Uitspraak
1.De procedure
- de dagvaarding van 13 mei 2025 met producties,
- de mondelinge behandeling van 3 juni 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 juni 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde]. [Eiser] vorderde de ontruiming van een kamer die door [gedaagde] werd gehuurd, omdat deze zonder recht of titel in de woning verbleef. De procedure begon met een dagvaarding op 13 mei 2025, gevolgd door een mondelinge behandeling op 3 juni 2025. Tijdens deze zitting was [eiser] aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. M.P.M. Riep, terwijl [gedaagde] niet verschenen was, waardoor verstek werd verleend.
De kantonrechter oordeelde dat er voldoende bewijs was dat [gedaagde] vanaf 11 december 2024 zonder recht of titel in de woning verbleef, aangezien de huurovereenkomst tijdig en correct was aangezegd door [eiser]. De kantonrechter concludeerde dat de vordering tot ontruiming met grote waarschijnlijkheid in een bodemprocedure zou worden toegewezen, gezien het spoedeisende belang van [eiser]. De ontruimingstermijn van één week werd als redelijk beschouwd, en het vonnis werd uitvoerbaar verklaard. Tevens werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die in totaal € 912,47 bedroegen.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en kan tot 18 juni 2026 ten uitvoer worden gelegd tegen ieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging in de onroerende zaak bevindt. De uitspraak is gedaan door mr. Badal en openbaar uitgesproken op 17 juni 2025.