ECLI:NL:RBZWB:2025:3577

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juni 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
02-259741-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag door 18-jarige jongen met zware mishandeling

Op 6 juni 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 18-jarige jongen, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 23 mei 2025, waarbij de officier van justitie, mr. Van Peski, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte had op 14 augustus 2024 in Breda een slachtoffer meermaals met kracht tegen het hoofd geslagen en getrapt, en met een paraplu op het hoofd geslagen, wat leidde tot ernstig letsel bij het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de poging tot doodslag, aangezien de verdachte met opzet en met aanzienlijke kracht handelde, terwijl het slachtoffer op dat moment niet in staat was zich te verdedigen. De rechtbank legde een taakstraf van 240 uur op, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf van 365 dagen, met bijzondere voorwaarden, waaronder toezicht door de reclassering. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, die zowel materiële als immateriële schade vorderde. De rechtbank benadrukte de ernst van het geweld en de impact op het slachtoffer, maar hield ook rekening met de spijtbetuigingen van de verdachte en zijn huidige hulpverleningstrajecten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-259741-24
vonnis van de meervoudige kamer van 6 juni 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 2006 te [geboorteplaats 1]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. I.A.C. Cools, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 mei 2025, waarbij de officier van justitie, mr. Van Peski, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Verder is op zitting als deskundige namens de reclassering verschenen [deskundige] .

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag dan wel een poging tot zware mishandeling door [slachtoffer] meermaals tegen het hoofd te slaan en trappen en met (de stok van) een paraplu tegen het hoofd te slaan.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte meerdere keren [slachtoffer] met kracht tegen het hoofd en bovenlichaam heeft geslagen en getrapt. Daarnaast heeft verdachte meerdere keren met (de stok van) een paraplu tegen het hoofd en bovenlichaam geslagen. Deze handelingen leveren volgens haar een poging tot doodslag op.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op het doden van [slachtoffer] . Hij bepleit dan ook vrijspraak van het primair tenlastegelegde. Voor de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling feiten
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten vast. Op
14 augustus 2024 in Breda heeft verdachte met een vuist uitgehaald naar het gezicht van [slachtoffer] . [slachtoffer] is geraakt, viel direct om en bleef bewusteloos op de grond liggen. Na enkele minuten kwam [slachtoffer] bij en ging hij zitten. Op dat moment liep verdachte richting [slachtoffer] en trapte en sloeg hij met zijn vuist meermaals op zijn hoofd en bovenlichaam. Verdachte liep daarna weg. Toen [slachtoffer] na een paar minuten probeerde weg te komen, viel hij op de grond. Verdachte kwam terug, pakte [slachtoffer] vast en trapte hem tegen zijn hoofd en bovenlichaam. Vervolgens sloeg verdachte nog ongeveer 25 keer met (de stok van) een paraplu op het hoofd en bovenlichaam van [slachtoffer] . Tot slot heeft verdachte nog vijf keer tegen [slachtoffer] ’ hoofd en bovenlichaam getrapt. [slachtoffer] heeft als gevolg hiervan onder meer hoofdletsel opgelopen, namelijk een wond van 5 centimeter en een wond 3 centimeter. Daarnaast had hij geheugenverlies en was zijn rechterkaak opgezwollen.
Aangezien verdachte ten aanzien van de bovengenoemde feiten een bekennende verklaring heeft afgelegd, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht dat feit wettig en overtuigend bewezen, voor zover dit de door verdachte bekende gedragingen betreft, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 23 mei 2025;
- de aangifte van [slachtoffer] van 14 augustus 2024;
- het proces-verbaal van bevindingen (beschrijving van de camerabeelden) van [verbalisant] van 15 augustus 2024.
Rest de vraag of dit handelen van verdachte kan worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag (primair) of een poging tot zware mishandeling (subsidiair).
(Voorwaardelijk) Opzet poging doodslag
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag is vereist dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op overlijden van [slachtoffer] . Het is niet gebleken dat verdachte de wil had om [slachtoffer] te doden. Van ‘vol’ opzet op de dood is dan ook geen sprake. De volgende vraag is of er voorwaardelijk opzet is, dat wil zeggen of verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] door zijn handelen zou komen te overlijden.
Allereerst moet worden vastgesteld of er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] kon komen te overlijden door de handelingen van verdachte. Dit is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd met daarin de hersenen kwetsbaar is. Toepassing van fors geweld tegen het hoofd kan dodelijk zijn. De rechtbank stelt vast dat verdachte met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen en getrapt. Dat dit met forse kracht is gebeurd, blijkt uit de omstandigheid dat [slachtoffer] na de eerste klap met de vuist direct op de grond viel en minutenlang bleef liggen; niet meer bij bewustzijn. Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] veel bloed heeft verloren Daarnaast heeft verdachte met geschoeide voeten getrapt en met een (kapotte) paraplu geslagen op het hoofd van [slachtoffer] . Uit het dossier blijkt dat verdachte op een gegeven moment met de paraplu begon te slaan, deze ging toen kapot, maar verdachte bleef doorgaan met slaan, ook met de kapotte paraplu. Naast het feit dat met kracht is geslagen en getrapt, neemt de rechtbank ook in aanmerking dat verdachte na de eerste klap nog tweemaal is teruggelopen naar [slachtoffer] om het geweld voort te zetten. Ook weegt de rechtbank de hoeveelheid geweld tegen het hoofd in die drie verschillende fases mee. Verdachte heeft in een kort tijdsbestek [slachtoffer] meermaals op zijn hoofd met de vuist geslagen en met geschoeide voet getrapt en ongeveer 25 keer geslagen met (de stok van) een paraplu. Dit alles terwijl [slachtoffer] na de eerste klap al minutenlang bewusteloos was en ook niet meer in staat was om op te staan en weg te lopen of te fietsen. Gelet op bovengenoemde omstandigheden en het uitgeoefende geweld, bestond de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou komen te overlijden door de handelingen van verdachte.
Vervolgens moet worden vastgesteld of verdachte deze kans willens en wetens heeft aanvaard. Verdachte heeft een enorme hoeveelheid geweld toegepast. Hij is na de eerste klap weggelopen, maar is vervolgens tweemaal bewust naar [slachtoffer] teruggelopen om het geweld voort te zetten. Verdachte heeft de situatie steeds zelf opgezocht, terwijl [slachtoffer] op geen enkele wijze een bedreiging vormde voor verdachte. Sterker nog, [slachtoffer] kon, gelet op zijn toestand, zich amper verweren. De rechtbank kan niet anders concluderen dan dat het handelen van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer op de dood van [slachtoffer] was gericht, dat verdachte daarmee bewust die aanmerkelijke kans heeft aanvaard.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag op [slachtoffer] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 14 augustus 2024 te Breda, ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te
beroven,
- voornoemd slachtoffer tegen het hoofd heeft
gestompt, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op de grond is gevallen
en
- vervolgens meerdere keren, terwijl voornoemd slachtoffer op de grond zat en/of
lag, hem met kracht en met geschoeide voet tegen het hoofd en/of de nek heeft
getrapt en
- vervolgens meerdere keren met gebalde vuist, een paraplu en een stang van een
paraplu tegen het hoofd heeft geslagen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daaraan moeten de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering is geadviseerd, gekoppeld worden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat een taakstraf moet worden opgelegd, zo hoog als de rechtbank redelijk acht en een voorwaardelijke straf met alle bijzondere voorwaarden zoals de reclassering heeft geadviseerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Enerzijds betrekt de rechtbank bij het opleggen van de straf omstandigheden die de rechtbank verdachte zwaar aanrekent. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op [slachtoffer] door hem, een voor hem onbekende man, tegen het hoofd en bovenlichaam met zijn vuist te slaan, te trappen, en met (de stok van) een paraplu te slaan. Verdachte heeft hiermee geen respect voor andermans leven getoond. Dat het uitgeoefende geweld bij [slachtoffer] niet tot een fatale afloop heeft geleid, is daarnaast niet aan het handelen van verdachten te danken geweest. Het geweld is namelijk pas gestopt door ingrijpen van de politie. Door dit forse geweld heeft verdachte een grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van [slachtoffer] . De gebeurtenissen die die avond hebben plaatsgevonden, zijn voor hem traumatisch geweest. Daar heeft hij momenteel nog steeds last van. Dit blijkt uit de slachtofferverklaring die hij zelf op zitting heeft voorgelezen. Daar komt bij dat verdachte tijdens het plegen van het feit onder invloed was van alcohol, dusdanig dat hij niet meer wist wat hij deed en zeer agressief gedrag vertoonde, op alle drie de momenten dat hij geweld toepaste op [slachtoffer] . Verder veroorzaakt een dergelijk feit gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Tot slot houdt de rechtbank bij de strafoplegging rekening met het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor een straatroof.
Anderzijds begrijpt verdachte wat zijn gedrag voor gevoelens heeft opgeroepen bij [slachtoffer] . Verdachte heeft meermaals uitgesproken veel spijt te hebben van zijn gedrag. De woorden zijn op de rechtbank oprecht overgekomen. Hij heeft daarnaast meegewerkt aan een mediationtraject met [slachtoffer] . Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 6 mei 2025. Hieruit blijkt dat verdachte onvoldoende in staat is om zijn emoties adequaat te hanteren, dat hij momenteel wordt begeleid bij Sterk Huis en dat hij onder behandeling staat bij Fivoor. Op zitting heeft de deskundige verklaard dat verdachte zich actief inzet en dat zowel verdachte als de behandelaar de noodzaak zien om de behandeling voort te zetten. Verder adviseert de reclassering in het rapport bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen die zijn genoemd in het rapport. Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij momenteel een fulltime baan heeft en dat hij binnenkort kan beginnen aan zijn schildersopleiding.
De rechtbank is aan de ene kant van oordeel dat de aard en de ernst van het feit in beginsel een gevangenisstraf van aanzienlijke duur rechtvaardigen. Aan de andere kant heeft verdachte momenteel goede hulpverleningstrajecten en stabiliteit in zijn leven. Bij het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal dit komen te vervallen. Voor zowel de samenleving als voor verdachte is het belangrijk dat verdachte niet opnieuw een strafbaar feit pleegt. Daarvoor is naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk dat verdachte hulp blijft krijgen bij het aanpakken van zijn problematiek die ten grondslag ligt aan het plegen van het strafbare feit.
