ECLI:NL:RBZWB:2025:3663

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
11341853 \ CV EXPL 24-3441
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Kool
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van huurachterstand en afwijzing van buitengerechtelijke incassokosten in een huurovereenkomst

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen de stichting Beveland Wonen en een huurder. De huurder had een huurachterstand laten ontstaan van € 1.183,41 per 17 september 2024. Beveland Wonen vorderde betaling van € 810,14, bestaande uit de huurachterstand, wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De huurder voerde verweer en verzocht om een betalingsregeling, maar de kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand erkend was en dat Beveland Wonen niet verplicht kon worden tot het treffen van een betalingsregeling. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van € 575,03 aan huurachterstand toe, evenals de wettelijke rente tot 17 september 2024. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat het contractuele beding hierover als oneerlijk werd beoordeeld. De huurder werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van € 802,22. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 11341853 \ CV EXPL 24-3441
Vonnis van 7 mei 2025
in de zaak van
de stichting STICHTING BEVELAND WONEN,
gevestigd en kantoorhoudende te Goes,
eisende partij,
hierna te noemen: Beveland Wonen,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
[huurder],
wonende te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [huurder] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 23 september 2024 met producties 1 tot en met 4
- de conclusie van antwoord d.d. 9 oktober 2024 met producties 1 tot en met 6
- de conclusie van repliek tevens akte wijziging eis met producties 1 en 2
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen Beveland Wonen als verhuurder en [huurder] als huurder bestaat een huurovereenkomst voor de woning [adres] (hierna: de huurovereenkomst en het gehuurde). Op de huurovereenkomst zijn van toepassing de Algemene Huurvoorwaarden van Regionale Woningbouwvereniging Samenwerking, versie 1 januari 1993 (hierna: de huurvoorwaarden).
2.2.
Op grond van de huurovereenkomst is [huurder] maandelijks aan Beveland Wonen huur verschuldigd. De huur dient bij vooruitbetaling te worden voldaan en bedraagt vanaf juli 2024 € 608,38 per maand. De huurprijs tot 1 juli 2024 bedroeg € 575,03 per maand.
2.3.
[huurder] heeft een huurachterstand laten ontstaan. Per 17 september 2024 bedroeg de huurachterstand € 1.183,41 en per 1 november 2024 € 575,03.
2.4.
Bij brief van 3 mei 2024 heeft de gemachtigde van Beveland Wonen [huurder] gesommeerd een bedrag van € 1.150,06 aan achterstallige huur te voldoen binnen veertien dagen nadat deze brief is bezorgd, met de aanzegging dat bij het uitblijven van tijdige betaling buitengerechtelijke incassokosten vermeerderd met btw in rekening worden gebracht.

3.Het geschil

3.1.
Beveland Wonen vordert na wijziging van eis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - samengevat – veroordeling van [huurder] tot betaling aan Beveland Wonen van
€ 810,14 (bestaande uit een huurachterstand van € 575,03, de wettelijke rente tot 17 september 2024 van € 26,37 en de buitengerechtelijke kosten van € 208,74 inclusief btw), vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 1.183,41 vanaf 17 september 2024 tot de dag van volledige betaling;
de proceskosten.
3.2.
[huurder] voert verweer. Hij verzoekt primair Beveland Wonen te veroordelen tot het treffen van een betalingsregeling met afwijzing van de vorderingen van Beveland Wonen. Subsidiair stelt hij zich op het standpunt dat de vordering tot betaling van één maand huur van € 575,03 kan worden toegewezen met de wettelijke rente over dat bedrag en met compensatie van proceskosten. [huurder] voert aan dat steeds sprake is geweest van één maand huurachterstand, en niet van twee, zoals Beveland Wonen stelt. Door ziekte en ziekenhuisopnames was [huurder] niet altijd in staat tijdig te betalen en/of te reageren naar Beveland Wonen en later de deurwaarder. [huurder] heeft bovendien al het mogelijke gedaan om een betalingsregeling te treffen, maar Beveland Wonen is daar niet op ingegaan. [huurder] betwist de verschuldigdheid van extra kosten. Hij stelt dat deze procedure voorkomen had kunnen worden als Beveland Wonen rekening had gehouden met zijn omstandigheden en de deurwaarder juist had geïnformeerd over de reden van de huurachterstand en de voorgestelde oplossing.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Huurachterstand
4.1.
[huurder] heeft de huurachterstand erkend, zodat de hoofdsom in beginsel toewijsbaar is. Het verweer dat Beveland Wonen moet worden veroordeeld tot het treffen van een betalingsregeling wordt gepasseerd. Beveland Wonen kan daartoe niet worden verplicht. De persoonlijke en financiële omstandigheden van [huurder] kunnen, hoe vervelend ook, niet aan de verschuldigdheid van de huur afdoen. Het bedrag van € 575,03 wegens huurachterstand tot 1 november 2024 zal worden toegewezen.
4.2.
Beveland Wonen heeft zich bereid verklaard om na het wijzen van het vonnis een betalingsregeling met [huurder] overeen te komen. Indien [huurder] een betalingsregeling wil treffen, kan hij zich tot de gemachtigde van Beveland Wonen (dus: AGIN Timmermans gerechtsdeurwaarders) wenden.
Ambtshalve toetsing oneerlijke bedingen
4.3.
Een partij kan ervoor kiezen om bij het vorderen van buitengerechtelijke incassokosten of rente geen beroep te doen op een contractueel beding over deze kosten of rente, maar op een wettelijke bepaling. Ook dan moet de kantonrechter ambtshalve (uit zichzelf, ook als de gedaagde partij daar niet om vraagt) beoordelen of het beding oneerlijk is jegens de consument in de zin van artikel 3 van richtlijn 93/13 [1] . Dit artikel is in het Nederlandse recht tot uitdrukking gebracht in artikel 6:233 onder a BW, waarin kort gezegd is bepaald dat een beding dat onredelijk bezwarend is ten opzichte van de consument, vernietigbaar is. Als een beding is vernietigd omdat het onredelijk bezwarend is, kan de handelaar ook geen aanspraak maken op de wettelijke vergoeding die zonder dat beding van toepassing zou zijn geweest [2] .
4.4.
Uit artikel 10 lid 1 van de Richtlijn volgt dat alle bepalingen zoals opgenomen in de Richtlijn van toepassing zijn op alle overeenkomsten die gesloten zijn na 31 december 1994. De overeenkomst tussen partijen is gesloten in 2002 en dus na de inwerkingtreding van de Richtlijn. De algemene voorwaarden maken deel uit van de huurovereenkomst. Zij vallen dan ook onder het toepassingsbereik van de Richtlijn.
4.5.
De kantonrechter constateert dat het contractuele beding over de buitengerechtelijke incassokosten in artikel 17 van de algemene voorwaarden, ten nadele van de consument afwijkt van het bepaalde in artikel 6:96 BW en het daarop gebaseerde Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (het Besluit). Dit betekent dat het beding wordt vermoed onredelijk bezwarend (en dus oneerlijk) te zijn. Beveland Wonen heeft ervan afgezien zich hierover uit te laten. De kantonrechter zal het beding van artikel 17 van de algemene voorwaarden vernietigen. Omdat dit beding wordt vernietigd, kan de eisende partij, zoals reeds is overwogen, ook geen aanspraak maken op de wettelijke vergoeding die zonder dat beding van toepassing zou zijn geweest. De vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten wordt dan ook afgewezen.
Wettelijke rente
4.6.
Ten aanzien van de door Beveland Wonen gevorderde wettelijke rente over de huurachterstand per september 2024 van € 1.183,41, verzoekt [huurder] primair tot afwijzing van de vorderingen van Beveland Wonen. Subsidiair stelt hij zich op het standpunt dat de wettelijke rente over € 575,03 kan worden toegewezen. Gelet op de huurachterstand, is [huurder] vanaf de datum van verzuim wettelijke rente verschuldigd. De rente berekend tot 17 september 2024 van € 26,37 zal dan ook als op de wet gegrond worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente vanaf 17 september 2024 zal worden toegewezen over de huurachterstand van € 1.183,41 tot het moment van de betaling van het bedrag van € 608,38 en vanaf dat moment over een bedrag van € 575,03 tot de dag van volledige betaling, zoals hierna in de beslissing vermeld.
Proceskosten
4.7.
[huurder] is - grotendeels - in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Beveland Wonen worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
136,72
- griffierecht
328,00
- salaris gemachtigde
270,00
(2 punten × € 135,00)
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
802,22

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [huurder] om aan Beveland Wonen te betalen een bedrag van € 601,40 (bestaande uit € 575,03 aan huurachterstand en € 26,37 aan rente tot 17 september 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 1.183,41, met ingang van 17 september 2024 tot het moment van de betaling van het bedrag van € 608,38 en vanaf dat moment over een bedrag van € 575,03 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [huurder] in de proceskosten van € 802,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [huurder] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kool en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2025.

Voetnoten

1.Richtlijn 93/13 EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten.
2.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 27 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:68.