ECLI:NL:RBZWB:2025:3777

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
02-196369-24 en 02-205490-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van vernielingen en brandstichtingen met verminderde toerekening en gevangenisstraf

Op 18 juni 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaken tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere vernielingen en brandstichtingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1998 en thans gedetineerd in Vught, in de periode van 18 juni 2024 tot en met 25 juni 2024 opzettelijk brand heeft gesticht en goederen heeft vernield die toebehoorden aan verschillende bedrijven. De verdachte had een arbeidscontract met [bedrijf 2] en na een conflict met deze werkgever heeft hij verschillende vernielingen gepleegd, waaronder het beschadigen van auto’s en het in brand steken van een haag en voertuigen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en opname in een zorginstelling, gezien de psychische problemen van de verdachte. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 299,69, maar de vordering van [benadeelde 2] is niet-ontvankelijk verklaard wegens onduidelijkheid over de schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-196369-24 en 02-205490-24
vonnis van de meervoudige kamer van 18 juni 2025
in de strafzaken tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats] , [geboorteland] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Vught
raadsman mr. H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht

1.Onderzoek van de zaak

Ter zitting van 4 juni 2025 zijn de zaken met voornoemde parketnummers overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering gevoegd.
De zaken zijn vervolgens inhoudelijke behandeld, waarbij de officier van justitie, mr. S.A.J. Louwers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
02-196369-24
op 17 juni 2024 diverse goederen van [bedrijf 1] heeft vernield;
op 17 juni 2024 personenauto’s van [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] heeft vernield.
02-205490-24
in de periode van 18 juni 2024 tot en met 25 juni 2024 personenauto’s van [bedrijf 2] en/of een haag, tegen het hekwerk van het perceel van [bedrijf 2] , opzettelijk in brand heeft gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02-196369-24, feiten 1 en 2, en 02-205490-24
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle tenlastegelegde feiten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
02-196369-24, feiten 1 en 2
De verdediging is van mening dat tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van de feiten.
02-205490-24
De verdediging bepleit integraal vrijspraak van het feit wegens gebrek aan bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02-196369-24, feiten 1 en 2
Vast staat dat verdachte een arbeidscontract had met [bedrijf 2] aan [adres 1] in [plaats] en dat hij in het kader van dat arbeidscontract huisvesting had in een arbeidsmigrantenhotel aan [adres 2] in [plaats] .
Op 17 juni 2024 omstreeks 05:47 uur zijn er in en rondom het arbeidsmigrantenhotel tal van vernielingen gepleegd, waarvan aangifte is gedaan. Een getuige heeft gezien dat verdachte met een honkbalknuppel toiletpotten kapot aan het slaan was. Een andere getuige hoorde lawaai en zag dat er onder meer glazen deuren, glazen wanden en wastafels vernield waren. Er zijn camerabeelden, waarop te zien is dat verdachte met een honkbalknuppel van alles vernielt, waaronder meerdere ruiten, monitors en een tv. Ook is op camerabeelden te zien dat verdachte met een honkbalknuppel meerdere ruiten en lampen van twee personenauto’s van [bedrijf 2] inslaat. Verdachte heeft op de zitting bevestigd dat hij de persoon op de camerabeelden is. Bij de politie heeft hij verklaard dat op de camerabeelden is te zien dat hij recht heeft gedaan, omdat hij niet langer welkom was bij het bedrijf en zijn woning moest verlaten.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 17 juni 2024 de in de tenlastelegging genoemde goederen onder de feiten 1 en 2 heeft vernield.
02-205490-24
Vast staat dat er in een kort tijdbestek meerdere branden hebben plaatsgevonden, waarbij de door brand getroffen goederen nagenoeg allemaal zijn te herleiden tot [bedrijf 2] , de (voormalig) werkgever van verdachte. Zo is er op 18 juni 2024 omstreeks 22:00 uur een personenauto van [bedrijf 2] volledig uitgebrand, die stond geparkeerd op het terrein van [bedrijf 2] aan [adres 3] in [plaats] . Het terrein is omheind met een afgesloten hek en voor dat hek is een haag geplant. Op 23 juni 2024 omstreeks 04:40 uur stond deze haag in brand. Vervolgens zijn er op 25 juni 2024 omstreeks 04:55 uur meerdere personenauto’s uitgebrand die naast elkaar stonden geparkeerd bij bovengenoemd migrantenhotel in [plaats] , waar ook verdachte in het kader van zijn arbeidscontract verbleef. Eén van die personenauto’s was van [bedrijf 2] en de andere auto’s van personen die in het arbeidsmigrantenhotel verbleven.
Verdachte ontkent dat hij betrokkenheid heeft gehad bij de branden.
De rechtbank is van oordeel dat er voldoende redengevende omstandigheden zijn om via schakelbewijs, de verklaring van verdachte over de branden en zijn motief met betrekking tot de door hem gepleegde vernielingen op 17 juni 2024 als bewijsmiddel te gebruiken in deze zaak. De incidenten hebben in een kort tijdsbestek van enkele dagen plaatsgevonden en de incidenten zijn steeds te herleiden tot de arbeidsrelatie tussen verdachte en [bedrijf 2] . Ook ging er steeds een conflict aan vooraf.
Dat er sprake is van een patroon en voorafgaande conflicten leidt de rechtbank ook af uit de aangiftes van [aangever] . Aangever heeft daarin zijn vermoeden geuit dat ook de branden zijn aangestoken door verdachte. Volgens aangever is er sprake van een repeterend patroon bij verdachte. Als er iets niet naar zijn zin is, dan gaat er iets gebeuren.
Zoals hierboven reeds is overwogen staat vast dat verdachte de vernielingen in en rondom het migrantenhotel heeft gepleegd. Hij was boos op [bedrijf 2] , omdat hij niet meer welkom was en zijn kamer in het hotel moest verlaten na conflicten tussen hem en zijn huisgenoten. Dit had hij kort voor 17 juni 2024 van [bedrijf 2] gehoord. Met de vernielingen heeft hij volgens zijn verklaring recht gedaan aan de beslissing van [bedrijf 2] . Die dag is verdachte opgepakt en is de honkbalknuppel in beslag genomen. Zijn boosheid richting [bedrijf 2] was daarna kennelijk nog niet bekoeld. Direct na zijn invrijheidstelling op 17 juni 2024 had hij weer een honkbalknuppel aangeschaft en aangekondigd dat hij terug zou gaan naar [plaats] om zaken te vernielen.
[bedrijf 2] had hem op 18 juni 2024 tijdelijk onderdak aangeboden in een hostel in Tilburg waar hij tot 22 juni 2024 mocht verblijven. Diezelfde avond om 22:00 uur stond er een auto van [bedrijf 2] in brand in [plaats] . Achteraf is gebleken dat verdachte in de uren voorafgaand aan de brand veelvuldig tevergeefs had gebeld naar [bedrijf 2] , omdat hij geen eten zou hebben. De auto die in brand stond, betrof de auto waarmee een medewerker van [bedrijf 2] eerder die dag spullen naar verdachte in Tilburg had gebracht. Ten tijde van de brand straalde een van de telefoons van verdachte aan op een zendmast in [plaats] in de buurt van de brand.
Dat er sprake is van een patroon en voorafgaande conflicten leidt de rechtbank ook af uit de bevindingen van [verbalisant] . Op 24 juni 2024 vond er een gesprek plaats met verdachte, waarbij ook twee beveiligingsmedewerkers van [bedrijf 2] , [aangever] en [verbalisant] aanwezig waren. Verdachte heeft in dat gesprek gezegd dat hij vond dat [bedrijf 2] een slaapplaats voor hem moest regelen en dat hij geld van [bedrijf 2] moest krijgen. Toen gesproken werd over de vernielingen en de branden en een beveiliger vroeg waarom hij dat had gedaan, hoorde [verbalisant] verdachte zeggen dat hij dat had gedaan, omdat hij vond dat [bedrijf 2] alles met haar eigen regels deed en dat hij het ook allemaal met zijn eigen regels zou oplossen. Hij zou nog wel terugkomen. Verdachte vond dat [bedrijf 2] maffia tegen hem deed en dat hij maffia terug zou doen.
Het verweer van de verdediging, dat de bekentenis van verdachte in het proces-verbaal van [verbalisant] onvoldoende betrouwbaar zou zijn, wordt verworpen. De verdediging stelt weliswaar dat het gesprek niet heeft plaatsgevonden in de moedertaal van verdachte en dat er sprake zou zijn geweest van een suggestieve vraagstelling, maar naar het oordeel van de rechtbank betekent dit niet dat het proces-verbaal onvoldoende betrouwbaar is. Het betreft een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal en [verbalisant] heeft opgetekend wat hij toen heeft gehoord. Bovendien heeft [verbalisant] daarbij aangegeven dat hij de Engelse taal goed beheerst. De rechtbank gaat er dus ook van uit dat [verbalisant] heeft kunnen verstaan welke uitlatingen verdachte deed. Daar komt bij dat er geen sprake was van een verhoor door [verbalisant] , maar slechts van een gesprek tussen verdachte en een van de beveiligers. [verbalisant] heeft alleen gehoord wat verdachte antwoordde op een vraag van de beveiliger. Zijn uitlatingen sluiten overigens ook aan bij zijn eerder gedane uitlatingen over de door hem gepleegde vernielingen.
22 juni 2024 was de laatste dag dat verdachte op kosten van [bedrijf 2] in Tilburg kon verblijven en heeft hij het hostel in Tilburg verlaten. Die nacht, 23 juni 2024 omstreeks 04:40 uur stond de haag bij het hek van het terrein van [bedrijf 2] in [plaats] in brand. Ten tijde van deze brand straalde een van de telefoons van verdachte aan op een zendmast in de buurt van de brand.
Op 25 juni 2024 omstreeks 04:55 uur zijn er meerdere personenauto’s uitgebrand die naast elkaar stonden geparkeerd bij het migrantenhotel, waaronder een auto van [bedrijf 2] .
Met betrekking tot de brand op 25 juni 2024 in [plaats] , gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte de daad bij het woord heeft gevoegd, zoals hij had aangekondigd in het gesprek van 24 juni 2024 en opnieuw auto’s in de brand heeft gestoken, zoals hij al eerder had gedaan op 17 juni 2024. Na de aanhouding van verdachte zijn de brandstichtingen van [bedrijf 2] eigendommen bovendien gestopt. Ook dat neemt de rechtbank mee bij haar overwegingen.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle branden in de periode van 18 juni 2024 tot en met 25 juni 2024 gesticht heeft. Er is sprake van herhaling en overeenkomstigheid in de plaats, motief en doelwit. De constante link met [bedrijf 2] in combinatie met het conflict dat verdachte had met [bedrijf 2] en de uitlatingen van verdachte over de branden en vernielingen bij [bedrijf 2] ziet de rechtbank als een gericht patroon van vergelding door verdachte jegens [bedrijf 2] . De rechtbank betrekt hierbij dat er geen aanwijzingen van alternatieve dader(s) of motieven van anderen zijn. Daar komt bij dat er zich geen incidenten meer hebben voorgedaan nadat verdachte voor deze feiten in voorlopige hechtenis is komen te zitten.
Dat de auto’s en de haag door verdachte opzettelijk in brand zijn gestoken acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen. Van de op 18 juni 2024 uitgebrande personenauto bleek de benzinedop te zijn verdwenen en ten tijde van de brand van de haag op 23 juni 2024 werd een sterke benzinelucht geroken en een vloeistofspoor richting deze haag waargenomen. Op 24 juni 2024 werd tijdens zijn fouillering een lange aansteker in de verpakking aangetroffen bij verdachte.
Er was sprake van gemeen gevaar voor goederen. De auto die op 18 juni 2024 volledig is uitgebrand stond geparkeerd onder een boom, waarvan de bladeren zijn verbrand, en een daarnaast geparkeerde auto heeft smeltschade opgelopen. Op 25 juni 2025 zijn er vier auto’s volledig uitgebrand en is er één voertuig beschadigd geraakt door de branden De haag die tegen het hekwerk stond is gedeeltelijk verbrand.
De rechtbank acht het feit derhalve wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02-196369-24
1.
op 17 juni 2024 aan [adres 2] te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk (glazen) wanden en deuren en de inboedel, (waaronder een of meer toiletpot(ten)en/of wastafel(s) en/of huishoudelijke appara(a)t(en) en/of televisie(s) en/of monitor(en) en/of een koffiemachine en/of een frisdrankmachine) (van de accommodatie [bedrijf 4] ), die aan [bedrijf 1] toebehoorden heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar
heeftgemaakt;
2.
op 17 juni 2024 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk twee personenauto's, die aan [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] , heeft beschadigd;
02-205490-24
op tijdstippen in de periode van 18 juni 2024 tot en met 25 juni 2024 te [plaats] opzettelijk brand heeft gesticht door (indirect) open vuur in aanraking te brengen met personenauto's van [bedrijf 2] en een haag, gepositioneerd tegen het hekwerk van het perceel van o.a. [bedrijf 2] , terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten naastgelegen geparkeerde personenauto's, een hekwerk en aangrenzende hagen, te duchten was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan vier maanden voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaar en met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van één of meerdere feiten komt, bepleit de verdediging bij de op te leggen straf onder meer rekening te houden met de omstandigheid dat de gedragsdeskundigen hebben geadviseerd de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen en de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte. De verdediging bepleit te volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf van 16 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in een tijdsbestek van enkele dagen schuldig gemaakt aan een reeks strafbare feiten. In het kader van zijn arbeidscontract met [bedrijf 2] was aan verdachte een woonruimte ter beschikking gesteld. Na een conflict is zijn contract beëindigd en moest hij de woning verlaten. Hierop heeft verdachte in en rondom de woning tal van vernielingen gepleegd. Verdachte is met een honkbalknuppel losgegaan op de inboedel van de woning en heeft tal van huishoudelijke apparaten, meerdere glazen wanden en deuren en ook de toiletpotten en wastafels in meerdere badkamers vernield. Daarnaast heeft verdachte meerdere auto’s van [bedrijf 2] in brand gestoken die volledig zijn uitgebrand. Hierbij zijn ook auto’s van medebewoners van het pand, waarin verdachte verbleef, volledig uitgebrand. Verder heeft verdachte een haag bij het hekwerk van het terrein van [bedrijf 2] in brand gestoken.
Dergelijke feiten veroorzaken niet alleen materiële schade, maar brengen ook gevoelens van angst en onveiligheid teweeg in de samenleving. Uit de verklaringen van medebewoners en collega’s van verdachte blijkt dat zij erg bang waren voor hem. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij de feiten heeft gepleegd vanuit een persoonlijk motief, te weten een conflict met zijn werkgever. In plaats van op een vreedzame wijze zijn onvrede kenbaar te maken of op een andere wijze eventuele stappen te ondernemen, koos hij ervoor om zijn frustratie te uiten door het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het blanco strafblad van verdachte van 25 september 2024.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het rapport van psychiater [persoon 1] van
5 februari 2025 en het rapport van psycholoog [persoon 2] van 11 februari 2025.
Hoewel er wegens het ontbreken van informatie geen definitieve diagnose bij verdachte kan worden gesteld, achten de gedragsdeskundigen een psychische stoornis wel aanwezig. De psychiater vermoedt een psychotische (waan-)stoornis en/of een persoonlijkheidsstoornis en de psycholoog vermoedt een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met paranoïde, antisociale en narcistische trekken dan wel aan een waanstoornis. Zowel de psychiater als de psycholoog heeft gerapporteerd dat verdachte wordt gedreven door achterdocht en rigiditeit. Ook wordt hij gedreven door het idee misbruikt en uitgebuit te worden, de overtuiging dat hij recht heeft op bepaalde zaken en de overtuiging zaken te moeten afdwingen als hij het niet krijgt. Ten tijde van het plegen van de feiten liet verdachte de symptomen zien van de mogelijke stoornissen. Er is geen directe causale relatie tussen de achterdocht van verdachte, al dan niet psychotisch van aard, en de door hem gepleegde feiten, maar wel tussen die feiten en de rigide en dwingende inslag van verdachte. De precieze aard en de mate van doorwerking kunnen niet worden geconcretiseerd, maar het is wel helder dat de stoornis een planmatige uitvoering van de acties met een wraakzuchtig motief niet in de weg stonden, wat getuigt van enige mate van vrije wil. Beide gedragsdeskundigen adviseren daarom de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt de conclusies en adviezen van de gedragsdeskundigen over en zal de feiten in verminderde mate aan verdachte toerekenen.
