ECLI:NL:RBZWB:2025:3500

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
11566086 \ AZ VERZ 25-16
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. Zander
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging opzegging arbeidsovereenkomst en overgang van onderneming in het arbeidsrecht

In deze zaak verzoekt een werknemer om de vernietiging van de opzegging van haar arbeidsovereenkomst door haar werkgever, die in liquidatie is, en om te verklaren dat zij in dienst is van een aan de werkgever gelieerde onderneming. De werknemer, die sinds medio augustus 2024 ziek is, stelt dat haar werkgever alle activiteiten heeft gestaakt en zichzelf heeft ontbonden. Collega's zijn in dienst getreden bij de gelieerde onderneming, maar de werknemer is bij het UWV als ziek uit dienst gemeld en de loonbetaling is gestaakt. De kantonrechter oordeelt dat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd en dat de werknemer, vanwege de overgang van onderneming, in dienst is van de andere onderneming. De verzoeken van de werknemer tegen de oorspronkelijke werkgever worden afgewezen, omdat deze niet meer bestaat. De kantonrechter wijst de verzoeken van de werknemer tegen de gelieerde onderneming toe, inclusief de vordering tot loonbetaling en wettelijke verhogingen. De uitspraak benadrukt de toepassing van artikel 7:662 BW over de overgang van onderneming en de rechten van werknemers in dergelijke situaties.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer / rekestnummer: 11566086 \ AZ VERZ 25-16
Beschikking van28mei 2025
in de zaak van
[werknemer],
wonende te [plaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [werknemer] ,
gemachtigde: [gemachtigde ] , Stichting Achmea Rechtsbijstand,
tegen

1.[werkgever 1] B.V. (in liquidatie),

2.
[werkgever 2] B.V.,
beiden gevestigd te [plaats] ,
verwerende partijen,
hierna samen te noemen: [werkgever 1] en [werkgever 2] ,
vertegenwoordigd door de heer [bestuurder] , bestuurder van [werkgever 2] en (voormalig) bestuurder van [werkgever 1] .

1.De zaak in het kort

[werknemer] is in dienst getreden bij [werkgever 1] . Sinds medio augustus 2024 is zij ziek. Later heeft [werkgever 1] haar activiteiten beëindigd. Collega’s van haar zijn in dienst gekomen van [werkgever 2] maar zij zou door [werkgever 1] bij het UWV als ziek uit dienst zijn aangemeld. [werknemer] is het hier niet mee eens. Zij stelt zich op het standpunt dat (ook) zij automatisch in dienst is gekomen van [werkgever 2] . Zij wil dat de kantonrechter de eenzijdige opzegging van haar arbeidsovereenkomst vernietigt en voor recht verklaart dat zij in dienst is van [werkgever 2] . Daarnaast vordert zij een bedrag aan achterstallig loon van [werkgever 1] en/of [werkgever 2] . De kantonrechter stelt [werknemer] in het gelijk voor wat betreft de verzoeken tegen [werkgever 2] . Ten aanzien van de verzoeken tegen [werkgever 1] wordt [werknemer] niet ontvankelijk verklaard omdat het een ontbonden vennootschap is waarvan de vereffening is beëindigd.

2.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties 1 tot en met 12;
- het verweerschrift met producties 1 tot en met 7;
- de mondelinge behandeling op 30 april 2025 waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waarbij namens [werkgever 1] spreekaantekeningen werden overgelegd.

