In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juni 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Het betreft een zaak waarin verzoekers, bewoners van een nabijgelegen woning, bezwaar maken tegen een van rechtswege verleende terrasvergunning voor een horecagelegenheid. De vergunning is verleend voor het plaatsen van een terras op drie openbare parkeerplaatsen. Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noord-Beveland, dat op 18 april 2024 de aanvraag voor de terrasvergunning had afgewezen, maar later het bezwaar van de horecagelegenheid gegrond verklaarde en de vergunning alsnog verleende. De voorzieningenrechter weegt de belangen van de verzoekers af tegen de belangen van de vergunninghouder en concludeert dat er geen sprake is van onverwijlde spoed. De voorzieningenrechter stelt vast dat de overlast die verzoekers vrezen, niet zodanig is dat het verzoek om een voorlopige voorziening kan worden toegewezen. De uitspraak benadrukt dat de voorzieningenrechter geen bindend oordeel geeft voor de bodemprocedure, die nog loopt. De beslissing om het verzoek af te wijzen, is genomen op basis van de beperkte spoedeisendheid van de situatie en de voorwaarden die aan de vergunning zijn verbonden om overlast te beperken.