ECLI:NL:RBZWB:2025:3823

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
02-068292-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van seksuele aanranding en openlijke geweldpleging door een minderjarige

Op 19 juni 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte. De zaak betreft meerdere feiten die op 10 september 2023 hebben plaatsgevonden, waarbij de verdachte de borsten van een minderjarig meisje heeft betast, een afbeelding heeft gemaakt van het geslachtsdeel van een minderjarige jongen en openlijk geweld heeft gepleegd tegen beide minderjarigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks de ernst van de feiten, niet onvoorwaardelijk moet worden gestraft, gezien de positieve ontwikkeling die hij heeft doorgemaakt en de ondersteuning van zijn vader. De rechtbank heeft een werkstraf van 80 uren opgelegd, alsook een voorwaardelijke jeugddetentie van 3 weken met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden. De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de feiten als volgt geformuleerd: de verdachte heeft de eerbaarheid van het meisje aangetast, beschikt over een afbeelding van seksuele aard van de jongen en heeft openlijk geweld gepleegd tegen beide slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlasteleggingen die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-068292-24
vonnis van de meervoudige kamer van 19 juni 2025
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2008 te [plaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. Z. Yeral, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 5 juni 2025, waarbij de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting is ook gehoord de heer [naam] , die aanwezig was namens de Raad voor de Kinderbescherming.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 10 september 2023 de borsten van [slachtoffer 1] heeft betast (feit 1), dat hij op diezelfde dag zonder toestemming een afbeelding heeft gemaakt van het geslachtsdeel van [slachtoffer 2] (feit 2) en dat hij op diezelfde dag deze [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geslagen (feit 3), primair tenlastegelegd als openlijke geweldpleging en subsidiair tenlastegelegd als eenvoudige mishandeling.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten 1, 2 en 3, primair heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte van feit 1 vrijgesproken moet worden, omdat er op grond van het dossier teveel twijfel bestaat dat verdachte de borsten van [slachtoffer 1] heeft betast. Ten aanzien van feit 2 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de bewezenverklaring. Ten aanzien van feit 3 is de verdediging van mening dat niet duidelijk is of anderen hebben bijgedragen aan de geweldpleging. Het verzoek is dan ook om verdachte van de onder feit 3, primair tenlastegelegde openlijke geweldpleging vrij te spreken. Wel kan de subsidiair tenlastegelegde mishandeling bewezen verklaard worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 10 september 2023 te [plaats] door geweld, te weten het slaan van [slachtoffer 1]
die [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het betasten van de borsten van die [slachtoffer 1] ;
2
op 10 september 2023 te [plaats] de beschikking heeft gehad over een afbeelding van seksuele aard van een persoon, [slachtoffer 2] , te weten een video, waarop te zien is dat die [slachtoffer 2] zijn broek en onderbroek naar beneden trekt waardoor zijn geslachtdeel zichtbaar is, terwijl hij, verdachte, wist dat deze afbeelding opzettelijk en wederrechtelijk was vervaardigd;
3, primair
op 10 september 2023 te [plaats] openlijk, te weten aan het [adres] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , door
- die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in te sluiten, en
- die [slachtoffer 1] in het gezicht te slaan en
- die [slachtoffer 2] meermalen in het gezicht te slaan en
- die [slachtoffer 2] te dwingen om te knielen en
- het incident te filmen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke jeugddetentie van 3 weken met een proeftijd van 2 jaren. Aan de voorwaardelijke jeugddetentie kunnen de bijzondere voorwaarden, zoals door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerd, worden verbonden met dien verstande dat in plaats van zicht op middelengebruik wordt bepaald dat verdachte helemaal geen middelen mag gebruiken.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt aan de rechtbank om geen onvoorwaardelijke detentie op te leggen. Een taakstraf, al dan niet gecombineerd, met een voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden is wat verdachte nodig heeft en is ook wat het meest in het belang van de maatschappij is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Op 10 september 2025 was verdachte in een park in [plaats] met nog een aantal andere jongens. In het park waren ook [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Deze twee minderjarigen hebben daar, omringd door verdachte en verschillende andere jongens, klappen in het gezicht gekregen van verdachte. Ook heeft verdachte de borsten van [slachtoffer 1] betast. Tot slot heeft [slachtoffer 2] zijn broek en onderbroek naar beneden moeten doen. Van het geweld en het naar beneden doen van de kleding zijn filmpjes gemaakt. Filmpjes die op de telefoon van verdachte zijn teruggevonden.
Uit het dossier en ook uit wat op zitting verklaard is, blijkt dat verdachte boos was op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Zij zouden onvriendelijke en beledigende dingen over zijn moeder hebben gezegd. Dit is niet juist als dat inderdaad gebeurd is, maar dat rechtvaardigt niet het gebruik van geweld. Bovendien verklaart dat ook niet het betasten van de borsten van [slachtoffer 1] en het vernederen van [slachtoffer 2] door hem te dwingen zijn broek en onderbroek naar beneden te doen en daar een filmpje van te maken.
Het is voor iedereen duidelijk dat dit nare en ernstige feiten zijn. Het moet voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een angstige en vernederende ervaring zijn geweest. Verdachte heeft daar kennelijk helemaal niet bij stil gestaan tijdens het gebeuren.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Verdachte is zelf nog minderjarig. Ten tijde van deze feiten was hij niet eerder met politie en justitie in aanraking gekomen.
Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 13 mei 2025 blijkt dat in het verleden er op verschillende leefgebieden veel zorgen gezien werden, maar dat die zorgen nu minder groot zijn. Verdachte en zijn gezin hebben in het Multi Systeem Therapie (MST) traject gezeten en dit ook positief afgerond. Daarnaast krijgt verdachte Psycho Motore Therapie (PMT), die hem helpt meer vaardigheden te ontwikkelen. Omdat het op school niet goed ging, is besloten om verdachte stage bij een bedrijf in bezorging te laten lopen. Dit is zo positief uitgepakt, dat verdachte na de zomervakantie van 2025 hier fulltime kan gaan werken. Ook positief is dat verdachte niet meer blowt. De vader controleert verdachte hierop met onverwachte tests. De Raad voor de Kinderbescherming is van mening dat verdachte een positieve ontwikkeling laat zien, maar dat die nog wel pril is.
De Raad voor de Kinderbescherming adviseert een taakstraf en een voorwaardelijke detentiestraf op te leggen met bijzondere voorwaarden. Die voorwaarden zijn een meldplicht, zich niet onttrekken aan PMT, zich niet onttrekken aan andere in te zetten hulpverlening, het zicht geven op sociale contacten en vrijetijdsbesteding en het zicht geven op middelengebruik. De jeugdreclassering van Jeugdbescherming Brabant moet toezicht houden en verdachte begeleiden. Op zitting is de Raad voor de Kinderbescherming bij zijn advies gebleven, waarbij het wel passend lijkt om ‘het geven van zicht op middelengebruik’ te vervangen door ‘geen middelengebruik’, nu verdachte al langere tijd niet blowt.
De op te leggen straf
Voor de bewezenverklaarde feiten worden regelmatig onvoorwaardelijke detentiestraffen opgelegd. De rechtbank zal hier niet voor kiezen, gelet op de positieve weg die verdachte is ingeslagen. Zij merkt hierbij op dat ook de opstelling en positieve beïnvloeding die de vader van verdachte biedt aan dit oordeel bijdraagt. De door iedereen ingeslagen positieve weg moet nu niet doorkruist worden door een onvoorwaardelijke jeugddetentie.
Alles afwegend is de rechtbank dan ook van oordeel dat de eis van de officier van justitie recht doet aan de ernst van de feiten en ook aan de persoon van verdachte. De rechtbank zal de eis van de officier van justitie dan ook volgen en aan verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 80 uren opleggen, te vervangen door 40 dagen jeugddetentie indien verdachte deze niet of niet naar behoren verricht. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een jeugddetentie opleggen van 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Met deze voorwaardelijke straf wil de rechtbank duidelijk maken dat verdachte niet opnieuw strafbare feiten moet plegen. Bovendien kunnen aan de voorwaardelijke jeugddetentie ook de bijzondere voorwaarden verbonden worden, zoals door de Raad voor de Kinder-bescherming geadviseerd en door de officier van justitie gevorderd. De rechtbank zal daarbij, zoals door de officier van justitie gevorderd, bepalen dat als voorwaarde zal gelden dat verdachte helemaal geen middelen mag gebruiken in plaats van dat hij zicht moet geven op zijn middelengebruik.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 57, 77a, 77g, 771, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 139h, 141 en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
feit 2:Het beschikking hebben over een afbeelding van seksuele aard, terwijl hij weet dat deze afbeelding opzettelijk en wederrechtelijk is vervaardigd;
feit 3, primair:Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
40 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de jeugdreclassering uit te voeren door de Jeugdbescherming Brabant te [plaats] als gecertificeerde instelling;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
* dat verdachte zich gedurende een door de gecertificeerde instelling te bepalen periode en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang als deze instelling dat noodzakelijk acht (maximaal tot het einde van de proeftijd);
* dat verdachte zich niet onttrekt aan de PMT;
* dat verdachte zich niet onttrekt aan andere in te zetten hulpverlening indien deze door de jeugdreclassering als noodzakelijk wordt gezien;
* dat verdachte zicht geeft op zijn sociale contacten en vrijetijdsbesteding;
* dat verdachte zich onthoudt van middelengebruik;
- draagt deze gecertificeerde instelling op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Tempel, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. E.B. Prenger en mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 juni 2025.
mr. Mullers is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen..