ECLI:NL:RBZWB:2025:3819

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
RK 25-003626
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift beslag ex artikel 552a Sv deels ongegrond

Op 20 mei 2025 vond er een zitting plaats in de raadkamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Middelburg, waar het klaagschrift van de klaagster werd behandeld. De klaagster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.C.F. Jansen, verzocht om opheffing van het beslag op een geldbedrag van € 28.000,00 en een voertuig, dat op naam staat van haar partner. De klaagster stelde dat zij eigenaar was van het geldbedrag, dat zij samen met familieleden had gespaard, en dat het Openbaar Ministerie geen onderzoek had verricht naar de herkomst van het geld. De officier van justitie, mr. C.P.G. Tax, was van mening dat het beslag moest blijven bestaan vanwege het onderzoeksbelang en de mogelijkheid van verbeurdverklaring.

De rechtbank oordeelde dat het klaagschrift voor het voertuig ongegrond was, omdat het voertuig op naam stond van de partner van de klaagster, en dat de klaagster niet als eigenaar kon worden aangemerkt. Wat betreft het geldbedrag, oordeelde de rechtbank dat een deel daarvan niet aan de klaagster toebehoorde, maar aan haar broers en zus. De rechtbank concludeerde dat er een strafvorderlijk belang was bij het beslag, aangezien de klaagster werd verdacht van het medeplegen van witwassen. De rechtbank verklaarde de klaagster niet-ontvankelijk in haar beklag voor het voertuig en voor het geldbedrag voor zover dit niet aan haar toebehoorde, en verklaarde het klaagschrift voor het overige ongegrond. De beslissing werd genomen door mr. L.W. Louwerse op 23 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Middelburg
parketnummer : 02-142706-23
raadkamernummer : 25-003626
datum : 20 mei 2025
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klaagster],
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats],
domicilie kiezende ten kantore van mr. J.J.J. van Rijsbergen, Baronielaan 95, 4818 SJ Breda,
hierna te noemen: de klaagster.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagneming op grond van artikel 94 Sv, waaruit blijkt dat op 23 maart 2021 een BMW met [kenteken] (hierna: het voertuig) en daarnaast een geldbedrag van € 28.000,00 in beslag is genomen;
  • het klaagschrift op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ingediend op 5 februari 2025 ter griffie van deze rechtbank;
  • de reactie van de officier van justitie;
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Op 20 mei 2025 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. C.P.G. Tax, klaagster en mr. M.C.F. Jansen als waarnemend advocaat en [belanghebbende] als belanghebbende, gehoord.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het beslag met last tot teruggave aan de klaagster. Daartoe is aangevoerd dat klaagster eigenaar is van het geldbedrag en het voertuig. Klaagster stelt dat zij het geldbedrag met familieleden heeft gespaard en heeft rekeningafschriften overgelegd waaruit blijkt dat zij en familieleden contante opnamen hebben gedaan van hun rekening. Zij stelt dat, nu het Openbaar Ministerie daar verder geen onderzoek naar verricht, het onwaarschijnlijk is dat een rechter die later over de zaak zal oordelen het geldbedrag verbeurd zal verklaren. Zij stelt ook dat zij en haar familie hard worden getroffen door de inbeslagneming. Subsidiair wordt verzocht om de zaak aan te houden, nu dat van belang is voor een beslissing omtrent het beslag.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beslag dient te worden gehandhaafd gelet op het onderzoeksbelang en de mogelijkheid dat het bedrag verbeurd zal worden verklaard. Het klaagschrift dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend.
De rechtbank stelt met betrekking tot het voertuig vast dat dit op naam staat van de partner van klaagster, de heer [belanghebbende]. In de strafzaak jegens hem, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant bij vonnis van 4 december 2024 de teruggave van dit voertuig gelast aan de rechthebbende, zijnde de heer [belanghebbende]. Gelet op het een en ander dient ervan te worden uitgegaan dat hij en niet klaagster de eigenaar is van het voertuig. Klaagster heeft onvoldoende aangevoerd voor een ander oordeel. Dat, zoals klaagster stelt, zij het voertuig heeft betaald, maakt, wat daar verder ook van zij, niet dat zij als eigenaar van het voertuig kan worden aangemerkt. Voor zover het klaagschrift ziet op het voertuig, dient klaagster niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar beklag.
Wat het geldbedrag betreft, constateert de rechtbank dat klaagster tijdens een verhoor bij de politie heeft verklaard dat zij samen met haar broertjes en zus een geldbedrag heeft gespaard, waarvan ongeveer € 7.000,- tot € 10.000,- aan haar toebehoort. Veronderstellenderwijs uitgaande van de juistheid van die stelling, is een deel van het geldbedrag niet van klaagster, maar van haar zus en broers en dient zij in zoverre niet ontvankelijk te worden verklaard in haar beklag.
Voor zover klaagster ontvankelijk is in het beklag, geldt het volgende.
Het onderzoek in raadkamer heeft een summier karakter. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevraagd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, moet de rechter, bij een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo nee,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard.
Het beslag op de voorwerpen blijft gehandhaafd als er een strafvorderlijk belang is op grond van artikel 94 Sv. Dat is het geval wanneer:
- de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen en/of
- het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal bevelen en/of
- het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.
Klaagster wordt verdacht van het medeplegen van witwassen van voornoemd geldbedrag. Of daarvan sprake is, is nog onderwerp van onderzoek. Mitsdien bestaat nog een strafvorderlijk belang bij het beslag.
Hetgeen klaagster heeft gesteld en de onderbouwing die daarvoor in de vorm van de overlegging van de rekeningafschriften is gegeven, is, zonder nader onderzoek, onvoldoende om te kunnen oordelen dat van witwassen geen sprake is geweest. De rechtbank wijst in dit verband ook op het eerder genoemde vonnis van de rechtbank, waarin klaagster als medepleger van witwassen is aangemerkt. Het is niet hoogst onwaarschijnlijk dat een rechter later oordelend tot verbeurdverklaring van het geldbedrag zal beslissen.
De rechtbank verklaart het klaagschrift dan ook ongegrond voor zover klaagster ontvankelijk is in het beklag.

3.De beslissing

De rechtbank
verklaart klaagster niet-ontvankelijk in het beklag voor zover het klaagschrift ziet op het inbeslaggenomen voertuig en op het geldbedrag voor zover dit niet aan haar toebehoort;
verklaart het klaagschrift voor het overige ongegrond.
Deze beslissing is op 23 mei 2025 genomen door mr. L.W. Louwerse, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.S.S. Fanis, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van 23 mei 2025.
De griffier is niet in staat deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).