3.De feiten

3.1.
Op 1 oktober 2017 is [werknemer] bij [werkgever 1] in dienst getreden in de functie van huishoudelijke hulp. Vanaf 1 oktober 2020 bedraagt de arbeidsomvang minimaal 5 uren en maximaal 7,5 uren per week. Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor Verpleeg-, Verzorgingshuizen, Thuiszorg en Jeugdgezondheidszorg van toepassing.
3.2.
Het bruto uurloon van [werknemer] bedroeg per 1 juli 2024 € 16,49 en per 1 oktober 2024 is het € 16,97 per uur, steeds te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en 8,33% eindejaarsuitkering.
3.3.
Sinds 12 augustus 2024 is [werknemer] als gevolg van ziekte ongeschikt om de bedongen werkzaamheden te verrichten.
3.4.
Op grond van de toepasselijke cao heeft [werknemer] gedurende de eerste 52 weken van arbeidsongeschiktheid recht op doorbetaling van 100% van het loon over het gemiddeld aantal van 27,50 uren dat zij heeft gewerkt in de zes maanden voorafgaande aan haar arbeidsongeschiktheid.
3.5.
Op 29 augustus 2024 heeft [werkgever 1] een memo gestuurd aan haar werknemers waarin het volgende vermeld is:
“(…)Na zorgvuldig overleg met de aandeelhouder: [aandeelhouder] , mede naar aanleiding van het vertrek van [naam] , is besloten om de structuur van de onder haar vallende WMO groep te herzien. Overeengekomen is het aantal B.V’s in de WMO groep teruggebracht tot 2: [bedrijf 1] B.V. en [werkgever 2] B.V ( [werkgever 2] ). Dit laatste vooral omdat daar duidelijker naar voren komt dat wij geen poetsen/hulpen zijn maar huishoudelijke ondersteuners.
Als gevolg hiervan zullen medewerkers van [bedrijf 2] B.V en de [werkgever 1] B.V per1 oktober asonder één vennootschap (B.V) de [werkgever 2] werkzaam zijn. Dit zorgt voor een betere organisatiestructuur met één centraal aanspreekpunt, wat de communicatie en structuur in de toekomst zal vereenvoudigen.
Ondanks deze veranderingen blijft onze dienstverlening aan cliënten ongewijzigd; iedereen zal zijn of haar werkzaamheden voortzetten zoals gebruikelijk. Om de overgang soepel te laten verlopen, zullen voor de nieuwe B.Vnieuwe contracten worden opgesteld.”
3.6.
In een e-mail van 25 november 2024 bevestigde [werkgever 1] aan [werknemer] dat [werkgever 1] haar bedrijf tegen 31 december 2024 zou beëindigen. Zieke medewerkers krijgen het salaris voor de maand december (2024) betaalt, aldus het bericht, dat vervolgde met de mededeling: “
Daarnaast is met ARBO en UWV overeengekomen dat zieke medewerkers bij opheffen van de BV kunnen overgaan naar de UWV.”.
3.7
[werknemer] heeft herhaaldelijk geprotesteerd tegen de (aangekondigde) eenzijdige beëindiging van het dienstverband door [werkgever 1] .
3.8.
In de laatste door [werknemer] van [werkgever 1] ontvangen loonstrook staat dat zij per 31 december 2024 uit dienst is.
3.9.
[werkgever 1] is een vereffeningsprocedure gestart. Op 5 maart 2025 is in het handelsregister geregistreerd dat de vereffening van [werkgever 1] met ingang van 16 februari 2025 is beëindigd en daarmee de rechtspersoon is beëindigd.

4.Het verzoek en het verweer

4.1.
[werknemer] verzoekt de kantonrechter primair om:
I. de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [werkgever 1] en/of [werkgever 2] te vernietigen;
II. voor recht te verklaren dat zij op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst is bij [werkgever 2] ;
III. voor recht te verklaren dat zij, werkzaam in de functie Hulp bij het Huishouden, recht heeft op loonbetaling conform het bepaalde in artikel 4.2.2 van de cao VVT en de specifieke salarisschaal Hulp bij het Huishouden in bijlage 1 van de cao VVT;
IV. Daarnaast verzoekt zij om [werkgever 1] en/of [werkgever 2] te veroordelen tot betaling aan haar van:
a. het loon van € 542,88 bruto per maand c.a. vanaf 31 december 2024 tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd;
b. € 1.800,33 bruto wegens achterstallig loon, vermeerderd met alle emolumenten;
c. de wettelijke verhoging van 50% over de bij a. en b. vermelde bedragen;
d. de wettelijke rente over het bij a. t/m c. gevorderde;
e. € 351,48 aan buitengerechtelijke kosten,
f. alles onder overlegging van (een) deugdelijke specificatie(s), op verbeurte van een dwangsom wanneer [werkgever 1] en/of [werkgever 2] aan deze veroordeling geen uitvoering geven.
V. [werkgever 1] en/of [werkgever 2] te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.2.
Subsidiair, voor het geval zij mocht besluiten om zich bij de opzegging van de arbeidsovereenkomst neer te leggen, beroept zij zich op de onregelmatigheid van het ontslag en maakt zij aanspraak op diverse vergoedingen.
4.3.
[werknemer] legt aan haar verzoeken kort gezegd het volgende ten grondslag. Uit het handelen van [werkgever 1] en/of [werkgever 2] volgt dat de arbeidsovereenkomst met haar is opgezegd, althans dat zij dit zo mag begrijpen. Er is echter geen sprake van een rechtsgeldige opzegging. Zij heeft niet met een beëindiging ingestemd, er is geen sprake van een uitzondering als bedoeld in artikel 6:671 lid 1 BW, er heeft zich geen dringende reden als bedoeld in artikel 7:677 BW voorgedaan en toestemming van het UWV ontbreekt. Zij verzoekt dan ook om de opzegging te vernietigen. Omdat er sprake is van overgang van onderneming in de zin van artikel 7:662 e.v. BW van [werkgever 1] naar [werkgever 2] is zij automatisch mee overgegaan naar [werkgever 2] en is zij op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst bij [werkgever 2] . Zij wil daarom dat haar loon wordt doorbetaald. Dit moet het loon zijn dat haar overeenkomstig de toepasselijke cao toekomt. Sinds haar arbeidsongeschiktheid is aan haar te weinig uitbetaald. Op grond van artikel 7.2.1 van de cao dient tijdens het eerste jaar van ziekte 100% loon te worden doorbetaald. Daarnaast dient bij de bepaling van het loon ook rekening te worden gehouden met de gemiddelde arbeidsomvang in de zes maanden voordat zij ziek werd en met artikel 4.2.2 van de cao waarin een bijzondere bepaling is opgenomen op grond waarvan zij anders moet worden ingeschaald.
4.4.
[werkgever 2] en [werkgever 1] voeren verweer. Bij monde van haar bestuurder, respectievelijk gewezen bestuurder de heer [bestuurder] voeren zij het volgende aan. In het verleden heeft de gemeente aan [werkgever 1] een opdracht gegeven om Wmo-hulp te leveren. Die opdracht werd per 1 oktober 2024 ingetrokken en is vervolgens vergund aan [werkgever 2] . [werkgever 1] en [werkgever 2] hebben afgesproken dat medewerkers van [werkgever 1] bij [werkgever 2] konden solliciteren en zij, bij gebleken geschiktheid, kans hadden om daar te worden aangenomen. Voor de zieke werknemers van [werkgever 1] is contact gezocht met Arbo, UWV en de belastingdienst. Alle meldden dat zieke werknemers bij het UWV konden worden aangemeld. Dit is op 13 december 2024 gebeurd. Omdat hun aantal kleiner was dan 20 hoefde er geen ontslagvergunning te worden aangevraagd. Van het UWV werd vernomen dat [werknemer] een uitkering heeft geweigerd. Inmiddels is [werkgever 1] sinds 16 februari 2025 ontbonden. En omdat tussen [werknemer] en de nieuwe zorgaanbieder geen dienstverband is gesloten wordt verzocht de zaak te seponeren. In het geval er toch een veroordeling volgt, dan zal ook [werkgever 2] ophouden te bestaan aangezien de financiële situatie van deze onderneming ontoereikend is om daaraan te kunnen voldoen, aldus de heer [bestuurder] ter zitting.

5.5. De beoordeling

5.1.
Vastgesteld wordt allereerst dat [werknemer] geen gebruik heeft gemaakt van de zogenoemde ‘switch’, zodat hierna op de door haar primair ingestelde verzoeken wordt beslist.
Ten aanzien van [werkgever 1]
Ontvankelijk?
5.2.
Beoordeeld moet worden of [werknemer] ontvankelijk is in haar verzoeken jegens [werkgever 1] . [werkgever 1] en [werkgever 2] beroepen zich op ontbinding van [werkgever 1] en afgeronde vereffening van die vennootschap met ingang van 16 februari 2025.
5.3.
Op grond van artikel 2:19 lid 6 BW blijft een vennootschap bestaan totdat de vereffening is beëindigd. Uit de door [werkgever 1] en [werkgever 2] overgelegde stukken blijkt dat er een vereffening heeft plaatsgevonden door terinzagelegging van de rekening en verantwoording en het plan van verdeling gedurende twee maanden en er zich geen schuldeisers hebben gemeld. De beëindigde vereffening is vervolgens ingeschreven in het handelsregister. Door beëindiging van de vereffening is [werkgever 1] opgehouden te bestaan en kan zij geen partij meer zijn in een procedure. [werknemer] zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard ten aanzien van [werkgever 1] .
Proceskosten5.4. [werknemer] is in het ongelijk gesteld. In de omstandigheid dat [werkgever 1] een niet meer bestaande entiteit is, ziet de kantonrechter aanleiding om de kosten van [werkgever 1] te begroten op nihil. Bovendien is niet gebleken van specifiek namens [werkgever 1] gemaakte reis- en verblijfkosten omdat de heer [bestuurder] ter zitting ook namens [werkgever 2] is verschenen.
Ten aanzien van [werkgever 2]
Overgang van onderneming?
5.5.
[werknemer] stelt dat haar arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is geëindigd en dat zij inmiddels in dienst is van [werkgever 2] . De kantonrechter is het daarmee eens.
5.6.
Uit het verweer van [werkgever 1] volgt dat zij wegens bedrijfseconomische redenen genoodzaakt werd om de arbeidsovereenkomst met [werknemer] te beëindigen. Echter, indien [werkgever 1] alleen de arbeidsovereenkomst met [werknemer] rechtsgeldig had willen beëindigen, dan had [werkgever 1] daarvoor toestemming van het UWV moeten krijgen [1] , dan wel, ingeval die toestemming zou zijn geweigerd, zich moeten hebben gewend tot de kantonrechter [2] . Dat [werkgever 1] aan het UWV toestemming heeft gevraagd om de arbeidsovereen-komst op te zeggen is niet gebleken. [werkgever 1] heeft althans geen afschrift van haar verzoek om toestemming [3] , noch een besluit van het UWV in het geding gebracht. In het geval echter dat [werkgever 1] de arbeidsovereenkomsten met [werknemer] en ten minste 19 van haar collega’s had willen beëindigen diende [werkgever 1] dit schriftelijk te melden aan de belanghebbende verenigingen van werknemers en aan het UWV [4] , waarna het UWV op dat verzoek een beslissing zou nemen [5] . Gesteld noch gebleken is dat [werkgever 1] een dergelijke melding heeft gedaan, althans dat een beslissing op een dergelijke melding is gevolgd. Ten slotte is niet gebleken dat het zieke werknemers “
gewoon” bij het UWV kunnen worden aangemeld om na een intakegesprek een uitkering te ontvangen, zoals in het verweerschrift is gesteld. Ook daarvoor ontbreekt iedere onderbouwing. Van een door [werkgever 1] in de e-mail van 25 november 2024 gememoreerde afspraak is niet gebleken. [werkgever 1] en [werkgever 2] worden daarom niet gevolgd in het verweer dat de arbeidsovereenkomst met [werknemer] is geëindigd.
5.7.
Op grond van artikel 7:662 BW is sprake van een overgang van onderneming, als er een overgang plaatsvindt van een economische eenheid die haar identiteit behoudt. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie EU staat het ontbreken van een contractuele band tussen vervreemder en verkrijger aan een overgang van onderneming niet in de weg. Op grond van artikel 7:663 BW gaan door de overgang van een onderneming de rechten en verplichtingen die op het tijdstip van die overgang voor de werkgever in die onderneming voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst tussen hem en een daar werkzame werknemer van rechtswege over op de verkrijger.
5.8.
De kantonrechter is van oordeel dat sprake is van overgang van onderneming van [werkgever 1] door [werkgever 2] en overweegt daarover als volgt. [werknemer] wijst op het hierboven geciteerde memo van 29 augustus 2024 waarin de overgang van de onderneming van [werkgever 1] naar [werkgever 2] is medegedeeld en stelt dat daaraan ook uitvoering is gegeven. Dit omdat de werkzaamheden van [werkgever 1] zijn voortgezet door [werkgever 2] (door het verlenen van dezelfde zorg aan dezelfde cliënten) met vrijwel al het personeel van [werkgever 1] . [werkgever 2] heeft deze stellingen on-voldoende betwist. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de heer [bestuurder] weliswaar nog aangevoerd dat het memo van de website is verwijderd omdat de tekst niet eenduidig was, maar waarom dit zo is, of beter: wat er in het geschrevene niet correct is en/of vatbaar voor een andere interpretatie dan dat de werknemers van [werkgever 1] voortaan bij [werkgever 2] werkzaam zijn, is door hem niet toegelicht. Het blijkt evenmin uit de e-mail van [werkgever 1] van 20 december 2024 [6] . Omdat [werkgever 2] niet betwist dat zij de zorgactiviteiten van [werkgever 1] feitelijk heeft voortzet en [werkgever 2] een wezenlijk deel van de werknemers van [werkgever 1] heeft overgenomen wordt uitgegaan van overgang van een economische eenheid. Doordat [werkgever 2] de exploitatie feitelijk heeft voort-gezet, is ook de identiteit van de overgedragen onderneming behouden. Door de overgang van onderneming in de zin van de wet is [werknemer] (in ieder geval) per 1 januari 2025 in dienst bij [werkgever 2] . Het feit dat zij geen met [werkgever 2] getekende arbeidsovereenkomst heeft, staat niet in de weg aan het overgaan op [werkgever 2] van de rechten en plichten uit de eerder tussen [werknemer] met [werkgever 1] gesloten arbeidsovereenkomst.
5.9.
[werkgever 2] voert nog aan dat [werknemer] een uitkering van het UWV heeft geweigerd. Voor de beslissing in dit geschil is echter niet van belang of zij dat (terecht) heeft gedaan aangezien er sprake was van opvolgend werkgeverschap door [werkgever 2] zoals hiervoor overwogen. Ter zitting heeft [werkgever 2] verder nog aangevoerd dat de gemeente een probleem heeft als uitgegaan wordt van overgang van onderneming aangezien [werkgever 2] het loon dat [werkgever 1] aan [werknemer] dient te voldoen niet kan opbrengen. Maar in hoeverre de continuïteit van de WMO-zorg in [plaats] in gevaar komt bij een voor [werkgever 2] negatieve beslissing is een belang dat [werknemer] als individuele werknemer zich niet hoeft aan te trekken.
5.10.
Op grond van het voorgaande zal de opzegging van de arbeidsovereenkomst worden vernietigd en zal de verzochte verklaring voor recht dat [werknemer] in dienst is van [werkgever 2] worden uitgesproken.
Loon5.11. Ook zal de verzochte verklaring voor recht aangaande het toepasselijke loon worden uitgesproken. [werkgever 1] heeft niet weersproken dat [werknemer] in haar functie recht heeft op het loon conform het bepaalde in artikel 4.2.2 van de cao VVT en de specifieke salarisschaal Hulp bij het Huishouden in bijlage 1 van de cao VVT.
5.12.
Volgens berekening van [werknemer] bedraagt haar loon, inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering € 542,88 bruto per maand. [werkgever 1] en [werkgever 2] hebben dit niet weersproken. Op de vordering van [werknemer] zal [werkgever 2] daarom worden veroordeeld tot betaling van dat loon, evenwel tot het bedrag van € 466,68 bruto per maand zoals dat eveneens door [werknemer] is berekend en te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, een eindejaarsuitkering van 8,33% en eventuele overige emolumenten. Een en ander tot het moment dat de arbeids-overeenkomst rechtsgeldig is geëindigd.
5.13.
[werknemer] heeft ook berekend dat zij in de periode vanaf haar ziekmelding per
12 augustus 2024 tot en met 31 december 2024 aan loon, inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering, in totaal € 1.800,33 bruto te weinig heeft ontvangen. Ook dat is door [werkgever 1] en [werkgever 2] niet weersproken. Aangezien door de overgang van onderneming [werkgever 2] de loonbetalingsverplichting heeft overgenomen zal zij worden veroordeeld om dit bedrag alsnog uit te betalen.
Wettelijke verhoging
5.14.
De verzochte wettelijke verhoging [7] zal worden toegewezen over het tot en met december 2024 achterstallige loon en over het achterstallige loon met betrekking tot de periode januari 2025 tot en met april 2025. Daarbij ziet de kantonrechter wel aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen tot het maximum van circa 25%. Toegewezen zal daarom worden € 900,00.
Wettelijke rente
5.15.
De verzochte wettelijke rente [8] zal worden toegewezen vanaf de tijdstippen van opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling.
Buitengerechtelijke kosten
5.16.
[werknemer] verzoekt om een bedrag van € 351,48 aan buitengerechtelijke kosten toe te wijzen. Uit de bij de dagvaarding overgelegde correspondentie blijkt genoegzaam dat door de gemachtigde van [werknemer] werkzaamheden zijn verricht die toewijzing van dit bedrag rechtvaardigen. Deze vordering zal dan ook worden toegewezen.
Betalingstermijn
5.17.
De termijn waarbinnen de (reeds) verschuldigde bedragen dienen te worden betaald wordt, anders dan [werknemer] wil, bepaald op 14 dagen nadat deze beschikking aan [werkgever 2] is betekend.
Loonspecificaties
5.18.
De verzochte (salaris)specificaties zullen worden toegewezen voor wat betreft het tot en met 31 december 2024 achterstallige loon en het loon over de maanden januari tot en met mei 2025. Deze dienen binnen vier weken na betekening van deze beschikking aan [werknemer] te worden verstrekt. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd tot een bedrag van € 50,00 per dag met een maximum van € 1.000,00.
Proceskosten
5.19.
[werkgever 2] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [werknemer] worden vastgesteld op € 1.206,00 (€ 257,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten) plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.
6. De beslissing
De kantonrechter
Ten aanzien van [werkgever 1]
6.1.
verklaart [werknemer] niet ontvankelijk in haar verzoeken ten aanzien van [werkgever 1] ,
6.2.
veroordeelt [werknemer] in de proceskosten van [werkgever 1] die worden begroot op nihil.
Ten aanzien van [werkgever 2]
6.3.
vernietigt de door [werkgever 1] gedane opzegging van de arbeidsovereenkomst met [werknemer] ,
6.4.
verklaart voor recht dat [werknemer] op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst is bij [werkgever 2] ,
6.5.
verklaart voor recht dat [werknemer] , die werkzaam is in de functie Hulp bij het Huishouden, recht heeft op loonbetaling conform het bepaalde in artikel 4.2.2 van de cao VVT en de specifieke salarisschaal Hulp bij Huishouden in bijlage 1 van de cao VVT,
6.6.
veroordeelt [werkgever 2] om binnen 14 dagen nadat deze beschikking is betekend aan [werknemer] te betalen het loon ten bedrage € 466,68 bruto per maand voor iedere maand vanaf
1 januari 2025, vermeerderd met de vakantietoeslag van 8% en de eindejaarsuitkering van 8,33% en overige emolumenten vanaf de momenten dat die opeisbaar zijn, tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd,
6.7.
veroordeelt [werkgever 2] om binnen 14 dagen nadat deze beschikking is betekend ter zake van achterstallig loon, vakantiebijslag en eindejaarsuitkering over de periode tot en met
31 december 2024 aan [werknemer] te betalen het bedrag van € 1.800,33 bruto;
6.8.
veroordeelt [werkgever 2] om binnen 14 dagen nadat deze beschikking is betekend ter zake van wettelijke verhoging aan [werknemer] te betalen het bedrag van € 900,00,
6.9.
veroordeelt [werkgever 2] om aan [werknemer] te betalen de wettelijke rente over hetgeen onder 6.6, 6.7 en 6.8 is toegewezen vanaf de tijdstippen van opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling,
6.10.
veroordeelt [werkgever 2] om binnen 14 dagen nadat deze beschikking is betekend ter zake van buitengerechtelijke kosten aan [werknemer] te betalen het bedrag van € 351,48,
6.11.
veroordeelt [werkgever 2] om binnen vier weken na betekening van deze beschikking aan [werknemer] te verstrekken de bruto/netto specificaties van de tot en met mei 2025 toegewezen loonbedragen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,00 per dag dat hieraan niet wordt voldaan, met een maximum van € 1.000,00,
6.12.
veroordeelt [werkgever 2] in de proceskosten van € 1.206,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening wanneer [werkgever 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
6.13.
wijst af het meer of anders verzochte,
6.14.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad [9] voor wat betreft de veroordelingen.
Deze beschikking is gegeven door mr. Zander en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2025.

Voetnoten

1.Artikel 7:671a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW), in verbinding met artikel 7:669 lid 1 en lid 3, onder a BW.
2.Artikel 7:671b lid 1, onder b BW.
3.Artikel 7:671a lid 1 BW bepaalt dat het verzoek
4.Artikel 3 lid 1 Wet Melding Collectief Ontslag (Wmco).
5.Artikel 6 lid 1 Wmco.
6.Productie 9 bij het verzoekschrift.
7.Artikel 7:625 BW.
8.Artikel 6:119 BW.
9.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook wanneer eventueel hoger beroep wordt ingesteld.