ECLI:NL:RBZWB:2025:3529
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep inzake WIA-uitkering
In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van haar uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Het bestreden besluit, dat op 13 mei 2024 werd genomen, leidde tot de beëindiging van de uitkering per 1 juni 2024. Echter, op 13 mei 2025 heeft het UWV het bestreden besluit gewijzigd en verzoekster een IVA-uitkering toegekend met ingang van 7 september 2023. Na deze wijziging heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten.
De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat, volgens artikel 8:75a van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. De rechtbank concludeert dat het UWV aan verzoekster is tegemoetgekomen, wat aanleiding geeft om het UWV te veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 907,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en veroordeelt het UWV tot betaling van dit bedrag. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.H. van der Linden en griffier H.D. Sebel op 5 juni 2025, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak.