ECLI:NL:RBZWB:2025:3590

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
02-800434-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege in verband met behandelimpasse en vreemdelingrechtelijke status

Op 10 juni 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak van de terbeschikkingstelling (tbs) van een betrokkene, geboren in 1990, die in een kliniek verblijft. De rechtbank heeft de tbs met verpleging van overheidswege met één jaar verlengd. Dit besluit volgt op een vordering van de officier van justitie tot verlenging van de tbs, die eerder was opgelegd wegens ernstige misdrijven. De rechtbank constateert dat de behandelplafond is bereikt en dat er een behandelimpasse is ontstaan door de vreemdelingrechtelijke status van de betrokkene, die een veilige terugkeer naar zijn land van herkomst (Iran) bemoeilijkt. De kliniek heeft geadviseerd om de tbs te verlengen, gezien de complexe psychopathologie van de betrokkene, waaronder schizofrenie en een verhoogd risico op gewelddadig gedrag. De rechtbank heeft het aanhoudingsverzoek van de verdediging afgewezen en benadrukt dat de veiligheid van anderen voorop staat. De rechtbank wil de situatie van de betrokkene over een jaar opnieuw bekijken, in de hoop dat er dan meer duidelijkheid is over zijn vreemdelingrechtelijke status en de mogelijkheden voor resocialisatie. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank de noodzaak van de verlenging van de tbs heeft onderbouwd met de adviezen van de kliniek en de huidige omstandigheden van de betrokkene.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-800434-17
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 10 juni 2025
op de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling van
[betrokkene],
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] ,
verblijvende in [de kliniek] te [plaats] .
[betrokkene] zal hierna worden aangeduid als betrokkene.

1.De stukken

Het dossier bevat onder meer de volgende stukken:
- de vordering van de officier van justitie van 17 april 2025, die strekt tot verlenging van de terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met één jaar;
- de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van betrokkene van 24 januari 2024 tot en met 24 juli 2024;
- het verlengingsadvies van [de kliniek] van 3 april 2025, waarin een verlenging van de tbs met één jaar wordt geadviseerd.

2.De procesgang

Bij vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 maart 2018 is betrokkene
wegens overtreding van de artikelen 239, 242 en 246 van het Wetboek van Strafrecht
veroordeeld tot twaalf maanden gevangenisstraf en tbs met verpleging van overheidswege.
De rechtbank constateert dat het hier gaat om misdrijven als bedoeld in artikel 38e, eerste
lid, van het Wetboek van Strafrecht, oftewel misdrijven gericht tegen of met gevaar voor de
onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
De tbs is op 14 juni 2018 aangevangen. Op 27 december 2023 is de tbs voorwaardelijk
beëindigd vanaf het moment en onder de voorwaarde dat betrokkene Nederland verlaat en
dat hij niet naar Nederland terugkeert. Een veilige terugkeer door betrokkene naar zijn land van herkomst (Iran) bleek echter niet mogelijk, waarna de tbs op 7 juni 2024 is verlengd met één jaar.
Tijdens het onderzoek ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 27 mei 2025 is de officier van justitie mr. L.J. den Braber gehoord. Tevens is betrokkene gehoord, bijgestaan
door zijn raadsvrouw mr. N. Assouiki, advocaat te Tilburg, en zijn raadsman mr. C.F. Wassenaar, advocaat te Rotterdam. Voorts zijn als deskundigen gehoord de heer [naam 1] (adviseur repatriëring), mevrouw [naam 2] (psycholoog) en via een digitale verbinding de heer [naam 3] (hoofdbehandelaar van betrokkene).

3.Het advies van de kliniek

De kliniek adviseert om de tbs te verlengen met één jaar en om de dwangverpleging te continueren. Bij betrokkene is sprake van een complexe en met elkaar verweven psychopathologie in de vorm van schizofrenie, met secundaire cognitieve beperkingen,
een licht verstandelijke beperking en een stoornis in het gebruik van verschillende middelen (drugs en alcohol). Het driftleven is ernstig verstoord en er is sprake van hyperseksualiteit die nauw samenhangt met de aanwezige psychotische symptomen en het gebruik van middelen. Het risico op (seksueel) gewelddadig gedrag bij onmiddellijke terugkeer in de maatschappij wordt als matig tot hoog ingeschat op de korte en lange termijn.
De behandeling van betrokkene duurt inmiddels bijna zes jaar en het behandelplafond is bereikt. Betrokkene is al meer dan een jaar op het punt waar normaliter de volgende stap van resocialisatie aan de orde zou zijn, zoals onbegeleid verlof en overplaatsing naar een instelling met een lager beveiligingsniveau. Hieraan kan echter geen uitvoering worden gegeven vanwege de vreemdelingrechtelijke status van betrokkene waardoor sprake is van een behandelimpasse. Er is een vreemdelingrechtelijke procedure gestart om de status van betrokkene als ongewenst vreemdeling aan te vechten en om verblijfsrecht op humanitaire gronden te verkrijgen, maar hierin is nog geen (definitieve) beslissing gegeven.
Sinds de laatste verlenging van de tbs in 2024 is onderzocht of een alternatief repatriëringsplan realiseerbaar was, maar dat bleek niet het geval. Een voorwaardelijke beëindiging van de tbs is evenmin een haalbare optie, omdat binnen dat kader de noodzakelijke risicoreductie niet voldoende geborgd kan worden. De kliniek noemt twee alternatieve opties om uit de behandelimpasse te komen. De eerste optie is betrokkene aanmelden bij de regiegroep van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met het verzoek om deze casus op te schalen. De tweede optie is het organiseren van een zorgconferentie, waarin kan worden verkend of via een uitzonderingsverzoek aan de minister reguliere behandeling en geleidelijke afschaling mogelijk is. Deze laatste aanpak lijkt haalbaar en gerechtvaardigd en onderzoek hiertoe is reeds gestart.
Ter zitting hebben de deskundigen verklaard dat betrokkene nog altijd stabiel is en dat het van belang is dat hij de kans krijgt om te oefenen met meer vrijheden. De kliniek is daarom voornemens om het beveiligingsniveau af te schalen ondanks zijn vreemdelingrechtelijke status. Er zijn andere klinieken benaderd om te bezien of bijvoorbeeld een ruil van patiënten mogelijk is, maar vooralsnog heeft dit niet geleid tot het gewenste resultaat. Wanneer een kliniek zich bereid toont om betrokkene op te nemen zal een uitzonderingsverzoek worden gedaan aan de minister. Toewijzing van dit verzoek is nodig voor het uitbreiden van de verloven en het verkrijgen van financiering.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie is ter zitting gebleven bij de vordering de tbs met één jaar te verlengen.

5.Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft primair een verzoek tot aanhouding gedaan tot het moment waarop de IND een beslissing heeft genomen op de lopende verblijfsaanvraag van betrokkene. Subsidiair heeft zij verzocht de tbs te verlengen met één jaar en meer subsidiair om te verlengen met twee jaar onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat binnen een afzienbare termijn wordt gezocht naar een alternatief voor de tbs.

6.Het oordeel van de rechtbank

De tbs kan slechts worden verlengd indien de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen de verlenging van de tbs eist. Het recidivegevaar moet nog aanwezig zijn en dient voort te vloeien uit een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige
ontwikkeling van de geestvermogens. De rechtbank is gehouden aan dit juridisch kader, waarbij de uitkomst van de lopende vreemdelingenprocedure niet van belang is. Zij wijst daarom het aanhoudingsverzoek van de verdediging af en zal een beslissing nemen op de verlengingsvordering van de officier van justitie.
Gelet op het verlengingsadvies van de kliniek wordt nog altijd aan de hiervoor omschreven wettelijke criteria voldaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de tbs moet worden verlengd.
De vervolgvraag is met welke termijn de tbs moet worden verlengd. Volgens vaste jurisprudentie heeft als uitgangspunt te gelden dat wanneer de verwachting is dat de behandeling van de terbeschikkinggestelde meer tijd in beslag zal nemen dan één jaar,
de tbs dient te worden verlengd met een termijn van twee jaar. Dit kan anders zijn wanneer de reële kans bestaat dat de maatregel na verloop van een jaar kan worden gewijzigd of
beëindigd of als het verloop van de behandeling daartoe aanleiding geeft. De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval redenen zijn voor een kortere verlenging dan twee jaar. Zij wijst daarbij op het verlengingsadvies van de kliniek en het verhandelde ter zitting.
De rechtbank stelt vast dat sinds de laatste verlengingsbeslissing in 2024 nog altijd sprake is van dezelfde behandelimpasse met dezelfde onzekerheden. De situatie van betrokkene is schrijnend nu er geen verdere uitvoering kan worden gegeven aan zijn resocialisatietraject in de vorm van onbegeleid verlof, terwijl het behandelplafond al geruime tijd is bereikt. De tbs lijkt daardoor te verworden tot een verkapte detentie wat zo goed als mogelijk voorkomen moet worden. De rechtbank wil daarom dat de situatie van betrokkene over een jaar opnieuw wordt bekeken en dan bezien of de kliniek uitvoering heeft kunnen geven aan haar voornemen om de vrijheden van betrokkene uit te bouwen ondanks zijn vreemdelingrechtelijke status. Hierbij wordt opgemerkt dat een beslissing van de IND in de lopende vreemdelingenprocedure mogelijk kan bijdragen aan het verbreken van de ontstane behandelimpasse. Gezien het voorgaande en het totale verloop van de tbs zal de rechtbank de tbs van betrokkene met één jaar verlengen.

7.De beslissing

De rechtbank
verlengtde termijn van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege van betrokkene met
één jaar.
Deze beslissing is gegeven door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. R.J.H. de Brouwer en mr. H. Remerie, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. H.J.E.M. Hoezen en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 juni 2025.
De jongste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.