In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 juni 2025, in de zaak BRE 25/1789, beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de Dienst Toeslagen. Eiser stelt dat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag van 27 december 2023, die op 3 januari 2024 door verweerder is ontvangen. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat verweerder de wettelijke beslistermijn van zes maanden heeft overschreden. Eiser heeft verweerder op 18 februari 2025 in gebreke gesteld, maar verweerder heeft tot op heden geen besluit genomen. De rechtbank stelt vast dat, hoewel verweerder aanvoert dat de aanvraag niet-ontvankelijk is, dit niet wegneemt dat er tijdig op de aanvraag beslist had moeten worden. De rechtbank legt verweerder een beslistermijn van twee weken op om alsnog een besluit te nemen en bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet verweerder het griffierecht van € 53,- en proceskosten van € 453,50 aan eiser vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen.