ECLI:NL:RBZWB:2025:364

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
26 januari 2025
Zaaknummer
11324532 VV EXPL 24-42 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Mr. Van den Boom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale loonvordering in kort geding met betrekking tot arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 januari 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer en een werkgever. De werknemer, woonachtig in Nederland, vorderde betaling van 70% van het bruto-equivalent van € 1.950,00 netto per maand, met terugwerkende kracht vanaf juli 2024, tot het moment dat de wettelijke loondoorbetalingsverplichting eindigt. De werkgever, gevestigd in Zwitserland, is niet verschenen op de zitting, waardoor verstek werd verleend. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, omdat de werknemer zijn werkzaamheden gewoonlijk in Nederland verrichtte. Tevens is er een rechtskeuze gemaakt voor Zwitsers recht, maar de werknemer geniet ook bescherming onder het Nederlandse recht. De kantonrechter heeft de vordering van de werknemer toegewezen, aangezien deze spoedeisend was en niet onrechtmatig of ongegrond leek. De werkgever is veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen en de proceskosten, die in totaal € 697,50 bedragen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 11324532 \ VV EXPL 24-42
Vonnis in kort geding van 9 januari 2024
in de zaak van
[werknemer],
te [plaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [werknemer],
gemachtigde: mr. I. Rhodes,
tegen
[werkgever] AG,
te [plaats 2] (Zwitserland),
gedaagde partij,
hierna te noemen: [werkgever],
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 oktober 2024 met producties 1 tot en met 5;
- de mondelinge behandeling van 28 november 2024 en de op die mondelinge behandeling door mr. Rhodes overgelegde en voorgedragen pleitaantekeningen;
- de faxbericht van de gemachtigde van [werknemer] van 19 december 2024 met de verklaring in de zin van artikel 6 van het Haags betekeningsverdrag.
1.2.
Omdat [werknemer] op de mondelinge behandeling niet beschikte over een verklaring in de zin van artikel 6 van het Haags betekeningsverdrag over de uitvoering van de betekening van de dagvaarding in Zwitserland, is hij in de gelegenheid gesteld die verklaring na te zenden. Bij (fax-)brief van 19 december 2024 heeft [werknemer] dat gedaan. De kantonrechter heeft vervolgens vonnis bepaald op heden, zoals aan het slot van de mondelinge behandeling was medegedeeld.

2.Het geschil

2.1.
[werknemer] vordert – na vermindering van eis op de mondelinge behandeling – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [werkgever] te veroordelen:
- tot betaling van 70% van het bruto-equivalent van € 1.950,00 netto per maand, vanaf juli 2024 totdat de wettelijke loondoorbetalingsverplichting op grond van artikel 7:629 lid 1 BW eindigt, met dien verstande dat het maandloon tot 10 februari 2025 ten minste gelijk dient te zijn aan het bruto minimumloon gebaseerd op een 40-urige werkweek en na 10 februari 2025 ten minste gelijk dient te zijn aan 70% van het bruto minimumloon gebaseerd op een 40-urige werkweek, tegen behoorlijk bewijs van kwijting onder overlegging van een loonstrook,
- in de kosten van dit geding.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter stelt voorop dat sprake is van een internationale kwestie, aangezien [werknemer] in Nederland woont en [werkgever] in Zwitserland is gevestigd. Daarom moet worden beoordeeld of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft in deze internationale kwestie en welk recht van toepassing is. Aangezien onweersproken is gesteld dat [werknemer] gewoonlijk heeft gewerkt in de plaats Moerdijk, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht en is de kantonrechter te Bergen op Zoom als rechter van de plaats Moerdijk bevoegd van dit geschil kennis te nemen (artikel 6 lid 1 jo. 21 Brussel I bis).
3.2.
Onweersproken is gesteld dat partijen een rechtskeuze hebben gemaakt voor Zwitsers recht, zodat het Zwitserse recht geldt (artikel 8 lid 1 Rome I). Omdat [werknemer] zijn werkzaamheden gewoonlijk in Nederland verrichtte, betekent dit dat [werknemer] ook de bescherming heeft van de dwingendrechtelijke bepalingen in het Nederlandse recht (artikel 8 lid 2 Rome I).
3.3.
[werkgever] is, hoewel behoorlijk gedagvaard, niet ter zitting verschenen en heeft niet om uitstel gevraagd, zodat tegen haar verstek wordt verleend.
3.4.
De kantonrechter zal de vordering toewijzen, nu deze naar haar aard spoedeisend is en deze niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
3.5.
[werkgever] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [werknemer] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal [werkgever] niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten
.De proceskosten van [werknemer] worden begroot op:
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
67,50
totaal
697,50

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [werkgever] tot betaling aan [werknemer] van 70% van het bruto-equivalent van
€ 1.950,00 netto per maand, vanaf juli 2024 totdat de wettelijke loondoorbetalingsverplichting op grond van artikel 7:629 lid 1 BW eindigt, met dien verstande dat het maandloon tot 10 februari 2025 ten minste gelijk dient te zijn aan het bruto minimumloon gebaseerd op een 40-urige werkweek en na 10 februari 2025 ten minste gelijk dient te zijn aan 70% van het bruto minimumloon gebaseerd op een 40-urige werkweek, tegen behoorlijk bewijs van kwijting onder overlegging van een loonstrook,
4.2.
veroordeelt [werkgever] in de proceskosten van € 697,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
4.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Boom, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2025.