Adolescentenstrafrecht
De rechtbank stelt vast dat verdachte ten tijde van de delicten meerderjarig was, maar de leeftijd van 23 jaar nog niet had bereikt. Artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht biedt de rechtbank de mogelijkheid om voor jongvolwassenen een jeugdsanctie toe te passen, indien de rechtbank daartoe aanleiding vindt in de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. De reclassering heeft in het bovengenoemd rapport geadviseerd om het volwassenstrafrecht toe te passen. Verdachte staat momenteel onder toezicht van Novadic-Kentron. Omdat dit traject goed verloopt, ziet de reclassering voldoende indicatie het eventuele vervolgtraject ook bij de volwassenreclassering voort te zetten. Er is verder geen sprake meer van ouderlijk toezicht, zodat gezinsgerichte hulpverlening niet aan de orde is. Bovendien kan de begeleiding afgestemd worden op zijn leeftijd en niveau. De rechtbank ziet geen aanleiding om van dit advies af te wijken en zal dan ook het volwassenstrafrecht toepassen.
Strafmaat
Alles overwegende ziet de rechtbank aanleiding om van de eis van de officier van justitie af te wijken. De rechtbank is van oordeel dat een taakstraf van 240 uur en een gevangenisstraf van 365 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 362 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals in de beslissing zijn opgenomen, passend en geboden is.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 6.341,24, waarvan € 1.341,24 materiële schade en € 5.000,- immateriële schade, verhoogd met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2024.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De gevorderde materiële schadevergoeding van € 1.341,24 acht de rechtbank, ook gelet op de betwisting ten aanzien van de verhuisvergoeding, voldoende gemotiveerd gesteld. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte. De schade is dan ook een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit. In zoverre is de vordering toewijsbaar.
Immateriële schade
Benadeelde heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd dat hij ernstige nadelige lichamelijke en geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Niet weersproken is dat hij als gevolg van het feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, een traumabehandeling moest ondergaan en momenteel nog psychische klachten ondervindt. De immateriële schade komt dan ook voor vergoeding in aanmerking.
Gelet op de aard en ernst van het letsel en de gevolgen daarvan, voor zover die nu zijn vast te stellen, en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, oordeelt de rechtbank een vergoeding van een bedrag van € 3.000,- billijk. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De vordering van immaterieel nadeel zal tot voornoemd bedrag worden toegewezen.
De toegewezen schadevergoeding wordt verhoogd met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2024.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel verdere behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.Het beslag

Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat het feit is begaan met behulp van dit voorwerp.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36f, 45 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair:poging tot doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 362 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen 3 werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij reclassering Novadic-Kentron op het adres Korte Raamstraat 3, 4818 CJ Breda meldt. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
* dat verdachte actief deelneemt aan de gedragsinterventie Alcohol en Geweld of een andere
gedragsinterventie die gericht is op agressiebeheersing. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
* dat verdachte zich laat behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
* dat verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding met als voorkeur deelname van de arbeidsmarkt, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
* dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd;
* dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [slachtoffer] (geboren op [geboortedag 2] 1965 in [geboorteplaats 2] ) heeft of zoekt;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 4.341,24, waarvan € 1.341,24 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 14 augustus 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer]
, € 4.341,24 te betalen vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
14 augustus 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 53 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten;
* 1 STK Pijp, Omschrijving: PL2000-2024205613-G2759022, onderdeel van een paraplu;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.L. Cheung, voorzitter, mr. R. Combee en mr. S. Tempel, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Van Dijke, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 juni 2025.
J.J. Van Dijke is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I - De tenlastelegging
hij op of omstreeks 14 augustus 2024 te Breda, ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te
beroven,
- voornoemd slachtoffer tegen het hoofd, althans het lichaam, heeft
geslagen/gestompt, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op de grond is gevallen
en/of
- vervolgens meerdere keren, terwijl voornoemd slachtoffer op de grond zat en/of
lag, hem met kracht en met geschoeide voet tegen het hoofd en/of de nek heeft
geschopt/getrapt en/of
- vervolgens meerdere keren met gebalde vuist, een paraplu en/of een stang van een
paraplu tegen het hoofd, althans het lichaam, heeft geslagen/gestompt/gestoten
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 augustus 2024 te Breda, althans in Nederland, ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- voornoemd slachtoffer tegen het hoofd, althans het lichaam, heeft
geslagen/gestompt, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op de grond is gevallen
en/of
- vervolgens meerdere keren, terwijl voornoemd slachtoffer op de grond zat en/of
lag, hem met kracht en met geschoeide voet tegen het hoofd en/of de nek heeft
geschopt/getrapt en/of
- vervolgens meerdere keren met gebalde vuist, een paraplu en/of een stang van een
paraplu tegen het hoofd, althans het lichaam, heeft geslagen/gestompt/gestoten
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )