In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat het UWV volgens haar niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 2 juli 2024 tegen de beslissing van 4 juni 2024 waarin aan eiseres per 16 mei 2024 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is toegekend en de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres op 72,73% werd vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een overschrijding van de beslistermijn, aangezien eiseres het UWV op 5 februari 2025 in gebreke heeft gesteld en sindsdien zijn twee weken verstreken zonder dat er een nieuw besluit is genomen. De rechtbank bepaalt dat het UWV binnen twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit moet nemen, maar geeft het UWV vier maanden de tijd om dit te doen, gezien de omstandigheden. Tevens legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres heeft ook verzocht om de bestuurlijke dwangsom vast te stellen, wat de rechtbank doet op basis van artikel 8:55c van de Awb. De dwangsom is verschuldigd vanaf 20 februari 2025 tot 4 april 2025 en bedraagt € 1442,-. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, het UWV de opgelegde termijn moet respecteren, en dat het UWV de kosten van het griffierecht en proceskosten aan eiseres moet vergoeden.