In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juni 2025, wordt het beroep van eiseres beoordeeld. Eiseres heeft beroep ingesteld omdat het UWV niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar van 29 augustus 2024 tegen het besluit van 30 juli 2024, waarin haar uitkering op grond van de Ziektewet werd beëindigd. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank stelt vast dat eiseres het UWV op 18 maart 2025 in gebreke heeft gesteld, en dat er sindsdien twee weken zijn verstreken zonder dat het UWV een nieuw besluit heeft genomen. De rechtbank bepaalt dat het UWV binnen twee weken na deze uitspraak een nieuw besluit moet nemen, maar in dit geval wordt een langere termijn van vier maanden als redelijk beschouwd om een zorgvuldige besluitvorming te waarborgen.
Daarnaast legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat het UWV de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor haar proceskosten van € 453,50, omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt het UWV op om binnen vier maanden een besluit op bezwaar bekend te maken.