ECLI:NL:RBZWB:2025:3589

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
02-394068-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige en vrijspraak voor bezit van kinder- en dierenporno

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 juni 2025, is de verdachte beschuldigd van ontuchtige handelingen met een minderjarige, alsook van het bezit van kinderporno en dierenporno. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 27 mei 2025, waarbij de officier van justitie, mr. J. Verschuren, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte, een 19-jarige man, heeft op 27 februari 2024 ontuchtige handelingen verricht met een 14-jarig slachtoffer, waarbij sprake was van seksueel binnendringen. De rechtbank oordeelde dat de handelingen als ontuchtig moesten worden aangemerkt, gezien het leeftijdsverschil van 5,5 jaar tussen de verdachte en het slachtoffer. De verdachte heeft de seksuele handelingen erkend, maar betwistte dat deze als ontuchtig konden worden gekwalificeerd.

Wat betreft de beschuldigingen van bezit van kinderporno en dierenporno, oordeelde de rechtbank dat de verdachte niet opzettelijk deze beelden in zijn bezit had. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte aannemelijk, dat de beelden waarschijnlijk automatisch op zijn telefoon waren opgeslagen vanuit een Whatsappgroep. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van deze feiten. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 31 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 150 uur. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 2.000,00 aan immateriële schade aan het slachtoffer, met wettelijke rente vanaf de datum van het feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-394068-24
vonnis van de meervoudige kamer van 10 juni 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
raadsvrouw: mr. I.E. Leenhouwers, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 mei 2025, waarbij de officier van justitie mr. J. Verschuren en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: ontuchtige handelingen heeft verricht met [slachtoffer] , jonger dan 16 jaar;
feit 2: kinderporno in zijn bezit heeft gehad;
feit 3: dierenporno in zijn bezit heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de drie aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft voor de drie feiten vrijspraak bepleit. Verdachte bekent de ten laste gelegde seksuele handelingen van feit 1 te hebben verricht met [slachtoffer] , maar deze handelingen kunnen niet als ontuchtig worden aangemerkt. Bij de feiten 2 en 3 ontbreekt het vereiste opzet bij verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Feit 1
De rechtbank stelt vast dat niet ter discussie staat dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op 27 februari 2024 seks heeft gehad met [slachtoffer] die toen 14 jaar oud was. Verdachte is met zijn vingers en daarna met zijn penis de vagina van [slachtoffer] binnengegaan, zodat sprake was van seksueel binnendringen van een minderjarige die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt. Verdachte was op dat moment 19 jaar oud.
De vraag is of de verrichtte seksuele handelingen in strijd zijn met de sociaal-ethische norm, waardoor deze handelingen als ontuchtig aangemerkt kunnen worden. Blijkens de wetsgeschiedenis strekt artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht moeten worden niet of onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Artikel 245 Sr beschermt deze jeugdige personen ook tegen verleiding die mede van henzelf kan uitgaan. Onder omstandigheden kan aan seksuele handelingen met een persoon tussen de twaalf en zestien jaren het ontuchtig karakter ontbreken. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn indien die handelingen vrijwillig plaatsvinden tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen.
De rechtbank constateert dat in deze zaak geen sprake is van een gering leeftijdsverschil. Het verschil in leeftijd tussen verdachte en [slachtoffer] is namelijk vijfenhalf jaar. In de betreffende leeftijdsfase is dat een groot leeftijdsverschil. Dat maakt de handelingen in beginsel ‘ontuchtig’. Van bijzondere omstandigheden die tot en ander oordeel zouden moeten leiden, is niet gebleken. Integendeel, verdachte heeft op zitting bevestigd dat hij op 27 februari 2024 naar de ouderlijke woning van [slachtoffer] is gegaan om seks met haar te hebben. Daarover heeft hij diezelfde middag tijdens en kort na de ontmoeting met [slachtoffer] ook gechat met een vriend. Het intensieve digitale contact met [slachtoffer] van ruim een maand heeft verdachte kort daarna verbroken. De rechtbank kan niet anders concluderen dan dat het contact met [slachtoffer] voor verdachte maar één doel had: seks met [slachtoffer] inclusief gemeenschap. Dat is op geen enkele wijze te vergelijken met de bijzondere feiten en omstandigheden in het door de verdediging aangehaalde vonnis van deze rechtbank van 3 augustus 2023 (ECLI:NL:RBZWB:2023:5630).
Gezien het voorgaande zijn de verrichtte seksuele handelingen als ontuchtig aan te merken en komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van feit 1.
Feiten 2 en 3
De rechtbank stelt vast dat niet ter discussie staat dat op de mobiele telefoon van verdachte drie afbeeldingen zijn teruggevonden in de vorm van zogenaamde stickers. Twee stickers zijn door de politie aangemerkt als kinderporno en de derde sticker als dierenporno.
Vervolgens is van belang dat in het ten laste gelegde ‘in bezit hebben’ van deze drie stickers het opzet besloten ligt. Verdachte heeft hierover op zitting verklaard dat hij geen herinnering heeft aan deze drie stickers en dat deze waarschijnlijk zijn gedeeld in een Whatsappgroep en vervolgens automatisch zijn opgeslagen op zijn telefoon. Verdachte was zich met andere woorden niet bewust van het bezit. Juridisch vertaald zegt verdachte dat hij de afbeeldingen niet opzettelijk in bezit heeft gehad. Niet met vol opzet, maar ook niet met voorwaardelijk opzet. Dat laatste betekent dat hij niet willens en wetens het risico heeft genomen dat hij kinder- en/of dierenporno in bezit had. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte aannemelijk. Uit de locaties en de bestandsnamen van de drie stickers lijkt namelijk inderdaad te volgen dat deze zijn gedeeld in een Whatsappgroep. Daar komt bij dat het aantal aangetroffen strafbare afbeeldingen miniem is en dat er geen zoektermen zijn teruggevonden op de telefoon van verdachte waaruit blijkt dat hij heeft gezocht naar kinder- of dierenporno. Ook overigens bevat het dossier geen aanknopingspunten op grond waarvan de verklaring van verdachte in twijfel moet worden getrokken. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van feit 2 en feit 3.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1op 27 februari 2024 te [plaats] , met [slachtoffer] , geboren [2010] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte zijn vingers en penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 59 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging gevorderd van een taakstraf van 180 uur.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen ondanks het taakstrafverbod. Als de rechtbank hiervoor geen ruimte ziet, is verzocht te volstaan met oplegging van een gevangenisstraf van 1 dag en een taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De toen 19-jarige verdachte heeft op 27 februari 2024 ontuchtige handelingen gepleegd met de toen 14-jarige [slachtoffer] , waarbij hij haar ook heeft ontmaagd. Enkele weken daarvoor hadden verdachte en [slachtoffer] intensief (seksueel getint) chatcontact via Snapchat, waarna zij afspraken bij [slachtoffer] thuis op een dag dat haar ouders van huis waren. Bij aankomst is verdachte direct met [slachtoffer] naar haar slaapkamer gegaan, waar hij seks met haar had en kort hierna vertrok hij weer. Verdachte heeft na deze dag weinig en uiteindelijk niets meer laten horen aan [slachtoffer] . Dat verdachte alleen digitaal contact met [slachtoffer] heeft onderhouden om uiteindelijk gemeenschap met haar te kunnen hebben, blijkt ook uit een Whatsappgesprek tussen verdachte en een vriend die bewuste dag. Deze vriend wilde een filmpje als bewijs van de seks en nadat hij vroeg of het nog ging gebeuren antwoordde verdachte dat het was gebeurd.
Verdachte heeft die dag alleen zijn eigen lustgevoelens nagejaagd en daarbij de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] geschonden en haar normale en gezonde seksuele ontwikkeling doorkruist. Dat [slachtoffer] daarvoor digitaal seksueel getint contact met verdachte had en met hem bij haar thuis had afgesproken, maakt het seksueel misbruik door verdachte niet minder verwijtbaar. Zeker kinderen onder de zestien moeten volgens de wet worden beschermd, niet alleen tegen personen die op seksueel gebied misbruik van hen willen maken, maar ook tegen zichzelf. Zij kunnen namelijk de consequenties van de seksuele handelingen nog niet goed overzien. Dat blijkt voor [slachtoffer] uit haar schriftelijke slachtofferverklaring. Ze voelde zich gehoord door de weken intensief digitaal contact met aardige woorden en interesse. Pas na het definitief verbreken van het contact door verdachte op zondagavond 3 maart 2024 had ze door wat er precies was gebeurd. Die avond dacht ze dat ze doodging. Ze kreeg een paniekaanval en huilde tot ze niet meer kon. Daarna veranderde ze. Ze kreeg vaker paniekaanvallen en sloot zich af voor anderen. Verdachte heeft niet alleen haar lichaam beschadigd, maar ook haar vertrouwen in mensen. Ze schrijft: “jij hebt mij iets afgenomen wat ik nooit meer helemaal terugkrijg”.
Aan de ernst van het feit doet niet af dat uit zijn strafblad blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. In het voordeel van verdachte schrijft de reclassering in zijn advies van 13 mei 2025 dat verdachte stabiliteit kent op alle leefgebieden en dat geen sprake lijkt te zijn van risicofactoren. De reclassering vindt interventies en toezicht niet nodig en adviseert strafoplegging zonder bijzondere voorwaarden. Tot slot is van belang dat het taakstrafverbod van artikel 22b Sr van toepassing is, waardoor oplegging van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf is vereist.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 31 dagen passend en geboden, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Gelet op de ernst van het feit zal de rechtbank verdachte tevens veroordelen tot een taakstraf van 150 uur.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 10.592,00 voor
feit 1, waarvan € 592,00 voor materiële schade en € 10.000,00 voor immateriële schade.
Materiële schade
De gevorderde vergoeding van € 592,00 ziet op schade die de moeder van benadeelde heeft geleden. Gesteld is dat moeder 32 onbetaalde verlofuren heeft moeten opnemen om aan benadeelde de noodzakelijke ondersteuning te kunnen geven. Moeder heeft meerdere keren met benadeelde gesproken en contact opgenomen met de huisarts (8 uur), een informatief gesprek zeden gevoerd en aangifte gedaan (12 uur) en heeft benadeelde ondersteund bij het afleggen van een getuigenverklaring bij de politie en bij de zitting bij de rechtbank (12 uur).
De schade van moeder is gevorderd als verplaatste schade als bedoeld in artikel 6:107 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het gaat dan specifiek om de sub a genoemde kosten die een derde anders dan krachtens een verzekering ten behoeve van de gekwetste heeft gemaakt en die deze laatste, zo hij ze zelf zou hebben gemaakt, van die ander had kunnen vorderen. Bij ten behoeve van de gekwetste gemaakte kosten kan worden gedacht aan geneeskundige, verpleeg- en revalidatiekosten. Ook door naasten aan verzorging van de gekwetste bestede tijd komt voor vergoeding in aanmerking, wanneer het normaal en gebruikelijk is daarvoor tegen betaling derden in te schakelen.
De in de onderbouwing van de vordering genoemde gesprekken met en begeleiding van [slachtoffer] door haar moeder zijn naar het oordeel van de rechtbank gesprekken en begeleiding waarvoor door de benadeelde partij normaal gesproken geen derden tegen betaling worden ingeschakeld. De door de moeder (begrijpelijkerwijs) opgenomen verlofuren kunnen daarom niet als verplaatste schade worden aangemerkt, zodat dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen,
dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Dat was ook het standpunt van de verdediging, maar die heeft wel de hoogte van het gevorderde bedrag gemotiveerd betwist. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, stelt de rechtbank die schade naar billijkheid vast op € 2.000,00. Dat bedrag zal worden toegewezen. De rechtbank zal de vordering van immateriële schade voor het overige afwijzen.
De wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 27 februari 2024.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan feit 2 en feit 3;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 31 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 150 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
75 dagen;
Benadeelde partij
feit 1
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 2.000,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
27 februari 2024 tot de dag der algehele voldoening;
- wijst af het overig gevorderde;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] , € 2.000,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
27 februari 2024 tot de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 30 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Remerie, voorzitter, mr. R.J.H. de Brouwer en mr. S.W.M. Speekenbrink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.E.M. Hoezen, griffier,
en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 juni 2025.
De voorzitter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 27 februari 2024 te [plaats] , met [slachtoffer] , geboren [2010] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte zijn vinger(s) en/of penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd gebracht;
(art 245 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 11 november 2024 te [woonplaats] en/of [plaats] , althans in Nederland, een of meer visuele weergaven van seksuele aard en/of met onmiskenbaar seksuele strekking waarbij een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt was betrokken of schijnbaar was betrokken in bezit heeft gehad en/of zich daartoe de toegang heeft verschaft te weten een GSM met afbeeldingen, waarop te zien is dat:
een ander persoon oraal, vaginaal en/of anaal wordt gepenetreerd met een penis door die persoon (Path: [kenmerk 1]
, blz 36)
en/of
die persoon poserend of in een pose is afgebeeld, waarbij door het camerastandpunt en/of de (onnatuurlijke) pose en/of de wijze van kleden van die persoon en/of de uitsnede van de fotos/films nadrukkelijk het geslachtsdeel, de borsten en/of billen van die persoon in beeld worden gebracht ( [kenmerk 2]
, blz 36);
(art. 240b lid 1 Wetboek van Strafrecht (oud) en/of art. 252 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op of omstreeks 11 november 2024 te [woonplaats] en/of [plaats] , althans in Nederland, een visuele weergave van een seksuele handeling, waarbij een mens en een dier waren betrokken of schijnbaar waren betrokken, heeft verspreid, openlijk tentoon heeft gesteld, heeft vervaardigd, heeft ingevoerd, heeft doorgevoerd, heeft uitgevoerd, en/of in bezit heeft gehad, te weten afbeelding waarop enkel een gedeelte van een penis en een witte kip op te zien is. De penis penetreert de gemeenschappelijke uitgang, de 'cloaca';
(art 254c lid 1 Wetboek van Strafrecht)