Verder leidt de rechtbank uit de rapportages af dat de gedragsdeskundigen het recidiverisico inschatten als hoog. Het recidiverisico wordt gevoed door de rigide en dwingende opstelling van verdachte. Zijn bestaanszekerheid is minimaal en zijn woonplek onzeker. Hij is sociaal geïsoleerd en hij heeft op dit moment als migrant geen recht op Nederlandse voorzieningen.
Door zijn stoornis voelt hij zich gerechtvaardigd om de zaken waar hij in zijn ogen recht op heeft, af te dwingen door gewelddadig gedrag. De deskundigen achten het wenselijk om tot een meer definitieve diagnostische conclusie te komen en achten behandeling, voorzieningen, ondersteuning en begeleiding noodzakelijk. Om een ambulant traject mogelijk te kunnen maken, zal een behandeling in deze fase eerst nog klinisch moeten worden aangeboden. In principe is dit te realiseren in het kader van bijzondere voorwaarden bij een deels voorwaardelijk strafdeel, waarbij wordt opgemerkt dat de verblijfstatus van verdachte beperkend is voor het behandeltraject, met name in de ambulante fase, omdat verdachte in Nederland geen recht heeft op de voor hem noodzakelijke voorzieningen.
Ten slotte heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 21 mei 2025. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte bekend is met psychiatrische problemen en dat hij in Spanje twee keer opgenomen is geweest met psychotische/paranoïde klachten. Als verdachte geen klinische behandeling ondergaat schat de reclassering het recidiverisico in als hoog. In Nederland heeft verdachte op dit moment geen middelen van bestaan. Hij heeft geen woonruimte en geen recht op sociale voorzieningen zoals een uitkering. Zij ziet als beschermende factor dat hij wil meewerken aan een klinische en aansluitend ambulante behandeling. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, een opname in een zorginstelling, een ambulante behandeling met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname en begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
In een e-mailbericht van 3 juni 2025 heeft de reclassering aangegeven dat verdachte was aangemeld bij de Woenselse Poort, maar dat hij daar is afgewezen vanwege het feit dat hij de Nederlandse taal niet beheerst en het feit dat de gedragsdeskundigen hebben aangegeven dat hij hier geen rechten heeft, omdat hij geen Nederlander is. De reclassering is het daar niet mee eens. Door de reclassering is daarom ook begeleid wonen en behandeling als bijzondere voorwaarde geadviseerd, die volgens haar wel uitvoerbaar zouden zijn.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van verdachte. De rechtbank zal daarom conform de eis aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
Nu de reclassering, anders dan de gedragsdeskundigen, van mening is dat de geadviseerde bijzondere voorwaarden wel te realiseren zijn, ondanks de omstandigheid dat verdachte in Nederland geen verblijfstatus heeft, zal de rechtbank deze voorwaarden ook verbinden aan het voorwaardelijk strafdeel. De rechtbank acht deze voorwaarden van belang om het hoge recidiverisico in te kunnen perken.

7.De benadeelde partijen

02-196369-24
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 545,00, bestaande uit materiële schade.
De rechtbank acht de gevorderde schade tot een bedrag van € 299,69 voldoende met stukken onderbouwd. Deze schade staat naar het oordeel van de rechtbank ook in voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij heeft weliswaar ook een factuur overgelegd voor de aankoop van een accu van € 110,00, maar deze factuur dateert van augustus 2024. Daarom kan niet worden vastgesteld in hoeverre deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit van 25 juni 2024. De rechtbank zal de vordering tot schadevergoeding toewijzen tot het bedrag van € 299,69 en voor het overige afwijzen.
Wettelijke rente
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen over het toegekende schadebedrag vanaf 25 juni 2024.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal eveneens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
02-205490-24
De benadeelde partij [benadeelde 2] (en dochtermaatschappijen) vordert een
schadevergoeding van € 59.563,92 voor de feiten 1 en 2, bestaande uit materiële schade.
Voor de rechtbank is onduidelijk gebleven in hoeverre [bedrijf 2] schade heeft geleden. Het pand aan [adres 2] in [plaats] behoort, naar de rechtbank begrijpt, in eigendom toe aan [bedrijf 4] , de inboedel aan [bedrijf 1] en de personenauto’s aan [bedrijf 3] . De schade wordt bovendien gevorderd door [aangever] namens [benadeelde 2] BV (en haar dochtermaatschappijen), maar niet duidelijk is in hoeverre hij gerechtigd is om namens [bedrijf 2] de schade te vorderen. Daar komt bij dat verdachte slechts aansprakelijk kan worden gehouden voor de dagwaarde van de vernielde goederen. De kosten van nieuw aangeschafte goederen kunnen niet worden aangemerkt als schade in de zin van de wet.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank nader onderzoek noodzakelijk en dat levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom zal de rechtbank [benadeelde 2] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering en bepalen dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
02-196369-24
Het volgende in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu is gebleken dat de feiten zijn begaan met behulp van dit voorwerp:
- een honkbalknuppel met goednummer PL2000-2024152113-G2738017.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36f, 58, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02-196369-24
feit 1: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen of onbruikbaar maken, meermalen gepleegd;
feit 2: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd;
02-205490-24
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het
voorwaardelijke deelvan de straf
niet ten uitvoerwordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd telefonisch meldt bij Reclassering Nederland, afdeling Den Bosch, Eekbrouwersweg 6, op telefoonnummer 088-8041504 voor het maken van een afspraak, en dat hij zich daarna blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang zij dat nodig vindt;
* dat verdachte zich aansluitend op zijn detentie laat opnemen in een forensisch psychiatrische kliniek, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, voor de duur van een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, waarbij hij zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling, waaronder, gelet op de problematiek, ook het innemen van medicijnen vallen als de zorginstelling dat nodig vindt.
Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing. Verdachte is voor de klinische opname inmiddels aangemeld bij het NIFP;
* dat verdachte aansluitend op de klinische opname verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, nog nader te bepalen door de reclassering en plaatsende instantie IFZ, voor de duur van de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, waarbij hij zich houdt aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* dat verdachte zich aansluitend op de klinische opname laat behandelen door een ambulante forensische zorgverlener, te bepalen door de reclassering, voor de duur van de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, waarbij hij zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, waaronder, gelet op de problematiek, ook het innemen van medicijnen kan vallen als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatie- stelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt, waarbij verdachte zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling, waaronder, gelet op de problematiek, ook het innemen van medicijnen kan vallen als de zorginstelling dat nodig vindt;
- waarbij van
rechtswege de voorwaardengelden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat
de tijddie verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in
voorarrestheeft doorgebracht
in minderingwordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart het volgende in beslag genomen voorwerp onttrokken aan het verkeer:
- een honkbalknuppel met goednummer PL2000-2024152113-G2738017;
Benadeelde partijen
02-196369-24
[benadeelde 2]
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
02-205490-24
[benadeelde 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van
€ 299,69 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2024
tot aan de dag der voldoening;
- wijst de vordering voor het overige gedeelte af;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1] , € 299,69 te betalen aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2024 tot aan de dag der voldoening
- bepaalt dat bij niet betaling 5 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. C.H.M. Pastoors en
mr. P.A.M. Wijffels, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 juni 2025.
Bijlage I
De tenlastelegging
02-196369-24
1.
hij op of omstreeks 17 juni 2024 (aan [adres 2] ) te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk een of meer (glazen) wand(en) en/of deur(en) en/of de inboedel, in elk geval een grote hoeveelheid goederen (waaronder een of meer toiletpot(ten)en/of wastafel(s) en/of huishoudelijke appara(a)t(en) en/of televisie(s) en/of monitor(en) en/of een koffiemachine en/of een frisdrankmachine) (van de accommodatie [bedrijf 4] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2.
hij op of omstreeks 17 juni 2024 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk twee, althans een personenauto('s), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
02-205490-24
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 18 juni 2024 tot en met 25 juni 2024 te [plaats] opzettelijk brand heeft gesticht door (indirect) open vuur in aanraking te brengen met één of meerdere personenauto's van [bedrijf 2] en/of een haag, gepositioneerd tegen het hekwerk van het perceel van o.a. [bedrijf 2] ; terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten één of meerdere naastgelegen geparkeerde personenauto's, een hekwerk en/of aangrenzende hagen, te duchten was.
(Artikel art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)