ECLI:NL:RBZWB:2025:3652

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
24/3051, 24/4930 en 24/3068
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen inzake last onder dwangsom en omgevingsvergunning voor houtopslag in strijd met bestemmingsplan

Op 12 juni 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken 24/3051, 24/4930 en 24/3068, waarin de beroepen van eisers tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert zijn beoordeeld. De rechtbank heeft de beroepen van eiser 1 en eiser 2 ongegrond verklaard. Eiser 1 had een last onder dwangsom opgelegd gekregen vanwege illegale houtopslag en het plaatsen van een stacaravan op zijn perceel, dat de bestemming 'Bos' heeft. Eiser 2, de buurman van eiser 1, had een handhavingsverzoek ingediend en stelde dat de houtopslag in strijd was met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat het college op goede gronden de last onder dwangsom had opgelegd en het invorderingsbesluit had genomen. De rechtbank concludeerde dat de omgevingsvergunning die aan eiser 1 was verleend voor het bouwen van stapelbakken op het perceel, niet in strijd was met het bestemmingsplan. De rechtbank benadrukte dat de handhaving van de regels van het bestemmingsplan van groot belang is en dat het college terecht had opgetreden. De rechtbank heeft de besluiten van het college bevestigd en de beroepen ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 24/3051, 24/4930 en 24/3068

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2025 in de zaken tussen

[eiser 1], uit [plaats], eiser in 24/3051

(gemachtigde: mr. P.A.M. van Hoef),

[eiser 2], uit [plaats], eiser in 24/4930 en 24/3068

(gemachtigde mr. F.K. van den Akker),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert, verweerder

(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2]).
Als derde-partij neemt aan de zaak met zaaknummer 24/3051 deel:
[eiser 2]uit [plaats].
Als derde-partij neemt aan de zaak met zaaknummer 24/3068 deel:
[eiser 1]uit [plaats].

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers met betrekking tot de op 17 januari 2023 aan [eiser 1] opgelegde last onder dwangsom en de op
4 september 2023 aan [eiser 1] verleende omgevingsvergunning.
1.1.
Het college heeft op beroepen gereageerd met verweerschriften.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 26 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser 2], bijgestaan door zijn gemachtigde en de gemachtigden van het college. [eiser 1] en zijn gemachtigde zijn – met voorafgaand bericht – niet verschenen.

Totstandkoming van de besluiten

2. [eiser 1] woont aan [adres 1] (hierna ook: het perceel). Het perceel heeft volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Derde herziening bestemmingsplan Buitengebied Zundert” de enkelbestemming ‘Bos’.
3. [eiser 2] is de buurman van [eiser 1]. Hij woont aan [adres 2].
4. Op 7 oktober 2022 heeft [eiser 2] een handhavingsverzoek ingediend bij het college voor het handhaven van de regels van het bestemmingsplan op het perceel. [eiser 2] voert aan dat in strijd met het bestemmingsplan een caravan is geplaatst op het perceel. Daarnaast worden er volgens hem bomen gekapt zonder vergunning, wordt het perceel in strijd met het bestemmingsplan gebruikt voor de opslag van hout en ervaart hij geluidsoverlast als gevolg van het kappen van hout voor de verkoop.
5. Naar aanleiding van dit handhavingsverzoek hebben toezichthouders op
2 november 2022 een controle uitgevoerd op het perceel. Daarbij is (onder meer) geconstateerd dat er een caravan staat vlak naast het perceel van [eiser 2] in de bestemming ‘Natuur’ en dat hout dat vrijkomt van de kap wordt opgeslagen in kratten en te koop aangeboden aan particulieren.
6. Op 7 december 2022 heeft het college aan [eiser 1] bericht dat het voornemens is om een last onder dwangsom aan hem op te leggen.
7. Op 4 januari 2023 heeft [eiser 1] zijn zienswijze ingediend bij het college.
8. Bij besluit van 17 januari 2023 (primaire besluit I) is een last onder dwangsom opgelegd aan [eiser 1]. Het college heeft [eiser 1] daarin gelast:
  • de stacaravan te verwijderen en deze verwijderd te houden. Hiervoor wordt een begunstigingstermijn van drie weken gegeven. Wanneer dit niet gebeurt zal een dwangsom van € 500,- ineens worden verbeurd.
  • de opslag van hout in de kratten op het perceel te verwijderen en verwijderd te houden. Hiervoor wordt een begunstigingstermijn van acht weken gegeven. Wanneer dit niet gebeurt zal een dwangsom van € 5.000,- ineens worden verbeurd.
Het handhavingsverzoek van [eiser 2] is voor het overige afgewezen.
9. Zowel [eiser 1] als [eiser 2] hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
10. Op 20 januari 2023 heeft [eiser 1] een omgevingsvergunning aangevraagd voor het opslaan c.q. opbergen van kachelhout ten behoeve van verwarming woonhuizen. De aanvraag heeft betrekking op de activiteit ‘handelen in strijd met de regels van ruimtelijke ordening’. Bij brief van 10 maart 2023 heeft het college verzocht de aanvraag aan te vullen met de activiteit ‘bouwen’ en de daarvoor vereiste aanvullende gegevens in te dienen.
Op 17 mei 2023 is de aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld.
11. Op 9 juni 2023 hebben toezichthouders geconstateerd dat de stacaravan binnen de begunstigingstermijn van het perceel is verwijderd.
12. Op 12 juli 2023 heeft [eiser 1] een omgevingsvergunning aangevraagd voor de activiteit ‘bouwen’ én ‘planologisch strijdig gebruik’ voor het tijdelijk (maximaal 4 jaar) plaatsen van stapelbakken op het perceel ten behoeve van opslag van kaphout.
13. Op 14 juli 2023 hebben toezichthouders geconstateerd dat er illegaal kratten met hout op het perceel van [eiser 1] stonden.
14. Op 24 augustus 2023 heeft het college aan [eiser 1] bericht dat het voornemens is de verbeurde dwangsom van € 5.000,- te innen.
15. Op 4 september 2023 (primair besluit II) heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan [eiser 1] voor het plaatsen van stapelbakken (lengte 6 meter, breedte 2,40 meter en hoogte 2 meter) voor een periode van 4 jaar ten behoeve van de opslag van kaphout op het perceel.
16. Zowel [eiser 1] als [eiser 2] hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
17. Op 6 september 2023 heeft [eiser 1] een (pro-forma) zienswijze ingediend met betrekking tot het voornemen de verbeurde dwangsom van € 5.000,- te innen.
18. Op 13 september 2023 heeft een hoorzitting plaatsgevonden bij de commissie voor de bezwaarschriften (de commissie) met betrekking tot het primaire besluit I.
19. Op 15 december 2023 heeft de commissie het college geadviseerd om het bezwaar van zowel [eiser 1] als [eiser 2] tegen het primaire besluit I ongegrond te verklaren.
20. In het bestreden besluit van 5 februari 2024 (24/3068) heeft het college het bezwaar van [eiser 2] tegen het primaire besluit I met betrekking tot de last onder dwangsom ongegrond verklaard.
21. In het bestreden besluit van 7 februari 2024 (24/3051) heeft het college het bezwaar van [eiser 1] tegen het primaire besluit I met betrekking tot de last onder dwangsom ook ongegrond verklaard. Het college heeft de last onder dwangsom wel ingetrokken, omdat geen sprake meer is van een overtreding, aangezien tijdens de bezwaarprocedure een omgevingsvergunning is verleend voor de stapelbakken en de stacaravan is verwijderd.
22. Op 6 februari 2024 heeft het college eveneens een invorderingsbesluit genomen naar aanleiding van de op 14 juli 2023 geconstateerde overtreding. De verbeurde last van €5.000 wordt ingevorderd.
23. Op 21 februari heeft een hoorzitting plaatsgevonden bij de commissie met betrekking tot het primaire besluit II.
24. Op 4 april 2024 heeft de commissie het college geadviseerd om het bezwaar van [eiser 2] tegen het primaire besluit II ongegrond te verklaren en het bezwaar van [eiser 1] deels gegrond, namelijk voor zover is nagelaten te beslissen op de aangevraagde activiteit ‘planologisch strijdig gebruik’.
25. In het bestreden besluit van 29 april 2024 (24/4930) is het bezwaar [eiser 2] tegen het primaire besluit II waarbij de omgevingsvergunning is verleend ongegrond verklaard. Het bezwaar van [eiser 1] tegen het primaire besluit II is deels gegrond verklaard, voor zover is nagelaten te beslissen op de aangevraagde activiteit ‘planologisch strijdig gebruik’. Het primaire besluit wordt aangevuld met de motivering dat voor de activiteit strijdig gebruik geen omgevingsvergunning nodig is.

Beoordeling door de rechtbank

26. De rechtbank beoordeelt:
  • of het college op goede gronden de last onder dwangsom van 17 januari 2023 heeft opgelegd aan [eiser 1] en (in het verlengde daarvan) of het college het invorderingsbesluit van 6 februari 2024 op goede gronden heeft genomen;
  • of het college de last onder dwangsom van 17 januari 2023 op goede gronden heeft ingetrokken in het bestreden besluit van 7 februari 2024;
  • of het college op goede gronden op 4 september 2023 enkel een omgevingsvergunning aan [eiser 1] heeft verleend voor de activiteit ‘bouwen’ en niet tevens voor ‘gebruik in strijd met het bestemmingsplan’.
Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
27. De rechtbank is van oordeel dat het college alle voormelde besluiten op goede gronden heeft genomen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
27.1.
De bestreden besluiten zijn (mede) gebaseerd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Die wet is vervallen als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024.
Uit artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijkt dat het oude recht van toepassing blijft op een bestuurlijke sanctie die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is opgelegd voor een overtreding die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft plaatsgevonden.
Uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet leidt de rechtbank af dat het oude recht ook van toepassing blijft op een besluit op een aanvraag die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend.
27.2.
De voor de beoordeling van beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beroepsgronden
Inzake 24/3051
28. Eiser [eiser 1] voert aan dat het besluit tot opleggen van de last onder dwangsom in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is genomen, omdat het college hem op grond van vaste rechtspraak had moeten informeren hoe hij de illegale situatie kon legaliseren. Het college heeft dat nagelaten en als gevolg hiervan heeft [eiser 1] een verkeerde omgevingsvergunning aangevraagd, hetgeen enkele maanden tijd heeft gekost. Als hij juist en tijdig was geïnformeerd had de constatering van de overtreding op
14 juli 2023 volgens hem niet plaatsgevonden. Gelet hierop had de last onder dwangsom volgens [eiser 1] moeten worden herroepen ex artikel 7:11 Awb. Daarmee zou ook de grond voor het invorderingsbesluit vervallen.
Inzake 24/3068
29. Eiser [eiser 2] voert aan dat het college de last onder dwangsom ten onrechte heeft ingetrokken. Daartoe stelt hij ten eerste dat beëindiging van de overtredingen geen reden is om de last in te trekken, omdat deze ook is opgelegd om de overtredingen beëindigd te houden. Ten tweede voert eiser [eiser 2] aan dat de verleende omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ de opslag van het hout in kratten niet legaliseert, omdat volgens hem ook een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘gebruik in strijd met het bestemmingsplan’ is vereist.
Inzake 24/4930
30. Eiser [eiser 2] stelt dat de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is verleend in strijd met artikel 2.10, eerste lid, onder c van de Wabo. Daartoe stelt hij dat de houtopslag niet past binnen de bestemming ‘Bos’ en dat uit artikel 10.5.1, aanhef en onder b van de planregels volgt dat het “opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest” verboden is, ook als dat tijdelijk is. Ook de opslag van hout valt volgens hem onder dat verbod, zodat hiervoor – naast de vergunning voor ‘bouwen’ – ook een vergunning voor ‘strijdig gebruik’ is vereist. Daarbij wijst [eiser 2] erop dat de opslag volgens hem een duurzaam en plaatsgebonden karakter heeft.
Heeft het college op goede gronden de last onder dwangsom opgelegd?
31. Vast staat dat het perceel van [eiser 1] op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan de bestemming ‘Bos’ heeft. Op grond van artikel 10.2.1 van de planregels mogen op de voor 'Bos' aangewezen gronden enkel bouwwerken geen gebouwen worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, onder voorwaarden dat de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal 2 meter bedraagt.
32. Tussen partijen is niet in geschil dat de kratten met hout die ten tijde van het opleggen van de last onder dwangsom op het perceel stonden als (overige) bouwwerken kunnen worden aangemerkt en dat deze hoger waren dan 2 meter, doordat er twee kratten op elkaar gestapeld waren. De kratten met hout op het perceel waren derhalve in strijd met het bestemmingsplan.
33. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, zal een bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zo onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. [1]
34. Het college heeft onweersproken gesteld dat van concreet zicht op legalisatie geen sprake was, omdat de kratten te hoog waren geplaatst.
35. Op grond van artikel 5:32a, eerste lid, van de Awb dient het bestuursorgaan in de last nauwkeurig te omschrijven welke herstelmaatregelen door de aan te schrijven overtreder moeten worden verricht teneinde te voorkomen dat een betalingsverplichting ontstaat. Anders dan eiser [eiser 1] is de rechtbank van oordeel dat de last onder dwangsom van 17 januari 2023 hieraan voldoet. Er wordt immers duidelijk vermeld dat de kratten moeten worden verwijderd. Er bestaat geen algemene verplichting voor het college om uit te leggen dat door middel van het treffen van bepaalde maatregelen of het aanvragen van een bepaalde vergunning de overtreding ook kan worden beëindigd. Het is de verantwoordelijkheid van de overtreder om daar zelf onderzoek naar te doen als hij de kratten niet wil verwijderen. Dat op 14 juli 2023 een overtreding werd geconstateerd kan naar het oordeel van de rechtbank dus niet aan het college worden verweten, maar komt voor eigen rekening en risico van [eiser 1]. Hij had er immers ook voor kunnen kiezen om de kratten direct te verwijderen.
