ECLI:NL:RBZWB:2025:3561

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
BRE 25/1789
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag om aanvullende schadevergoeding bij de Commissie Werkelijke Schade

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 juni 2025, in de zaak BRE 25/1789, beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de Dienst Toeslagen. Eiser stelt dat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag van 27 december 2023, die op 3 januari 2024 door verweerder is ontvangen. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat verweerder de wettelijke beslistermijn van zes maanden heeft overschreden. Eiser heeft verweerder op 18 februari 2025 in gebreke gesteld, maar verweerder heeft tot op heden geen besluit genomen. De rechtbank stelt vast dat, hoewel verweerder aanvoert dat de aanvraag niet-ontvankelijk is, dit niet wegneemt dat er tijdig op de aanvraag beslist had moeten worden. De rechtbank legt verweerder een beslistermijn van twee weken op om alsnog een besluit te nemen en bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet verweerder het griffierecht van € 53,- en proceskosten van € 453,50 aan eiser vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/1789

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser,

(gemachtigde: mr. I.M. van den Heuvel),
en

Dienst Toeslagen (voorheen Belastingdienst/Toeslagen), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn verzoek (aanvraag) van 27 december 2023, door verweerder ontvangen op 3 januari 2024 om aanvullende schadevergoeding bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS).
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep kennelijk gegrond?
3. Het beroep is kennelijk gegrond. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 27 december 2023 en verweerder heeft de aanvraag op 3 januari 2024 ontvangen. Verweerder moet binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen op de aanvraag. [2] Verweerder had dus uiterlijk op 3 juli 2024 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiser heeft verweerder op 18 februari 2025 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
4. Verweerder voert in zijn verweerschrift van 20 mei 2025 aan dat eiser geen gelijk heeft. CWS heeft namelijk duidelijk aan eiser gecommuniceerd dat eiser niet als gedupeerde is aangemerkt door verweerder waardoor de aanvraag van eiser niet in behandeling kan worden genomen. CWS kan geen inhoudelijk advies uitbrengen en heeft duidelijk aangegeven dat opnieuw een aanvraag kan worden ingediend op het moment dat eiser wel als gedupeerde wordt aangemerkt. Verweerder geeft toe dat eiser gelijk heeft dat verweerder nog niet op de aanvraag heeft beslist, maar dat zij geen bestuurlijke dwangsom is verschuldigd aan eiser, omdat op voorhand vaststaat dat het verzoek niet tot toekenning van een schadevergoeding kan leiden omdat eiser niet is aangemerkt als gedupeerde. [3]
4.1.
De rechtbank stelt vast dat, zoals verweerder terecht aangeeft, er nog steeds niet is beslist op de aanvraag van eiser. Dat verweerder geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd zou zijn voor het niet op tijd nemen van een besluit op de aanvraag van eiser, omdat de aanvraag volgens verweerder kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, [4] neemt niet weg dat verweerder wel op tijd op deze aanvraag had moeten beslissen.
Welke beslistermijn moet aan verweerder worden opgelegd?
5. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
5.1.
Gelet op het standpunt van verweerder in het verweerschrift van 20 mei 2025, ziet de rechtbank geen aanleiding om een langere termijn toe te kennen.
Welke dwangsom wordt aan verweerder opgelegd?
6. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, verweerder de onder 5. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan verweerder de onder 6. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 453,50 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- ;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 53,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 5 juni 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 6.2, eerste lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen.
3.Verweerder verwijst hierbij naar artikel 4:17, zesde lid, onder c van de Awb.
4.Zoals genoemd in artikel 4:17, zesde lid, onder c, van de Awb.