomen heeft het college aangegeven dat een strook op het perceel valt onder ‘directe omgeving’. Daaruit kan redelijkerwijs worden afgeleid dat de overige drie bomen ook op het perceel moeten worden herplant om te voldoen aan de eis dat ze moeten worden herplant in de ‘directe omgeving’.
11. Conclusie
11.1
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep (25/1322) van eisers 1 niet-ontvankelijk verklaren, voor zover het is ingediend door [eiser 2] en [eiser 6] . De rechtbank zal het beroep voor de overige eisers 1 ongegrond verklaren. Nu artikel 6:22 van de Awb is toegepast in het beroep van de overige eisers 1, moet het griffierecht aan hen worden vergoed. Eisers 1 hebben één keer € 194,- griffierecht voldaan. De rechtbank zal het college om diezelfde reden veroordelen in de door de overige eisers 1 gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op: € 1.814,-. Dit bedrag is opgebouwd uit kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).
11.2
De rechtbank zal het beroep (25/1857) van eiseres 2 ongegrond verklaren.
De beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eisers 1 niet-ontvankelijk, voor zover het is ingediend door [eiser 2] en [eiser 6] ;
  • verklaart het beroep van de overige eisers 1 ongegrond;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 194,- aan de overige eisers 1 te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van de overige eisers 1 tot een bedrag van
€ 1.814,-.
- verklaart het beroep van eiseres 2 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, voorzitter, mr. Th. Peters en, mr. A.G.J.M. de Weert, leden, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 19 juni 2025 en wordt geanonimiseerd gepubliceerd op rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Wettelijk kader
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.2, eerste lid, onder g, van de Wabo
Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om houtopstand te vellen of te doen vellen, geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Artikel 2.18 van de Wabo
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
Bomenverordening Gemeente Tilburg 2021 (Bomenverordening)
Artikel 1, onder h, van de Bomenverordening
In deze afdeling wordt verstaan onder: boomwaarde-zoneringskaart: topografische overzichtstekening “Boomwaardezoneringskaart Tilburg ” met daarop aangegeven zones met boomwaarden van houtopstanden.
Artikel 2, derde lid, van de Bomenverordening
De Boomwaardezoneringskaart bevat de volgende zones:
Ecowaarde;
Klimaatwaarde;
Hoofdwaarde;
Nevenwaarde;
Basiswaarde;
Buiten-zone.
Artikel 3, eerste lid, onder b, van de Bomenverordening
Het is verboden te vellen: Ecowaarde-zone: bomen met een minimale stamomtrek van 40 cm gemeten op1,30 m hoogte boven het maaiveld, hakhout, lintbegroeiing.
Artikel 4, eerste lid, van de Bomenverordening
Het bevoegd gezag kan ontheffing om houtopstanden als bedoeld in artikel 3 eerste lid te vellen, verlenen dan wel onder voorschriften of beperkingen verlenen.
Artikel 4, tweede lid, onder b, van de Bomenverordening
Een omgevingsvergunning voor het vellen kan, slechts nadat alternatieven voldoende zijn onderzocht maar redelijkerwijs niet uitvoerbaar zijn, bij uitzondering worden verleend bij: Ecowaarde-zone: bij daar staande bomen met een minimale stamomtrek van 40 cm gemeten op 1,30 m hoogte boven het maaiveld, hakhout of lintbegroeiing, indien een zeer zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang zwaarder weegt dan duurzaam behoud van de houtopstand of sprake is van dunning.
Artikel 10, eerste en tweede lid, van de Bomenverordening
Tot de aan de omgevingsvergunning te verbinden voorschriften, kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant.
Indien niet ter plaatse vergelijkbaar aan de te vellen houtopstand kan worden herplant, kan tot de aan een omgevingsvergunning tot vellen, het voorschrift worden verbonden dat een geldelijke bijdrage ter hoogte van de monetaire boomwaarde vermeerderd met kosten voor groeiplaatsinrichting, gestort dient te worden in de Compensatieregeling.

Voetnoten

1.Artikel 2.2, eerste lid, onder g, van de Wabo.
2.Artikel 2, eerste lid, van de Bomenverordening.
3.Artikel 3, eerste lid, onder b, van de Bomenverordening.
4.Artikel 4, eerste en tweede lid, onder b, van de Bomenverordening.
5.ABRvS 18 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1434, r.o. 11.
6.ABRvS 6 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1789, r.o. 2.
7.Artikel 8:69a van de Awb.
8.ABRvS 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 6.6 en 6.10.
9.ABRvS 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 10.64.
10.De Ecologische quickscan flexwoningen [straat] [plaats] van 6 september 2023, opgesteld door Eco Assist B.V
11.Artikel 4, tweede lid, van de Bomenverordening.
12.ABRvS 13 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4621, r.o. 30.
13.De Bomen Effect Analyse van 13 september 2023, opgesteld door Van Helvoirt Groenprojecten.
14.Artikel 4, tweede lid, onder b, van de Bomenverordening.
15.Artikel 10, eerste lid, van de Bomenverordening.
16.ABRvS 11 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3777, r.o. 5.1; ABRvS 12 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2678, r.o. 3.3; ABRvS 17 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2334, r.o. 9.1 en 11 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1355, ABRvS r.o. 5.