36. De rechtbank concludeert dat niet is gebleken dat handhavend optreden zo onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat het college hiervan had moeten afzien. De last onder dwangsom is naar het oordeel van de rechtbank dus op goede gronden aan [eiser 1] opgelegd door het college.
Heeft het college het invorderingsbesluit op goede gronden genomen?
37. Niet in geschil is dat [eiser 1] de last met betrekking tot de kratten niet heeft uitgevoerd vóór het verstrijken van de begunstigingstermijn, die was verlengd tot en met
12 juli 2023. Dat is vastgesteld tijdens de controle op 14 juli 2023. Nu het college naar het oordeel van de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien om de last onder dwangsom te herroepen, is de dwangsom van rechtswege verbeurd.
38. Volgens de wetsgeschiedenis vergt een adequate handhaving dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen ook worden ingevorderd. Bij een besluit omtrent invordering van een verbeurde dwangsom moet aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht worden toegekend. [2] Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. [3] Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien. De bestuursrechter beoordeelt of hetgeen is aangevoerd bijzondere omstandigheden betreft op grond waarvan het bestuursorgaan niet in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot invordering van de verbeurde dwangsom. Dat een eiser stelt dat hij alsnog aan de last heeft voldaan, is geen bijzondere omstandigheid. [4]
39. De rechtbank overweegt niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op basis waarvan het college van invordering had moeten afzien. Het invorderingsbesluit is naar het oordeel van de rechtbank dus op goede gronden genomen.
Heeft het college de last onder dwangsom op goede gronden ingetrokken?
40. De rechtbank overweegt dat [eiser 1] de stacaravan van het perceel heeft verwijderd en dat het college op 4 september 2023 een (tijdelijke) omgevingsvergunning heeft verleend voor het plaatsen van stapelbakken op het perceel. Daarmee is de illegale situatie beëindigd. De rechtbank volgt [eiser 2] dus niet in zijn stelling dat de verleende omgevingsvergunning de opslag van het hout in kratten niet legaliseert. Voor een nadere toelichting hierop verwijst de rechtbank naar rechtsoverwegingen 42 tot en met 45 van deze uitspraak.
41. Gelet op het voorgaande is het college naar het oordeel van de rechtbank bevoegd om ambtshalve de opgelegde last onder dwangsom weer in te trekken. Artikel 5:34 van de Awb staat daar niet aan in de weg. Het college heeft gesteld dat tijdens een controle op
22 januari 2024 is gebleken dat wordt voldaan aan de in de vergunning maximaal toegestane hoogte van twee meter en dat het college niet vreest voor een nieuwe overtreding. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om daar anders over te oordelen en concludeert dan ook dat het college de last onder dwangsom op goede gronden heeft ingetrokken.
Heeft het college op goede gronden (enkel) een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ verleend?
42. De rechtbank overweegt dat het perceel volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan de enkelbestemming ‘Bos’ heeft. Uit artikel 10.1 van de planregels volgt dat de voor ‘Bos’ aangewezen gronden onder meer zijn bestemd voor houtproductie, met bijbehorende voorzieningen. Anders dan [eiser 2], is de rechtbank van oordeel dat beperkte opslag van op het perceel gezaagd hout, afkomstig van datzelfde perceel, niet in strijd is met de bestemming ‘Bos’. Het college stelt terecht dat zo’n tijdelijke opslag inherent is aan het toegestane gebruik als houtproductiebos. De houtopslag kan als een ‘bijbehorende voorziening’ worden aangemerkt.
43. De rechtbank volgt [eiser 2] evenmin in zijn stelling dat het opslaan van hout verboden is op grond van artikel 10.5.1, aanhef en onder b van de planregels. Op grond van dat artikel is het “opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest” op het perceel verboden. Met ‘materialen’ en ‘producten’ wordt naar het oordeel van de rechtbank niet gedoeld op gezaagd hout dat afkomstig is van het perceel. Die lezing verdraagt zich niet met het toegestane gebruik als houtproductiebos. De rechtspraak van de ABRvS waar [eiser 2] ter zitting op heeft gewezen, waarin een letterlijke lezing van bepalingen in een bestemmingsplan wordt voorgeschreven, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
44. De ter zitting door [eiser 2] ingenomen standpunten, dat het niet de bedoeling was om dit perceel de bestemming houtproductiebos te geven en dat het hout dat wordt opgeslagen mogelijk afkomstig is van een ander perceel, zijn in het geheel niet onderbouwd. De rechtbank zal hier dan ook aan voorbij gaan.
45. De rechtbank concludeert gelet op het voorgaande dat geen omgevingsvergunning voor de activiteit ‘gebruik in strijd met het bestemmingsplan’ is vereist, zodat het college op goede gronden enkel een tijdelijke omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ heeft verleend. Van het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ in strijd met artikel 2.10, eerste lid, onder c van de Wabo is dus geen sprake.

Conclusie en gevolgen

46. De rechtbank concludeert dat het college op goede gronden de last onder dwangsom van 17 januari 2023 heeft opgelegd aan [eiser 1]. Ook het invorderingsbesluit van 6 februari 2024 is op goede gronden genomen. Het beroep van [eiser 1] in de zaak met zaaknummer 24/3051 zal dus ongegrond worden verklaard.
47. De rechtbank concludeert dat het college de last onder dwangsom van
17 januari 2023 op goede gronden heeft ingetrokken in het bestreden besluit van
7 februari 2024. Het beroep van [eiser 2] in de zaak met zaaknummer 24/3068 zal dus ongegrond worden verklaard.
48. De rechtbank concludeert dat het college op goede gronden op 4 september 2023 een omgevingsvergunning aan [eiser 1] heeft verleend voor (enkel) de activiteit ‘bouwen’. Het beroep van [eiser 2] in de zaak met zaaknummer 24/4930 zal dus ook ongegrond worden verklaard.
49. Voor een proceskostenveroordeling bestaat gelet op het voorgaande geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart alle beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier, op 12 juni 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijke bestaat uit (a) het bouwen van een bouwwerk en (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo bepaalt – kort gezegd – dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien de aangevraagde activiteit niet voldoet aan (a) het Bouwbesluit, (b) de bouwverordening, of in strijd is met (c) het bestemmingsplan of (d) redelijke eisen van welstand.
Derde herziening bestemmingsplan Buitengebied Zundert (het bestemmingsplan)

Artikel 10 Bos

10.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor :
het in stand houden van het bos;
extensief recreatief medegebruik;
houtproductie;
beheer, behoud en herstel van natuurwaarden;
beheer, behoud en herstel van landschappelijke waarden;
beheer, behoud en herstel van de ecologische hoofdstructuur;
verkeersvoorzieningen;
ter plaatse van de aanduiding 'recreatie' is één recreatiewoning met atelier toegestaan;
verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding 'wro- zone - zoekgebied beekherstel';
een en ander met bijbehorende voorzieningen.
10.2
Bouwregels
10.2.1
Algemeen
Op de voor 'Bos' aangewezen gronden mogen enkel bouwwerken geen gebouwen worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, onder voorwaarden dat:
afrasteringen mogen enkel in een open constructie worden gebouwd;
de bouwhoogte van hoogzitten bedraagt maximaal 3,5 m;
de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2 m.
10.5
Specifieke gebruiksregels
10.5.1
Strijdig gebruik gronden
Onder verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden voor:
(…)
b. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest;
(…)
f. het geplaatst houden van kampeermiddelen;
(…)”

Voetnoten

1.ABRvS 30 oktober 2024, ECLI:NL:RVS: 2024:4375 (r.o. 11).
2.ABRvS 16 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW5949 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2012:BW5949).
3.ABRvS 19 september 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX7685 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2012:BX7685).
4.ABRvS 19 september 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX7685 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2012:BX7685).