ECLI:NL:RBZWB:2025:3527

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juni 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
02-247779-24 en 02-274729-23 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Straatroof en schuldheling door minderjarige met PIJ-maatregel en jeugddetentie

Op 6 juni 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2009, die beschuldigd werd van straatroof en schuldheling. De zaak werd behandeld met gesloten deuren op 26 mei 2025. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de verdachte zou op 29 juli 2024 samen met een ander een straatroof hebben gepleegd en in de periode van 28 tot en met 31 juli 2024 een scooter hebben geheeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met een ander door geweld en bedreiging met geweld een airpod en een kabeloplader van het slachtoffer heeft weggenomen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan schuldheling van de scooter, maar sprak hem vrij van opzetheling, omdat niet bewezen kon worden dat hij wist dat de scooter van misdrijf afkomstig was. De rechtbank legde een jeugddetentie van 172 dagen op, gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht, en een PIJ-maatregel, gezien de ernst van de feiten en de gedragsproblematiek van de verdachte. De rechtbank benadrukte dat behandeling noodzakelijk is voor de verdere ontwikkeling van de verdachte en om recidive te voorkomen. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 63, 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg, 312 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-247779-24 en 02-274729-23 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 6 juni 2025
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2009 te [geboorteplaats] ( [land] )
wonende aan [woonadres] ,
gedetineerd in de [jeugdinrichting]
raadsman mr. W.N. Ramnun, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 26 mei 2025, waarbij de officier van justitie, mr. E. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 29 juli 2024 al dan niet samen met een ander een straatroof heeft gepleegd;
feit 2:in de periode van 28 juli 2024 tot en met 31 juli 2024 een scooter heeft geheeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander een straatroof heeft gepleegd, zoals onder feit 1 ten last is gelegd. Ook acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk een scooter heeft geheeld, zoals impliciet primair onder feit 2 ten laste is gelegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich voor wat betreft de bewezenverklaring van beide feiten aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte heeft ten aanzien van feit 1 verklaard dat hij één keer op verzoek van [medeverdachte] met de scooter naar [aangever] is gereden. [medeverdachte] is hierop van de scooter afgestapt en heeft [aangever] geslagen. Verdachte is op de scooter blijven zitten. Hij heeft [aangever] niet bedreigd en niet aangeraakt. Ten aanzien van feit 2 heeft verdachte verklaard dat hij er bij de aankoop van de scooter niet over heeft nagedacht dat de scooter van een misdrijf afkomstig kon zijn. Hij heeft hierover ook geen navraag gedaan bij de verkoper.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
feit 1
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat [aangever] in de avond van 29 juli 2024 op de Rat Verleghstraat te Breda fietste. Onderweg kwam hij twee jongens op een lichtblauwe scooter tegen. Dit waren verdachte als bestuurder en [medeverdachte] als passagier. [aangever] zag dat [medeverdachte] verdachte aantikte en naar [aangever] wees. Even later hoorde [aangever] dat er een scooter achter hem aankwam. Hij keek achterom en zag dat de scooter met verdachte en [medeverdachte] met een hoge snelheid naar hem toe kwam. [aangever] ging stilstaan om te kijken of de scooter hem zou passeren. Verdachte zette vervolgens de scooter naast [aangever] stil. Hiermee blokkeerde hij de doorgang voor [aangever] . [medeverdachte] stapte van de scooter af en vroeg meerdere keren aan [aangever] of hij met de telefoon van [aangever] zijn moeder mocht bellen. [aangever] gaf aan dat hij dit liever niet wilde. Op een gegeven moment begon verdachte zich hiermee te bemoeien en zei hij tegen [aangever] : “moet ik iets op je trekken?”. Daarna zei verdachte tegen [aangever] : “moet ik een mes op je trekken?”. Terwijl verdachte dit zei, drukte hij met een hand tegen de keel van [aangever] . Ook griste hij een airpod uit het linkeroor van [aangever] . Hierna stapte verdachte van de scooter af en duwde hij [aangever] twee tot drie keer naar achteren. [aangever] liep vervolgens van de jongens weg. Verdachte reed op de scooter weer naar [aangever] toe. Ook [medeverdachte] ging weer naar [aangever] toe. [medeverdachte] sloeg vervolgens meerdere keren met een gebalde vuist tegen het gezicht van [aangever] . Ook trapte hij tegen het linker bovenbeen van [aangever] . Ondertussen probeerde verdachte om de telefoon van [aangever] af te pakken welke in zijn rechter broekzak zat. Verdachte kreeg echter alleen de kabeloplader te pakken, waarmee de telefoon aan een powerbank bevestigd zat. Hierna rende [aangever] naar zijn fiets en stapte op zijn fiets. Verdachte en [medeverdachte] stapten weer op de scooter en reden richting [aangever] . [aangever] probeerde weg te fietsen, maar verdachte zette de scooter voor de fiets. Hierdoor kwam [aangever] stil te staan. Niet lang daarna, lukte het [aangever] om voorbij de scooter te komen en weg te rijden.
De rechtbank baseert de bewezenverklaring van het feit voor een groot deel op de aangifte van [aangever] . De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de geloofwaardigheid van deze aangifte te twijfelen. Zijn aangifte komt grotendeels overheen met hetgeen [verbalisant] op camerabeelden van het incident heeft gezien. Ook vindt zijn aangifte steun in de verklaring van verdachte dat hij met [medeverdachte] op de scooter naar [aangever] is gereden en dat [medeverdachte] [aangever] heeft geslagen. Daarbij hecht de rechtbank geen geloof aan de verklaring van verdachte dat hij maar één keer naar [aangever] is gereden, vervolgens op de scooter is blijven zitten en [aangever] niet heeft bedreigd en aangeraakt. [verbalisant] heeft immers op de camerabeelden gezien dat verdachte tijdens het incident meerdere keren naar [aangever] is gereden. Ook heeft hij gezien dat verdachte hierbij meerdere keren van de scooter is afgestapt en de confrontatie met [aangever] is aangegaan.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander door geweld en door bedreiging met geweld een airpod en een kabeloplader (voor een iPhone) van [aangever] heeft weggenomen, zoals onder feit 1 ten laste is gelegd. Anders dan verdachte heeft doen voorkomen, heeft hij aan dit feit een wezenlijke bijdrage geleverd. Zoals uit het voorgaande volgt, heeft verdachte met de scooter de doorgang voor [aangever] geblokkeerd en [aangever] bedreigd met “moet ik iets op je trekken” en “moet ik een mes op je trekken?” en daarbij met een hand tegen de keel van [aangever] gedrukt. Ook heeft hij [aangever] meerdere keren geduwd en een airpod en een kabeloplader van [aangever] gepakt.
feit 2
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte in de periode van 28 juli 2024 tot en met 31 juli 2024 door verschillende verbalisanten is gezien terwijl hij in Breda op een lichtblauwe scooter van het merk Vespa Primavera reed. Op 31 juli 2024 is hij door één van deze verbalisanten aangehouden. Uit onderzoek naar de scooter is gebleken dat de scooter op 24 juli 2024 in Breda is gestolen.
Verdachte heeft verklaard dat hij deze scooter samen met een ander voor € 800,- heeft gekocht. De scooter was volgens hem goedkoop en mooi. De scooter stond op Snapchat aangeboden. Het betrof een scooter zonder papieren. Verdachte kende de verkoper niet en heeft bij hem geen navraag gedaan naar de (herkomst van de) scooter. Verdachte heeft sinds de aanschaf van de scooter bijna elke dag met de scooter rond gereden.
Opzetheling
De rechtbank kan op basis van de bewijsmiddelen niet vast stellen dat verdachte bij het verwerven en het voorhanden hebben van de scooter wist dat deze scooter van een misdrijf afkomstig was. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de impliciet primair ten laste gelegde opzetheling.
Schuldheling
Door een scooter zonder papieren van een voor verdachte onbekend gebleven persoon te kopen, die goedkoop was en er toch mooi uitzag, moest verdachte ten tijde van het verwerven en het voorhanden hebben van deze scooter redelijkerwijs wel vermoeden dat de scooter een door misdrijf verkregen goed betrof. Onder deze omstandigheden had van verdachte mogen worden verwacht dat hij hierover bij de verkoper navraag had gedaan. Verdachte heeft dit echter niet gedaan. De rechtbank acht dan ook de impliciet subsidiair ten laste gelegde schuldheling wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 29 juli 2024 te Breda tezamen en in vereniging met een ander op de openbare weg te weten de Rat Verleghstraat, een airpod en een kabeloplader (voor een Iphone) die aan [aangever] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
en, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken door:
met een scooter de doorgang van die [aangever] te blokkeren en
die [aangever] de dreigende woorden toe te voegen: “moet ik iets op je trekken?”
en “moet ik een mes op je trekken”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en daarbij een hand tegen de keel van die [aangever] te drukken en
die [aangever] meermalen tegen het lichaam te duwen en
die [aangever] tegen het gezicht te stompen en die [aangever] tegen het been te trappen;
2.
in
de periode van28 juli tot en met 31 juli 2024 te Breda een scooter (Kleur, lichtblauw, merk Vespa primavera), heeft verworven
envoorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten,
middels cursief, in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 180 dagen met aftrek van de dagen die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast vordert de officier van justitie aan verdachte op te leggen de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel).
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om niet over te gaan tot het opleggen van een PIJ-maatregel, ondanks de adviezen van de deskundigen en de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). Verdachte is weliswaar eerder veroordeeld voor vermogens- en geweldsdelicten, maar hij heeft voor deze delicten enkel (onvoorwaardelijke) werkstraffen opgelegd gekregen. Daarnaast zijn de feiten waarvoor verdachte nu terechtstaat niet dermate ernstig dat het een PIJ-maatregel rechtvaardigt. Volgens de richtlijnen zou hij voor deze feiten in totaal een werkstraf van ongeveer 90 uur opgelegd kunnen krijgen. Verder volgt uit recente jurisprudentie dat een PIJ-maatregel over het algemeen wordt opgelegd voor zwaardere feiten dan de huidige feiten, zoals moord, verkrachting en explosies bij woningen. De verdediging vindt het opleggen van een PIJ-maatregel aan verdachte dan ook niet gerechtvaardigd. Wel is het voor de verdediging duidelijk geworden dat verdachte gebaat is bij een gecontroleerde setting met regels en structuur, zoals hij deze momenteel in de justitiële jeugdinrichting krijgt. De verdediging verzoekt dan ook om voor een andere afdoening te kiezen dan een PIJ-maatregel: een afdoening, waarbij verdachte de voor hem nodige regels en structuur krijgt. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan een gesloten plaatsing in het civielrechtelijk kader. Verdachte zal dan bij wat minder verharde jongeren verblijven dan in een justitiële jeugdinrichting. Dit zal mogelijk bijdragen aan zijn motivatie voor een behandeling.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een straatroof en aan de schuldheling van een scooter.
Vooral de straatroof rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Dit feit vond plaats op de openbare weg, terwijl het nog licht was. De rechtbank kan zich voorstellen dat het voor het destijds 15-jarige slachtoffer heel beangstigend is geweest toen hij meerdere keren door verdachte en zijn mededader achterna werd gezeten, werd bedreigd en mishandeld. Zoals het slachtoffer in zijn aangifte heeft aangegeven voelde hij zich door verdachte en zijn mededader erg geïntimideerd. Het slachtoffer zal zich wellicht minder veilig voelen op straat dan voorheen. Daarnaast brengen dit soort feiten gevoelens van angst en onrust in de maatschappij teweeg.
De houding die verdachte bij de politie en op de zitting ten aanzien van deze feiten heeft laten zien, vindt de rechtbank zeer zorgelijk. Dit geldt zeker nu verdachte pas 15 jaar oud is. Het komt de rechtbank voor dat het hem allemaal niets lijkt te interesseren; dat hij op een gestolen scooter heeft rondgereden en wat hij het slachtoffer van de straatroof heeft aangedaan. Verdachte heeft ook geen verantwoordelijkheid voor deze feiten genomen. De rechtbank houdt met deze houding van verdachte rekening bij het bepalen van de straf.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Daarnaast houdt de rechtbank hierbij rekening met het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor vermogens- en geweldsdelicten, waaronder door de kinderrechter op 13 augustus 2024. Daarnaast heeft verdachte op 12 augustus 2024 een strafbeschikking gehad voor rijden zonder rijbewijs. De rechtbank zal met toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening houden met deze veroordeling en strafbeschikking.
Ook houdt de rechtbank bij het bepalen van de straf rekening met het rapport dat door [psycholoog] en [psychiater] op 12 mei 2025 over verdachte is opgemaakt. Hierin hebben deze deskundigen aangegeven dat bij verdachte sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis, een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling in antisociale richting en van een andere gespecificeerde psychotrauma of stressorgerelateerde stoornis. Door deze stoornissen is bij verdachte sprake van beperkingen op het gebied van gedrags- en emotieregulatie, van een egocentrische gerichtheid, van een hoge spanningsbehoefte, van beperkte copingsvaardigheden, van een verminderd mentaliserend vermogen en van een gebrekkige gewetensfunctie. Desalniettemin weet verdachte wat wel en niet is toegestaan. De deskundigen adviseren daarom om verdachte de feiten in enigszins verminderde mate toe te rekenen.
De deskundigen hebben tijdens het onderzoek geen beschermende factoren kunnen vaststellen. De ouders van verdachte liggen momenteel in scheiding en er is een verhuizing op handen. Daarnaast heeft verdachte geen pro sociale vriendenkring en er is geen sprake van scholing of een adequate dag-invulling.
De deskundigen vinden een individuele therapeutische interventie noodzakelijk om de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte bij te sturen. Daarbij dient in eerste instantie te worden gewerkt aan zijn motivatie. Daarna kan schematherapie worden ingezet. Hierbij is het van belang dat er met verdachte wordt gewerkt aan het herstellen van zijn basisvertrouwen. Ook is het belangrijk dat hij leert mentaliseren en grenzen van anderen gaat leren aanvoelen en respecteren. Daarnaast dient hij andere manieren van coping aan te leren om eigen spanningen/moeilijkheden bespreekbaar te maken, zodat hij ze niet langer uit in ongewenste gedragingen. Verder vinden de deskundigen een vorm van traumatherapie nodig om bepaalde traumatische ervaringen, zoals huiselijk geweld, uit het verleden te verwerken. Naast deze individuele therapie, dient in elk geval de moeder, mogelijk ook de stiefvader, betrokken te worden bij de behandeling. Een systeemgerichte aanpak dient zich te richten op het herstellen van structuur en begrenzing, ook tussen de ouders onderling. Ook dient dit zich te richten op het vergroten van hun emotionele betrokkenheid en steun aan verdachte. Tenslotte dient er in de behandeling aandacht te zijn voor de functie van het middelengebruik. Op dit moment is het middelengebruik (blowen) onder controle. De urinecontroles op drugs zijn thans negatief. Wanneer verdachte echter weer buiten komt, blijft middelengebruik een risicofactor. Controle op middelengebruik is daarom essentieel. Zodra resocialisatie in beeld komt, heeft verdachte naast deze behandeling ook een meer praktische vorm van begeleiding/coaching nodig. Doelen daarbij zijn het oppakken van school en dagbesteding, maar eveneens het leren aangeven van grenzen en het vergroten van weerbaarheid naar zijn voormalige criminele netwerk. De begeleiding dient vanuit een forensische aanpak te worden vormgegeven, aangezien forensische scherpte noodzakelijk wordt geacht. In een eerder stadium is verdachte immers gerecidiveerd onder het toeziend oog van de jeugdreclassering.
De deskundigen vinden het, zowel ter voorkoming van recidive als voor een positieve persoonlijke ontwikkeling, noodzakelijk dat verdachte bovenstaande behandeling in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zal volgen. De gedragsproblematiek, de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en de psychotrauma en stressorgerelateerde stoornis van verdachte geven hiertoe aanleiding. Ook de toenemende ernst van het delictgedrag van verdachte, de eerdere onttrekkingen aan behandeling en de hoge kans op recidive rechtvaardigen de inzet van een PIJ-maatregel als ultimum remedium. Verdachte is daarbij nog altijd niet gemotiveerd voor behandeling. Ook daarom vinden de deskundigen behandeling in een voorwaardelijk kader inmiddels een gepasseerd station. Zij zien geen andere mogelijkheid dan om behandeling in het kader van een onvoorwaardelijk PIJ-maatregel te adviseren. De deskundigen verwachten dat behandeling van verdachte langere tijd in beslag zal nemen.
De rechtbank zal gelet op het advies van een deskundigen bij de bepaling van de straf uitgaan van de enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met het rapport van de Raad van 14 mei 2025 en de toelichting hierop tijdens de zitting. De Raad heeft aangegeven dat verdachte in het afgelopen anderhalf jaar een verontrustend delictsverloop heeft laten zien, waarbij sprake is van een duidelijke opwaartse lijn in ernst en frequentie van strafbare feiten. Deze feiten hebben plaatsgevonden ondanks meerdere justitiële interventies, waaronder strenge schorsingsvoorwaarden, het boven het hoofd hangen van voorwaardelijke straffen en het aanbieden van behandeling (SELF, MST, behandeling vanuit Opmeer.) Deze behandelingen hebben weinig vooruitgang geboekt en recidive niet kunnen voorkomen. In september 2024 is verdachte voor behandeling opgenomen bij [kliniek] . Verdachte toonde zich binnen deze kliniek echter weinig ontvankelijk voor behandeling en is meerdere keren van deze kliniek weggelopen. Daarom is deze behandeling in januari 2025 beëindigd.
De Raad is het met de deskundigen eens dat behandeling van verdachte noodzakelijk is voor een zo gunstig verdere ontwikkeling van verdachte en het verlagen van de kans op recidive. De Raad heeft overwogen of behandeling van verdachte kan worden gegarandeerd in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Hoewel er formeel (na een positieve intake) een plaatsingsmogelijkheid is bij [kliniek] , is het de vraag of verdachte nu wel gemotiveerd is om daar behandeling te ondergaan. Ook in recente gesprekken met de raadsonderzoeker heeft verdachte aangegeven dat hij het niet leuk vond bij [kliniek] en dat hij daar niet heen wil. Hij wil liever naar een andere plek. Een andere plek vindt de Raad echter ontoereikend voor hem. Daarnaast biedt de thuissituatie van verdachte, ondanks de al in de thuissituatie gegeven hulpverlening, onvoldoende stabiliteit en veiligheid om hem op een adequate manier te begeleiden. Verder heeft verdachte geen interesse in school en werk. Ook heeft hij een sociaal netwerk met jongeren met antisociaal gedrag. De Raad is dan ook van mening dat gelet op het hoge recidiverisico, het ontbreken van behandelmotivatie en responsiviteit, de ineffectiviteit van eerder ingezette behandeltrajecten en de structureel onveilige en instabiele thuissituatie, oplegging van de door de deskundigen geadviseerde onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is aangewezen. Deze maatregel biedt het noodzakelijke intensieve, langdurige en gestructureerde kader waarin gedragsverandering van verdachte nog kans van slagen heeft, mét bescherming van de samenleving. Alleen binnen een gesloten, therapeutische setting met langdurige begeleiding en behandeling, kan geprobeerd worden de vicieuze cirkel van delictgedrag, afwijzing van hulp en toenemende recidive te doorbreken. De Raad adviseert dan ook om aan verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
Verder houdt de rechtbank bij het bepalen van de straf rekening met hetgeen namens de jeugdreclassering tijdens de zitting naar voren is gebracht. De jeugdreclassering heeft aangegeven van mening te zijn dat voor verdachte behandeling noodzakelijk is. Deze behandeling dient in een setting plaats te vinden waarbij verdachte zich niet aan behandeling kan onttrekken. Verdachte heeft immers altijd tegenover de jeugdreclassering aangegeven dat hij geen behandeling wil. Weliswaar heeft hij op de zitting aangevoerd dat hij hiervoor inmiddels wel openstaat, maar de jeugdreclassering vraagt zich af of aan deze verklaring waarde kan worden gehecht. De jeugdreclassering sluit zich dan ook aan bij de adviezen van de deskundigen en de Raad om behandeling in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel te laten plaatsvinden. Behandeling binnen een gesloten plaatsing in het civielrechtelijk kader vinden de jeugdreclassering en de jeugdbeschermer voor verdachte niet toereikend. Daargelaten dat gesloten plaatsingen worden afgebouwd, is een gesloten plaatsing met name bedoeld voor het stabiliseren van een minderjarige en is de duur hiervan beperkt.
De op te leggen straf en/of maatregel
De rechtbank stelt vast dat feit 1 een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater, de Raad en de jeugdreclassering in hun rapporten vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voor de bij verdachte aanwezige (gedrags)problematiek behandeling noodzakelijk is. De al ingezette behandelingen en hulpverlening in de thuissituatie hebben niet tot een gedragsverandering van verdachte geleid. Ook voorwaardelijke straffen en schorsingsvoorwaarden hebben niet hiertoe geleid. Verdachte is doorgegaan met het plegen van strafbare feiten, waardoor er op dit moment sprake is van een hoog recidiverisico. Daarbij is verdachte niet gemotiveerd om aan behandeling mee te werken. Mede hierdoor is behandeling bij [kliniek] na vier maanden stopgezet. Verder zijn er geen beschermende factoren in het leven van verdachte. Er is sprake van een instabiele en onveilige thuissituatie, verdachte gaat niet naar school en heeft geen andere zinvolle dagbesteding. Daarnaast heeft verdachte een sociaal netwerk met jongeren met antisociaal gedrag. Gelet op deze omstandigheden en op het feit dat het gelet op de leeftijd van verdachte van het grootste belang is dat er nu daadwerkelijk gewerkt kan gaan worden aan zijn problematiek, is de rechtbank met de deskundigen, de Raad, de jeugdreclassering en de officier van justitie van oordeel dat de voor verdachte noodzakelijke geachte behandeling enkel binnen het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel kan plaatsvinden. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere straf of maatregel om tot de gewenste gedragsverandering van verdachte te komen en de maatschappij tegen verdachte te beschermen. De rechtbank zal dan ook aan verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel opleggen.
De rechtbank overweegt verder dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Verlenging van de PIJ- maatregel is in dit geval mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een jeugddetentie opleggen gelijk aan de duur van het voorarrest op de dag van de uitspraak. De rechtbank vindt het namelijk van groot belang dat direct met behandeling aan verdachte in het kader van de PIJ-maatregel kan worden begonnen. De rechtbank is hierbij uitgegaan van een voorarrest van 172 dagen. Zij zal daarom een jeugddetentie opleggen van 172 dagen met aftrek van de dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

7.Het beslag

7.1
De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan respectievelijk [rechthebbende 1] B.V en [rechthebbende 2] , omdat zij redelijkerwijs als rechthebbenden kunnen worden aangemerkt.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft in eerste instantie gevorderd dat de voorwaardelijke werkstraf van 60 uur die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 12 april 2024 ten uitvoer zal worden gelegd. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie verzocht om deze vordering af te wijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe niet besluiten, omdat verdachte bij dit vonnis een PIJ-maatregel krijgt opgelegd. Deze maatregel zal de uitvoering van een werkstraf binnen de daarvoor gestelde termijn bemoeilijken. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging dan ook afwijzen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 63, 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg, 312 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 2 impliciet primair ten laste gelegde opzetheling;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Diefstal, voorafgegaan of vergezeld van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2 impliciet subsidiair:Schuldheling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 172 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
Maatregel
- beveelt de
plaatsingvan verdachte
in een inrichting voor jeugdigen;
Beslag
- gelast de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp:
- 1 STK Kentekenplaat
(Omschrijving: PL2000-2024193130-G2754564, geel)
aan [rechthebbende 1] B.V;
- gelast de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp:
- 1 STK Kabel,
(Omschrijving: PL2000-2024193130-G2754567, oplaadkabel, Wit, merk: Apple)
aan [aangever] ;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 02-274729-23 af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. de Graaf, voorzitter, mr. C.A.F. van Ginneken en
mr. L.W.M. Hendriks, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. W.T.C. Venekamp, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 juni 2025.
Mr. I. de Graaf en mr. L.W.M. Hendriks zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 29 juli 2024 te Breda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, op de openbare weg te weten de Rat Verleghstraat,
een airpod en/of een kabeloplader (voor een Iphone), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
met een scooter de doorgang van die [aangever] te blokkeren en/of
die [aangever] de (dreigende) woorden toe te voegen: “moet ik iets op je trekken?”
en/of “moet ik een mes op je trekken”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of (daarbij) een hand tegen de keel van die [aangever] te drukken
en/of
die [aangever] meermalen, althans eenmaal tegen het lichaam te duwen en/of
die [aangever] meermalen, althans eenmaal op/tegen/in het gezicht te slaan en/of
te stompen en/of die [aangever] tegen het been van te schoppen/trappen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij in of omstreeks 28 juli tot en met 31 juli 2024 te Breda, althans in Nederland, een scooter (Kleur, lichtblauw, merk Vespa primavera), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof
(art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 417bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht)