6.3Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging en bedreiging van zijn ex, [slachtoffer] . Verdachte kon het niet verkroppen dat zij hem samen met hun kinderen in februari 2024 had verlaten en hij sindsdien ook de kinderen niet meer had gezien. Als gevolg daarvan heeft hij haar benaderd door haar in een korte periode van 9 dagen meerdere keren via WhatsApp en e-mail berichten te sturen en haar veelvuldig – op één dag in die korte periode zelfs 32 keer – te bellen. Verdachte heeft in zijn berichten en ook mondeling via de telefoon zeer vervelende en intimiderende bewoordingen geuit, waarbij meerdere bewoordingen dreigend van aard zijn geweest. Van de mondelinge bedreiging – dreiging met moord – is nota bene de zoon van [slachtoffer] en verdachte getuige geweest.
Als gevolg van dit alles is bij [slachtoffer] de reeds bestaande angst voor haar veiligheid alleen maar vergroot. Uit angst voor verdachte verbleef zij al op een geheim adres en droeg ze al een alarmknop bij zich.
De rechtbank acht het uiterst zorgelijk en kwalijk dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij nog steeds in staat is om [slachtoffer] te vermoorden of haar wat aan te doen.
Het strafblad
De rechtbank houdt rekening met het strafblad van verdachte van 28 oktober 2024, waaruit blijkt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, maar niet voor soortgelijke feiten als de onderhavige. Wel is hij eerder meerdere keren veroordeeld voor geweldsdelicten.
Toerekeningsvatbaarheid
Voor beantwoording van de vraag in welke mate de ten laste gelegde gedragingen aan verdachte kunnen worden toegerekend, slaat de rechtbank acht op de
Pro Justitia-rapportages van de psychiater, drs. [naam 1] , en van de
GZ-psycholoog, drs. [naam 2] , van 23 december 2024.
De psychiater concludeert het volgende:
Bij verdachte is sprake van autisme en adhd, waarbij met name sprake is van een grote moeite met verandering, rigiditeit in het denken en impulsiviteit. Daarnaast is sprake van het problematisch gebruik van cocaïne en cannabis. Verdachte is vanwege zijn autisme gevoelig voor het ontwikkelen van een psychose met op de voorgrond paranoïdie en betrekkingswanen, ten tijde van spanning en stress en/of bij middelengebruik. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van de feiten en beïnvloedden zijn gedragskeuzen en gedragingen. Verdachte raakte toenemend ontregeld en psychotisch. Door de rigiditeit en inflexibiliteit die bij hem aanwezig zijn door zijn autisme, was hij, door de hoge frustratie van het zich niet gehoord voelen door instanties en de paranoïde verklaringen van het gedrag van [slachtoffer] , nauwelijks in staat om andere gedragskeuzes te maken om zijn kinderen te zien dan het herhaaldelijk contact zoeken met [slachtoffer] . Ook over het middelengebruik heeft hij onvoldoende controle gehad. Dit gebruik is voor verdachte een remedie tegen de onrust die hij ervaart en hij onderkent daarvan de gevolgen niet. Ten tijde van de bedreigingen was er sprake van ontregeling en was verdachte nauwelijks meer in staat om zijn gedrag te controleren.
De psycholoog komt tot de volgende conclusie:
Bij verdachte is sprake van een autismespectrumstoornis, een stoornis in het gebruik van cannabis (licht, in vroege remissie in een gereguleerde omgeving), een stoornis in het gebruik van een stimulantium (matig/ernstig in remissie in een gereguleerde omgeving) en andere gespecificeerde schizofreniespectrumstoornis of andere psychotische stoornis d.d. een psychotische stoornis door het gebruik van een middel. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van de feiten en beïnvloedden zijn gedragskeuzen en gedragingen. De aangetoonde psychopathologie is in toenemende mate van invloed geweest op de keuze- en handelingsvrijheid. Verdachte is in steeds mindere mate in staat geweest om zijn gedrag en impulsen te beheersen dan wel rationele afwegingen te maken. In de periode voor zijn aanhouding (ten tijde van feit 2) was in zeer hevige mate sprake van excessief cocaïnegebruik en gedragsmatige en psychotische ontregeling.
Gelet op het voorgaande wordt door de deskundigen geadviseerd de ten laste gelegde feiten aan verdachte in verminderde mate toe te rekenen, waarbij de psycholoog de mate van vermindering van feit 2 als sterk verminderd beschouwt.
De rechtbank is van oordeel dat deze rapportages op deugdelijke wijze tot stand zijn gekomen. De conclusies vloeien logisch voort uit de bevindingen en overwegingen.
De rechtbank neemt de conclusies daarom over en legt deze conclusies ten grondslag aan haar beslissing dat de bewezenverklaarde feiten verdachte verminderd kunnen worden toegerekend.
Strafoplegging
De rechtbank acht, gelet op de ernst van de feiten, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Bij de bepaling van de hoogte van die straf houdt de rechtbank in strafverminderende zin rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest opgelegd moet worden.
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of en, zo ja, op welke wijze de kans op recidive moet worden tegengegaan.
Bij het beantwoorden van deze vraag slaat de rechtbank acht op eerdergenoemde rapportages van de psychiater en psycholoog, op het advies van de reclassering van 14 mei 2025 en op de verklaring van verdachte ter zitting.
De psychiater schat de kans op herhaling van agressief gedrag (bedreiging van [slachtoffer] ), zonder behandeling en begeleiding, op matig tot hoog. Zij schat de kans op volharding in belaging van [slachtoffer] evenals de kans op terugval in het belagen eveneens op matig tot hoog. Om de kans op herhaling te beperken, en gezien de chroniciteit en de ernst van de problematiek van verdachte, de matig tot hoog ingeschatte recidiverisico’s en omdat langdurige behandeling en begeleiding noodzakelijk worden geacht, adviseert de psychiater TBS op te leggen. Er zijn stevige en duidelijke kaders nodig om gedragsverandering te bereiken en om een gedegen risicomanagement uit te voeren. De psychiater acht verdachte in staat om zich aan voorwaarden van TBS te houden en zijn medewerking daaraan te verlenen en adviseert dan ook om aan verdachte TBS met voorwaarden op te leggen.
Volgens de psycholoog is het risico op soortgelijke delicten zonder behandeling en bij ongewijzigde omstandigheden matig tot hoog. Als er sprake is van effectieve hulpverlening wordt dat risico naar inschatting beduidend verlaagd. De psycholoog adviseert klinische behandeling bij een forensische zorginstelling (FPA), waar specialistische behandeling kan worden geboden op het gebied van de autismespectrumproblematiek. Er dient toegewerkt te worden naar zelfstandig (begeleid) wonen. De behandeling moet ambulant worden voortgezet, zodat ook in dit stadium passende behandeling kan worden geboden. De behandeling kan worden opgelegd in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf. Als er twijfel bestaat of verdachte zich aan de voorwaarden zal houden of in het geval er een langer toezicht nodig wordt geacht, kan er naast voornoemd kader een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel in overweging worden genomen.
De reclassering schat het risico op recidive, letsel en het onttrekken aan voorwaarden in als hoog. Ook het risico op het volharden in stalkinggedrag en dat dit gedrag op enig moment escaleert in geweld wordt ingeschat als hoog. De reclassering kan niet anders concluderen dan dat verdachte onvoldoende in staat en bereid is om in het kader van een TBS met voorwaarden de geadviseerde voorwaarden na te leven, aanwijzingen vanuit hulpverlening op te volgen en een intensief behandeltraject aan te gaan. Dit maakt het aannemelijk dat er binnen afzienbare tijd noodzaak zou worden gezien voor een omzetting naar TBS met dwangverpleging. Dit zal naar inschatting afbreuk doen aan de motivatie van verdachte ten aanzien van verdere hulpverlening en gedragsverandering. De reclassering adviseert dan ook negatief over een TBS met voorwaarden.
Bij een veroordeling tot TBS of een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf adviseert zij een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, omdat verdachte volgens de reclassering langdurig is aangewezen op een zekere mate van toezicht en zorg.
Verdachte heeft ter zitting stellig en bij herhaling aangegeven uitsluitend op vrijblijvende basis en niet in het kader van een voorwaardelijke straf of TBS met voorwaarden bereid te zijn tot medewerking aan een eventueel behandeltraject.
Op basis van de rapporten van de psychiater en psycholoog en het reclasseringsadvies is de rechtbank van oordeel dat voor verdachte een intensief en niet vrijblijvend behandeltraject nodig is om het grote risico op recidive waarbij gebruik van geweld niet is uit te sluiten, in te perken.
Gelet op de houding van verdachte ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid om dit recidiverisico tegen te gaan dan met oplegging van een TBS met dwangverpleging.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat wordt voldaan aan alle eisen die de wet daaraan stelt. De rechtbank stelt op basis van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht vast dat belaging en bedreiging misdrijven zijn waarvoor een TBS kan worden opgelegd. Verder bestond er bij verdachte ten tijde van het plegen van de feiten ziekelijke stoornissen van zijn geestvermogens. Ook is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen, te weten [slachtoffer] , het opleggen van een TBS eist. Als verdachte niet wordt behandeld, dan is de kans op herhaling groot.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank dan ook de TBS van verdachte gelasten en bevelen dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Gemaximeerde of ongemaximeerde TBS?
De volgende vraag is of de duur van de TBS met verpleging van overheidswege gemaximeerd of ongemaximeerd moet zijn.
Belaging en bedreiging zijn niet zonder meer aan te merken als geweldsmisdrijven als bedoeld in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, zodat de TBS met verpleging van overheidswege in beginsel de maximale duur van vier jaren niet te boven kan gaan. Onder omstandigheden kan echter bij een bewezenverklaring van belaging en bedreiging een ongemaximeerde TBS worden opgelegd, waarbij onder meer kan worden betrokken of aannemelijk is dat de bedreiging zal worden uitgevoerd.
Gelet op de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, de wijze waarop verdachte zich (over de feiten) uitlaat, de vaststelling met betrekking tot het gedrag van verdachte en de reële mogelijkheid dat verdachte de daad bij het woord zal voegen, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, zodat sprake is van geweldsmisdrijven in de zin van artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht.
De totale duur van de TBS kan daarom een periode van vier jaren te boven gaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in dit geval de TBS voor wat betreft de duur ongemaximeerd is.
Conclusie
Gelet op het voorgaande legt de rechtbank aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van het voorarrest en daarnaast een ongemaximeerde TBS met verpleging van overheidswege. Gelet op de oplegging van de TBS ziet de rechtbank geen aanleiding om daarnaast in het kader van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht een contactverbod met [slachtoffer] op te leggen.