ECLI:NL:RBZWB:2025:3626

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
C/02/430246 / FA RK 24-6081
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van de Kraats
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezag in het belang van de kinderen, eenhoofdig gezag moeder, vader belemmert gezagsbeslissingen

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juni 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het gezag over twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vrouw, de moeder van de kinderen, verzocht om het gezag over de kinderen uitsluitend aan haar toe te kennen, omdat de vader structureel geen medewerking verleent en de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader sinds de beëindiging van de relatie in juni 2022 geen invulling heeft gegeven aan zijn gezag en dat er geen contact meer is tussen de vader en de kinderen. De vrouw heeft herhaaldelijk geprobeerd om de vader te betrekken bij belangrijke beslissingen, maar deze pogingen zijn niet succesvol gebleken. De Raad voor de Kinderbescherming heeft de rechtbank geadviseerd om het verzoek van de vrouw toe te wijzen, gezien de onaanvaardbare risico's voor de ontwikkeling van de kinderen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat de vrouw alleen met het gezag wordt belast, zodat zij voortvarend beslissingen kan nemen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de kinderen zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen over hun situatie.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/430246 / FA RK 24-6081
Datum uitspraak: 11 juni 2025
beschikking over gezag
in de zaak van
[de vrouw],
hierna: de vrouw,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. C.G.A. Mattheussens te Roosendaal,
tegen
[de man],
hierna: de man,
zonder bij de rechtbank bekende woon- of verblijfplaats in en buiten Nederland,
over de minderjarigen:
-
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2015, hierna: [minderjarige 1] ;
-
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2018, hierna: [minderjarige 2] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda , hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop bestaat uit de volgende stukken:
  • het op 24 december 2024 ontvangen verzoek met bijlagen;
  • de oproeping van de man van 28 februari 2025, hem gestuurd via de mail;
  • de oproeping van de man in de Staatscourant van 4 maart 2025;
  • het bericht met bijlagen van mr. Mattheussens van 19 mei 2025.
1.2
Op 5 juni 2025 is het verzoek behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Bij die gelegenheid zijn verschenen en gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • een vertegenwoordigster van de Raad.
1.3
Hoewel daartoe correct opgeroepen, is de man niet bij de mondelinge behandeling verschenen.
1.4
[minderjarige 1] is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd kindgesprek. [minderjarige 1] heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt op 3 juni 2025. De rechtbank heeft betrokkenen voorgehouden wat [minderjarige 1] in het gesprek met de kinderrechter heeft verteld, waarna zij in de gelegenheid zijn gesteld om daarop te reageren.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben met elkaar een affectieve relatie gehad welke in juni 2022 is beëindigd. Uit deze relatie zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
2.2
De man heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] erkend.
2.3
Partijen hebben samen het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.4
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de vrouw.
2.5
Voor zover hier van belang zijn partijen in het ouderschapsplan van 10 november 2022 een zorg- en contactregeling overeengekomen op grond waarvan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] het laatste weekend van de maand bij de man verblijven.
2.6
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.Het verzoek

3.1
De vrouw verzoekt om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de vrouw met uitsluiting van de man zal worden belast met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , althans zodanig te beslissen als het de rechtbank vermeent te behoren.
3.2
De man is niet verschenen in de procedure en heeft derhalve geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw.

4.De standpunten en het advies van de Raad

4.1
Ter onderbouwing van haar verzoek is door en namens de vrouw, samengevat, het volgende aangevoerd. De onderlinge verhouding en communicatie tussen partijen is verstoord. Sinds het uiteengaan van partijen is de man regelmatig onbereikbaar en verleent hij structureel geen medewerking. De vrouw heeft begin 2023 haar zorgen om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geuit. In april 2023 is, in overleg met Veilig Thuis en de Jeugdprofessional, besloten dat er hulpverlening ingezet moest worden voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De man heeft hiervoor geen toestemming verleend. Zelfs na meermaals aandringen van Veilig Thuis heeft de man de benodigde documenten niet getekend en is hij niet op de gemaakte afspraken verschenen. Op advies van de Raad heeft de vrouw uiteindelijk, via haar advocaat, de man verzocht zijn medewerking te verlenen onder aanzegging van een kort geding. De man heeft niet aan het verzoek voldaan noch is een reactie van de man ontvangen. Bij kort geding vonnis in december 2023 heeft de voorzieningenrechter vervangende toestemming verleend voor de hulpverleningstrajecten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Ondanks de inspanningen van de vrouw om de communicatie te verbeteren, blijft het contact problematisch en is de man nog steeds niet tot nauwelijks bereikbaar. Er is nog eenmaal mailcontact geweest omtrent een afspraak voor [minderjarige 2] op school, maar ook deze afspraak is door de man al meerdere keren afgezegd.
4.2
Daarnaast komt de man de zorgregeling al geruime tijd niet na. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben daardoor sinds juli 2023 geen fysiek contact meer met de man. Begin 2024 eiste de man weer contact met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en is, in overleg met de Jeugdprofessional, begonnen met videobelafspraken. De eerste weken verliep dit redelijk maar na een aantal weken was de man niet meer bereikbaar. Een paar weken later meldde de man zich weer en heeft Veilig Thuis een onderzoek ingesteld naar de verblijfplaats van de man. Nadat het onderzoek was afgerond, heeft Veilig Thuis partijen aangegeven dat de zorgregeling niet hervat kan worden en dat partijen samen met de hulpverlening moesten bezien wat mogelijk was. De man heeft sindsdien geen contact meer gehad met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij hebben hierdoor teleurstellingen moeten ondergaan, hetgeen hen heeft geschaad. De vrouw voert daarbij aan dat de man de afgelopen jaren minimaal betrokken is geweest en niet meer weet wat er in het leven van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] speelt.
4.3
Het vorenstaande maakt dat er een onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij instandhouding van het gezamenlijk gezag klem of verloren raken tussen de ouders en het niet te verwachten is dat binnen afzienbare termijn hierin voldoende verbetering komt, althans dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is.
Het is voor de vrouw het afgelopen jaar niet mogelijk geweest om met de man te communiceren ondanks dat de vrouw zich daar ten volle voor heeft ingespannen. Hierdoor kunnen beslissingen die noodzakelijk zijn in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet voortvarend worden genomen. Gelet op de houding van de man valt ook niet te verwachten dat daarin binnen afzienbare tijd wijziging komt. Daarnaast bestaat deze situatie sinds partijen uit elkaar zijn en verandert het gedrag van de man, ondanks de inzet van hulpverlening, niet. De advocaat voert voor de volledigheid aan dat het verzoek gegrond is op artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en niet op artikel 1:274 BW, zoals abusievelijk in het verzoekschrift is opgenomen. Tot slot voert de vrouw aan dat zij contactherstel tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de man nooit in de weg zal staan omdat zij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] positief contact met de man gunt.
4.4
[minderjarige 1] heeft in het gesprek met de kinderrechter naar voren gebracht dat zij wil dat de vrouw alleen beslissingen over haar kan nemen. Het heeft namelijk een jaar geduurd voordat zij hulpverlening kreeg voor haar dyslexie omdat de man geen handtekening wilde zetten. Ook konden [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en de vrouw niet op vakantie naar het buitenland omdat de man hier geen toestemming voor wilde geven. Daarbij heeft [minderjarige 1] aangegeven dat de man altijd redenen heeft waarom zij en [minderjarige 2] hem niet kunnen zien. Hierdoor heeft zij de man al een jaar niet gesproken en al twee jaar niet gezien. [minderjarige 1] wil de man enerzijds graag zien maar anderzijds ook niet omdat zij het vertrouwen in hem is kwijtgeraakt.
4.5
De Raad adviseert, samengevat, om het verzoek van de vrouw toe te wijzen. De Raad onderschrijft daarbij het standpunt van de vrouw. Gebleken is dat de man sinds 2022 onvoldoende uitvoering aan zijn gezag geeft en structureel geen toestemming en medewerking verleent.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1
Ingevolge artikel 1:253n BW kan de rechtbank op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen, indien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Alsdan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over de minderjarigen toekomt. Ingevolge artikel 1:253n lid 2 BW is artikel 1:251a lid 1 BW van overeenkomstige toepassing. Op grond van laatstgenoemde bepaling kan de rechtbank bepalen dat het gezag over minderjarigen aan één ouder toekomt indien er een onaanvaardbaar risico is dat bij instandhouding van gezamenlijk gezag van beide ouders de minderjarigen klem of verloren zouden raken tussen die ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is.
Inhoudelijke beoordeling
5.2
De rechtbank dient eerst te beoordelen of er sprake is van gewijzigde omstandigheden. Uit hetgeen de vrouw naar voren heeft gebracht, begrijpt de rechtbank dat de onderlinge verstandhouding tussen partijen is verstoord en de zorgregeling niet meer wordt nagekomen. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheden ten opzichte van de situatie zoals die was ten tijde van het uiteengaan van partijen dermate zijn gewijzigd dat de vrouw kan worden ontvangen in haar verzoek.
5.3
Voorts overweegt de rechtbank dat het uitgangspunt van de wet is dat de ouders gezamenlijk het gezag over de minderjarigen uitoefenen. Voor gezamenlijk gezag is echter wel vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over de minderjarigen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans ten minste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de minderjarigen kunnen voordoen. Uit de ingediende stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt dat hiervan geen sprake is. Hoewel partijen bij het uiteengaan waren overeengekomen om samen het gezag te blijven uitoefenen, is in de afgelopen periode gebleken dat dit in de praktijk niet haalbaar is. De communicatie tussen partijen verloopt zeer moeizaam en, gelet op de onweersproken stelling van de vrouw, belemmert de man de gezagsbeslissingen die over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] genomen moeten worden. De man is vaak onbereikbaar, geeft geen toestemming of komt gemaakte afspraken niet na. De komende tijd zullen er diverse beslissingen genomen moeten worden waarvoor in verband met het gezamenlijk gezag toestemming van de man is vereist; de rechtbank denkt hierbij aan medische beslissingen, inschrijvingen bij een school of uitstapjes naar het buitenland. Door het handelen van de man zullen deze beslissingen niet (voortvarend) genomen kunnen worden. De rechtbank benadrukt dat hierdoor niet alleen de vrouw wordt belemmerd in haar taak als verzorgende ouder maar ook [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden geschaad in hun ontwikkeling. Het is zeer zorgelijk dat het handelen van de man er reeds toe heeft geleid dat de noodzakelijke hulpverlening voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] pas na een jaar van de grond is gekomen.
5.4
Daarbij heeft de man het afgelopen jaar laten zien dat hij geen invulling wil of kan geven aan het ouderlijk gezag. Uit de ingediende stukken en het gesprek met [minderjarige 1] is gebleken dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nauwelijks contact hebben met de man. Het laatste fysieke contact dateert van twee jaar geleden en sinds een jaar vindt er helemaal geen contact meer plaats. De rechtbank onderschrijft dan ook het standpunt van de vrouw dat de man op dit moment niet weet wat zich in het leven van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] afspeelt. De man weet daardoor niet met welke gezagsbeslissingen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] het meest gebaat zijn. Daarbij heeft de rechtbank niet de verwachting dat de huidige situatie aan de zijde van de man binnen afzienbare termijn positief zal veranderen. De situatie speelt namelijk al geruime tijd en ook de inzet van hulpverlening heeft niet tot verandering geleid.
5.5
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het anderszins in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat de vrouw voortaan alleen met het gezag over hen wordt belast. Het verzoek van de vrouw zal dan ook worden toegewezen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben structuur en duidelijkheid nodig en de handelswijze van de man draagt daar op dit moment niet aan bij. Daarbij is het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat de vrouw voortaan voortvarend beslissingen over hen kan nemen.
5.6
Tot slot benadrukt de rechtbank dat de wijziging van het gezag het recht op omgang niet in de weg staat. Het is [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en de man gegund om omgang met elkaar te hebben. Het is echter aan de man om initiatief te blijven nemen en het vertrouwen bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weer op te bouwen. De rechtbank hoopt dat de man zich hier op de juiste wijze voor in zal zetten. Ook spreekt de rechtbank het vertrouwen uit richting de vrouw dat zij het contact tussen de man en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zal blijven ondersteunen en faciliteren.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.7
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
Proceskosten
5.8
Omdat partijen ex-echtgenoten van elkaar zijn, zullen de proceskosten worden gecompenseerd. Dat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten moet dragen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1
bepaalt dat de vrouw voortaan alleen het gezag heeft over de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2015;
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2018;
6.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van de Kraats, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2025 in aanwezigheid van mr. Vos als griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.