ECLI:NL:RBZWB:2025:3503

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
02-139678-24; 05-105389-23 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake doodslag op partner met femicide-kenmerken

Op 5 juni 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van de doodslag op zijn partner. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 11 april 2024 zijn partner, [slachtoffer], met een mes in de rug heeft gestoken, wat leidde tot haar overlijden. De verdachte werd vrijgesproken van moord, omdat er geen bewijs was voor voorbedachten rade. De rechtbank oordeelde dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar was, ondanks zijn alcoholverslaving, en legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 16 jaar op, wat hoger was dan de eis van de officier van justitie. De rechtbank hield rekening met de gruwelijke omstandigheden van de zaak, waaronder de manier waarop de verdachte met het levenloze lichaam van het slachtoffer omging. De rechtbank verklaarde ook dat de benadeelde partij, de dochter van het slachtoffer, recht had op schadevergoeding voor materiële en affectieschade, en legde de verdachte de verplichting op om deze schade te vergoeden. De uitspraak benadrukt de ernst van femicide en de gevolgen van geweld binnen relaties.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-139678-24; 05-105389-23 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 5 juni 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats] ( [land] )
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Middelburg
raadsvrouw mr. F.W.M. Hopmans, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 mei 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer] , al dan niet met voorbedachten rade, van het leven heeft beroofd door met een mes in haar rug te steken.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert vrijspraak van de (impliciet) primair tenlastegelegde moord, omdat er onvoldoende aanknopingspunten zijn dat er sprake is van voorbedachten rade. Hij acht bewezen dat verdachte de tenlastegelegde doodslag heeft gepleegd in de nacht van 10 op 11 april 2024. Het door verdachte aangevoerde alternatief scenario acht hij zeer ongeloofwaardig en onaannemelijk.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit primair integrale vrijspraak, omdat verdachte een alternatief scenario schetst, waarbij het daderschap van verdachte wordt uitgesloten. Ook kan niet precies worden vastgesteld waaraan [slachtoffer] is overleden en wanneer dit is gebeurd.
Indien de rechtbank van oordeel is dat wel kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht, kan niet bewezen worden verklaard dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Voor de subsidiair tenlastegelegde doodslag refereert de verdediging aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 23 april 2024 omstreeks 19:52 uur belde naar 112. In dit gesprek gaf verdachte herhaaldelijk aan dat hij zeven dagen geleden [slachtoffer] had vermoord nadat zij ruzie
(“we fight”)hadden gehad. Ook gaf hij aan dat haar lichaam nog in zijn kamer lag aan [adres] in [plaats] . Omstreeks 20:05 uur kwamen de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] daar ter plaatse. De voordeur van het pand werd geopend door verdachte. Alle drie de verbalisanten hoorden dat verdachte zei dat hij een vrouw had vermoord. In de kamer van verdachte werd op de grond het lichaam van [slachtoffer] in staat van ontbinding aangetroffen. Nadat verdachte was aangehouden en was overgebracht naar het politiebureau, hoorde [verbalisant 4] dat verdachte een aantal keer zei: ‘
I did it, why you need to investigate’.
Uit het definitieve sectierapport volgt dat het overlijden van [slachtoffer] kan worden verklaard door perforatie van de lichaamsslagader door een steekletsel aan de rug.
Datum overlijden [slachtoffer]
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden op welke datum [slachtoffer] om het leven is gebracht.
Verdachte verklaart bij de politie dat hij en [slachtoffer] op 10 april 2024 om 10:00 uur bij de huisbaas zijn geweest om te vragen om een grotere kamer in het pand aan [adres] . De huisbaas ging hiermee akkoord en heeft de sleutels aan verdachte gegeven. Hierna zijn verdachte en [slachtoffer] ieder naar hun werk gegaan. Deze verklaring van verdachte vindt steun in het berichtenverkeer tussen verdachte en [slachtoffer] op 10 april 2024, waaruit blijkt dat verdachte en [slachtoffer] rond het middaguur contact hadden over het overbrengen van spullen en over het bellen met elkaar tijdens de pauze.
Vervolgens stuurde verdachte op 10 april rond 15:18 uur een bericht naar zijn contact ‘ [bijnaam] ’. Dit is de bijnaam van een vriend van verdachte, genaamd [naam] . In het bericht gaf verdachte aan dat [naam] in de ochtend zijn benodigde document kon komen halen en kon komen douchen.
Verdachte verklaart verder dat hij eerder dan [slachtoffer] klaar was met werken en naar huis is gegaan, waarna [slachtoffer] rond middernacht is thuisgekomen. Ze hebben gepraat en gedronken. Om 01.00 uur ’s nachts heeft hij [slachtoffer] voor het laatst in leven gezien, toen zij zich aan het uitkleden was om naar bed te gaan. De rechtbank stelt aldus vast dat [slachtoffer] nog in leven was op 11 april 2024 rond 01:00 uur.
Verdachte verklaart vervolgens dat toen hij wakker werd, hij ontdekte dat [slachtoffer] niet meer in leven was. Vervolgens stuurt hij op 11 april 2024 om 05:38 uur een bericht naar [naam] dat de plannen zijn veranderd. Diezelfde ochtend om 07:18 uur heeft verdachte in Whatsapp een foto gemaakt en aan [naam] verstuurd. Op de foto is het naakte lichaam van [slachtoffer] zichtbaar, liggend op haar buik. Op haar gehele lichaam zijn vegen, gelijkend op bloed en ontlasting, aanwezig. Ook zijn over het gehele lichaam aan de achterzijde sporen van geweld zichtbaar in de vorm van rode vegen en plekken. Ook het (steek)letsel op het linker onderbeen is zichtbaar. De rechtbank concludeert op basis van het bericht en de foto dat [slachtoffer] op dat moment al was overleden.
Gelet hierop stelt de rechtbank de datum van overlijden van [slachtoffer] vast op 11 april 2024.
Alternatief scenario
De verdediging heeft, kort voor de zitting, een alternatief scenario geschetst en dit scenario op de zitting nader toegelicht. Dit scenario komt er in het kort op neer dat één van de vorige bewoners van het pand aan [adres] met wie verdachte een aantal dagen daarvoor een conflict had gehad, in de nacht de kamer van verdachte is binnengedrongen en [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. Volgens verdachte zouden de vorige bewoners dit ook samen gedaan kunnen hebben. Gelet op de extreme hoeveelheid alcohol die verdachte de bewuste avond en nacht had gedronken, zou het zeer goed kunnen dat verdachte daardoor niets heeft meegekregen van wat er zich om hem heen heeft afgespeeld. Daarnaast heeft verdachte op zitting verklaard dat hij op 23 april 2024 tegenover de dienstdoende verbalisanten een bekennende verklaring heeft afgelegd, omdat hij dacht dat als hij het feit zou bekennen het snel klaar en afgelopen zou zijn. Daarnaast was hij er zich van bewust dat alle aanwijzingen in zijn richting wezen en dat hij geen goed verhaal had.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen begin van aannemelijkheid van het door de verdediging geschetste alternatieve scenario, nu er geen enkele aanwijzing is dat een ander persoon (of personen) de woning en de kamer van verdachte is (of zijn) binnengedrongen. Ook is het, gelet op de zeer kleine omvang van de kamer van verdachte, te weten 2,5 meter bij 3 meter, niet aannemelijk dat verdachte in dat geval niets zou hebben gemerkt van de grote hoeveelheid geweld die op [slachtoffer] is uitgeoefend. Daarnaast is onduidelijk gebleven in de door de verdediging geschetste gang van zaken waarom personen met wie
verdachteeen conflict zou hebben gehad het vervolgens gemunt zouden hebben op [slachtoffer] . De rechtbank schuift dit alternatief scenario dan ook als volstrekt ongeloofwaardig en onaannemelijk terzijde. Ook de door verdachte op de zitting gegeven uitleg over de bekentenissen acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig, gelet op de voorzienbare verstrekkende gevolgen die een dergelijke bekentenis heeft. Verdachte heeft ook verklaard dat hij zich vanwege zijn jarenlange werk op de rechtbank bewust was van de situatie waar hij zich in bevond en wat het zou betekenen als hij toegaf dat hij verantwoordelijk was voor de dood van [slachtoffer] .
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] op 11 april 2024 van het leven heeft beroofd.
(Voorwaardelijk) opzet op de dood
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte vol opzet had op het doden van [slachtoffer] . Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet.
Voor voorwaardelijk opzet geldt dat sprake moet zijn van een bewuste aanvaarding door verdachte van de aanmerkelijke kans op het gevolg van zijn handelen. De beantwoording van de vraag of de gedraging van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Forensisch pathologisch onderzoek heeft uitgewezen dat [slachtoffer] over haar gehele lichaam verwondingen heeft opgelopen. Zo was er sprake van diverse botbreuken in het gezicht, van de ribben en elders in het lichaam en meerdere steekletsels. Zij is onder meer in de rug gestoken, waardoor een wondkanaal van 10 centimeter naar rechts en voorwaarts is ontstaan. Hierbij zijn de 7e rib, de linkerborstholte en de lichaamsslagader geperforeerd. Het steekletsel toonde één spits en één stomp wonduiteinde, wat past bij steken met een eenzijdig scherprandig voorwerp, zoals een mes. Aan deze verwonding is zij overleden. Tijdens de fouillering van verdachte en op de plaats delict zijn diverse eenzijdige scherprandige messen aangetroffen die het steekletsel kunnen hebben veroorzaakt. De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat verdachte met kracht op een vitale plek van het lichaam heeft gestoken met een mes. Verdachte heeft door zo te handelen naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer] zou doden.
De rechtbank acht voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Voorbedachten rade
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De verdachte moet de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap hebben gegeven.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat dat er sprake is geweest van voorbedachten rade, zodat verdachte van de impliciet primair tenlastegelegde moord zal worden vrijgesproken.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 11 april 2024 schuldig heeft gemaakt aan doodslag, zoals impliciet subsidiair is ten laste gelegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 11 april 2024 te [plaats] [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door met een mes met kracht in de rug van voornoemde [slachtoffer] te steken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie acht verdachte volledig toerekeningsvatbaar voor het doden van [slachtoffer] en vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 14 jaar met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om het feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Voorts verzoekt zij de rechtbank er rekening mee te houden dat de kans groot is dat verdachte als gevolg van een veroordeling in de toekomst tot ongewenst vreemdeling wordt verklaard. Zij verzoekt om aan verdachte geen tbs met voorwaarden of tbs met dwangverpleging op te leggen, vanwege de zeer moeilijke uitvoerbaarheid daarvan door de taalbarrière en de waarschijnlijke ongewenstverklaring. Bovendien wordt tbs met dwangverpleging niet passend en opportuun geacht. De verdediging acht het voor zowel verdachte, als voor de maatschappij van belang dat verdachte behandeld wordt voor zijn alcoholverslaving. Daarbij is tevens van belang dat hij na een onvoorwaardelijke gevangenisstraf nog in een voorwaardelijk kader begeleid en gemonitord kan worden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft op een gruwelijke wijze zijn partner [slachtoffer] gedood. Hij heeft haar zwaar mishandeld, onder meer door haar met een mes te steken. Door deze mishandeling heeft zij meerdere botbreuken in haar gezicht en lichaam opgelopen en diverse steekwonden. Een steekwond in haar rug is haar, door het doorboren van de lichaamsslagader, fataal geworden. Dit gebeurde in de eerste nacht dat zij waren gaan samenwonen. In plaats van haar een veilige en geborgen plek te bieden, heeft verdachte haar in deze huiselijke sfeer het leven ontnomen. De wijze waarop verdachte vervolgens heeft gehandeld en de manier waarop hij met het lichaam van [slachtoffer] is omgegaan is onvoorstelbaar luguber en mensonterend. Verdachte heeft haar lichaam 13 dagen in het kamertje van 2,5 meter bij 3 meter laten liggen en is zeer respectloos met het lichaam van [slachtoffer] omgegaan. Zo heeft hij haar meermalen verplaatst, ontkleed en heeft hij haar bedolven onder een stapel dekens en lakens. Ook heeft verdachte zich na de dood van [slachtoffer] als haar voorgedaan door met haar telefoon berichten te sturen naar familie en vriendinnen, waardoor het voor de buitenwereld leek alsof zij nog in leven was. Bovendien heeft hij nadat zij was overleden een foto van haar naakte lichaam via Whatsapp gestuurd naar een vriend. Door zo te handelen heeft verdachte niet enkel haar het recht op leven ontnomen, maar heeft hij ook al haar waardigheid afgenomen en haar ontdaan van al haar menselijkheid. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook sprake van femicide van de buitencategorie.
Verdachte en [slachtoffer] hadden voorafgaand aan haar dood ongeveer anderhalf jaar een gewelddadige relatie. Uit het dossier blijkt dat verdachte [slachtoffer] meermalen letsel heeft toegebracht. In 2023 is verdachte bovendien veroordeeld tot een deels voorwaardelijke taakstraf voor mishandeling van [slachtoffer] . Centraal in deze gewelddadige relatie stond de ernstige alcoholverslaving van zowel verdachte, als [slachtoffer] . Verdachte weet van zichzelf dat hij agressief en gewelddadig wordt als hij alcohol drinkt. Ook tegenover de gedragsdeskundigen en op de zitting heeft verdachte verklaard dat hij kan ontploffen als hij (te veel) had gedronken. Hoewel verdachte dit van zichzelf wist, heeft hij toch steeds weer bewust de keuze gemaakt om te gaan drinken en gewelddadig gedrag te vertonen, met als gevolg het doden van [slachtoffer] .
Door zijn handelen heeft verdachte onherstelbaar leed en verdriet toegebracht aan de familie van [slachtoffer] . Zij zijn hun moeder, zus en nicht verloren door zijn toedoen. Zij zullen dit verlies en de wetenschap van de wijze waarop zij om het leven is gebracht hun hele leven met zich mee moeten dragen. Bovendien heeft verdachte als gevolg van de wijze waarop hij met het overleden lichaam van [slachtoffer] is omgegaan de nabestaanden de mogelijkheid ontnomen om op gepaste wijze afscheid van haar te kunnen nemen. Dat het feit voor onder meer de dochter van [slachtoffer] zeer ingrijpend is, blijkt uit het door haar op zitting uitgeoefende spreekrecht.
Daarnaast houdt de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening met zijn proceshouding. Verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen leidend tot de dood van [slachtoffer] en heeft zich niet schuldbewust getoond. Hij heeft tegen beter weten in gesuggereerd dat iemand anders de dader is geweest en gezegd dat hij het zich niet meer kan herinneren. Bovendien heeft de rechtbank geconstateerd dat verdachte elk moment aangrijpt om [slachtoffer] , zelfs na haar dood, in een kwaad daglicht te stellen door herhaaldelijk het door hem tijdens hun relatie toegebrachte letsel te bagatelliseren en te benadrukken dat zij elke keer begon met het gebruik van geweld.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de rapportages die door [de psychiater] (13 mei 2025), [de psycholoog] (16 juli 2024) en de reclassering (12 mei 2025) over verdachte zijn opgesteld en de toelichting die zij daarop op de zitting hebben gegeven.
Ten aanzien van de diagnose en de toerekenbaarheid van verdachte zijn de rapportages van de psychiater en psycholoog niet volledig gelijkluidend.
Diagnose
De psychiater constateert bij verdachte psychische stoornissen, te weten een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol en ADHD. De agressie die verdachte in het verleden en nu heeft laten zien komt rechtstreeks voort uit het overmatige gebruik van alcohol. Verder ziet hij, zoals toegelicht ter zitting, bij verdachte borderline, hypervigilant narcistische en antisociale trekken. Deze trekken samen vormen wat hem betreft echter geen persoonlijkheidsstoornis, omdat verdachte op alle leefgebieden, met uitzondering van de relatie met [slachtoffer] , stabiel functioneerde.
De psycholoog komt, naast eveneens de ernstige stoornis in het gebruik van alcohol en ADHD, wel tot een persoonlijkheidsstoornis met voornoemde trekken en wijst op problemen vanaf de jeugd van betrokkene (o.a. moeizame relatie met moeder, het bedriegen van zijn ouders ten aanzien van het behalen van een universitaire graad en relatieproblemen in meerdere partnerrelaties).
Toerekenbaarheid
De psychiater adviseert – anders dan de psycholoog – om het tenlastegelegde volledig aan verdachte toe te rekenen. Ter onderbouwing daarvan voert de psychiater aan dat verdachte ondanks de wetenschap van het verband tussen zijn alcoholgebruik en het hanteren van fysieke agressie bleef doorgaan met het alcoholgebruik en daarmee bewust het risico nam op agressief geweld. Beredeneerd zou kunnen worden dat de ADHD een rol kan hebben gespeeld bij de start van het innemen van alcohol. ADHD is echter een chronisch aanwezige stoornis, terwijl verdachte heeft aangetoond in het verleden langere tijd abstinent van alcohol te kunnen blijven. Ook was hij in het verleden in staat om zijn alcoholgebruik zo te reguleren dat hij nuchter op zijn werk kon verschijnen. Het is dan ook niet aannemelijk dat de ADHD een rol heeft gespeeld bij de inname van alcohol. Bovendien heeft verdachte in het verleden aangetoond zijn weg te kunnen vinden naar de verslavingszorg.
De psycholoog ziet dit anders en geeft aan dat de combinatie van ADHD, de persoonlijkheidsstoornis en de ernstige stoornis in het gebruik van alcohol de impulscontrole en emotieregulatie in zekere mate hebben ingeperkt. Ondanks dat betrokkene wist dat het alcoholgebruik tot impuls- en agressiedoorbraken bij hem kon leiden en dat hij dan ogenschijnlijk de controle over zijn eigen gedrag kon verliezen, bleef hij op onverantwoorde wijze doorgaan met het alcoholmisbruik. Dit hangt volgens de psycholoog samen met het feit dat verdachte een ernstige stoornis in het gebruik ervan onvoldoende zelf weet te remmen. Hierdoor komt zij tot een verminderde toerekenbaarheid. Vervolgens overweegt zij wel dat verdachte meerdere malen heeft aangetoond dat hij de weg naar hulpverleningsinstanties wist te vinden.
De rechtbank heeft beide deskundigen ter zitting gehoord en neemt de conclusies ten aanzien van de diagnose en de toerekenbaarheid en de adviezen van de psychiater over. De rechtbank overweegt dat de vanuit het dossier vastgestelde feiten en omstandigheden laten zien dat sprake is geweest van toepassing van exorbitant geweld op [slachtoffer] , terwijl verdachte zwaar onder invloed was van alcohol. Grote hoeveelheden alcohol waarvan verdachte vanuit zijn ervaringen in het verleden precies wist wat het effect op zijn agressieregulatie was. Alcoholgebruik waarvan hij volgens de psychiater in staat was om het te reguleren, hetgeen hij in het verleden ook heeft laten zien. Desondanks heeft hij ervoor gekozen om zo veel te drinken dat hij, zoals vaker wanneer hij [slachtoffer] mishandelde, niet meer wist wat hij deed. De rechtbank oordeelt dan ook dat het bewezenverklaarde feit volledig aan verdachte kan worden toegerekend.
De straf
Gelet op de ernst van het feit kan niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur. Daarbij geldt dat het strafmaximum voor doodslag per 1 juli 2023 is verhoogd van 15 jaar naar 25 jaar. Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat een van de redenen om het strafmaximum te verhogen is geweest om zo het verschil tussen de straffen voor doodslag en moord te verkleinen, en dat dit ook is gelegen in de veranderde maatschappelijke opvatting over de strafwaardigheid van levensdelicten.
De rechtbank ziet gelet op deze wetswijziging, in combinatie met de ernst van het feit – in het bijzonder de hiervoor genoemde gruwelijke omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, hoe verdachte met het levenloze lichaam van [slachtoffer] is omgegaan en de veroordeling in 2023 voor eerder toegepast geweld op [slachtoffer] – aanleiding om een hogere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank zal aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van 16 jaar, met aftrek van het voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 40.333,-. Dit bedrag bestaat uit € 15.333,- aan materiële schade, € 5.000,- aan smartengeld en € 20.000,- aan affectieschade. Daarnaast wordt € 508,- aan proceskosten gevorderd.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De materiële schade bestaat uit een drietal posten, te weten kosten voor het mortuarium in Breda (€ 2.989,-), kosten voor het transport naar en de begrafenis in Polen (€ 3.176,-) en een schuld bij de Santander Bank Polska (€ 9.168,-).
De rechtbank is van oordeel dat de kosten voor het mortuarium in Breda en voor het transport naar en de begrafenis in Polen voldoende zijn onderbouwd door middel van stukken. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Deze twee kostenposten acht de rechtbank volledig toewijsbaar.
Ten aanzien van de schuld bij de Santander Bank Polska zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. Deze kostenpost is onvoldoende onderbouwd. Zo is onduidelijk waar deze schuld op ziet en of verdachte bij het ontstaan van deze schuld een rol heeft gespeeld. Een nadere beoordeling van deze post zou leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De gevorderde schadevergoeding voor de materiële schade acht de rechtbank gelet op voorgaande overwegingen tot een bedrag van € 6.165,- toewijsbaar.
Smartengeld en affectieschade
De rechtbank verklaart benadeelde partij in het gevorderde bedrag aan smartengeld niet-ontvankelijk. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij noch aangevoerd, noch onderbouwd dat sprake is van geestelijk letsel door het bewezenverklaarde handelen van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde affectieschade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 17.500,-. Vast staat dat de benadeelde partij een dochter is van het slachtoffer en dat zij niet thuiswonend was. Het slachtoffer woonde namelijk in Nederland, terwijl de dochter woonachtig is in Polen . Dit maakt dat conform het Besluit vergoeding affectieschade een bedrag ter hoogte van € 17.500,- kan worden toegewezen en niet de gevorderde € 20.000,-. De gevorderde € 20.000,- ziet immers op de situatie dat wel sprake is van een thuiswonend kind. Het meer gevorderde zal worden afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
De rechtbank zal met betrekking tot het toegekende bedrag van de vordering (€ 23.665,-) de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. Tevens zal de wettelijke rente worden toegekend vanaf 11 april 2024.
Proceskosten
De gevorderde proceskosten zijn voldoende onderbouwd. De rechtbank acht deze kosten integraal toewijsbaar.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging 05-105389-23

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke taakstraf van 20 uren die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 28 augustus 2023 van de politierechter van de rechtbank Gelderland ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe echter niet besluiten, omdat zij de tenuitvoerlegging van een taakstraf van 20 uren niet opportuun meer acht gelet op de langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf die nu wordt opgelegd aan verdachte. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging dan ook afwijzen.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 36b, 36c, 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het (impliciet) primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 16 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 4 STK Speelgoed (Omschrijving: knikkers, meerkleurig);
* 1 STK GSM (Omschrijving: PL2000-2024101692-G2718033, Zwart, merk: Samsung);
Vordering tenuitvoerlegging 05-105389-23
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde]van
€ 23.665,- waarvan € 6.165,- aan materiële schade en € 17.500 aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 april 2024 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering tot materiële schade niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- wijst de vordering tot affectieschade voor het overige af;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering tot immateriële schade (smartengeld) niet ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de proceskosten ter hoogte van
€ 508,-;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde] € 23.665,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 april 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
153 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter, mr. C.E.M. Marsé en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 juni 2025.
Mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.