ECLI:NL:RBZWB:2025:3493

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
02-204490-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van opzettelijk brandstichten en ontploffing met gemeen gevaar voor goederen

Op 5 juni 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 31 maart 2024 te [plaats] samen met anderen opzettelijk brand heeft gesticht en een ontploffing heeft teweeggebracht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 22 mei 2025, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging is gewijzigd en de verdachte is beschuldigd van het veroorzaken van gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor de bewoners van de woning. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte samen met anderen een PET-fles met brandbare vloeistof in brand heeft gestoken en deze naar de woning heeft gegooid, wat leidde tot brand en gevaar voor de bewoners. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen, [benadeelde 1] en [benadeelde 2], tot immateriële schadevergoeding van € 3.500,00 per persoon, gedeeltelijk toegewezen, waarbij elk € 1.500,00 is toegewezen. De rechtbank heeft de overige vorderingen afgewezen, omdat niet alle schade direct aan het bewezen verklaarde feit kon worden toegeschreven. De rechtbank heeft ook de verplichting opgelegd tot betaling van de schadevergoeding aan de benadeelde partijen, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-204490-24
vonnis van de meervoudige kamer van 5 juni 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats]
gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Grave
raadsman mr. R.A.L.F. Frijns, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 mei 2025, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen brand heeft gesticht of een ontploffing teweeg heeft gebracht waardoor gevaar voor woningen en een haag en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [benadeelde 1] en haar kinderen is ontstaan.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen het ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
Naast gemeen gevaar voor de woning was er volgens de officier van justitie sprake van gevaar voor de zich in die woning bevindende personen. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat de houten deur en het naastgelegen paneel vlam hebben gevat, waardoor de vlam kon overslaan naar goederen die zich in de woning bevonden en er gemeen gevaar voor personen die zich in de woning bevonden bestond. De inzet van de brandweer was noodzakelijk om de brand volledig te blussen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de bewezenverklaring refereert de verdediging zich aan het oordeel van
de rechtbank, met uitzondering van dat deel van de tenlastelegging dat ziet op het
veroorzaken van levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van aangeefster
en/of haar kinderen. Naar de mening van de raadsman kan dat bestanddeel niet wettig en overtuigend bewezen worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit. De rechtbank acht daarbij niet wettig en overtuigend bewezen dat er sprake was van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [benadeelde 1] en haar kinderen nu daartoe onvoldoende bewijs aanwezig is. In het dossier bevindt zich immers geen gevaarzettingsrapport of anderszins waaruit dit gevaar voor letsel dan wel levensgevaar volgt. De rechtbank zal verdachte van dat onderdeel vrijspreken.
Ten aanzien van de bewezenverklaring zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, aangezien verdachte daarover een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit. De bewezenverklaring is gebaseerd op de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd als ter zitting van 22 mei 2025;
- de aangifte van [benadeelde 1] van 31 maart 2024;
- het proces-verbaal van bevindingen van 31 maart 2024.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 31 maart 2024 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk brand heeft gesticht en een ontploffing teweeg heeft gebracht door een
(PET-)fles met daarin een brandbare vloeistof in aanraking te brengen met open vuur en die aangestoken (PET-)fles vervolgens naar de voorgevel van een woning (aan [adres] ) te gooien en/of aldaar te leggen en/of te zetten,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten een woning (aan [adres] ) en een haag, te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 42 maanden met aftrek van voorarrest en een vrijheidsbeperkende maatregel, inhoudende een contactverbod met aangeefster en haar dochters en een locatieverbod voor [adres] in [plaats] , voor de duur van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op het rapport van de reclassering heeft de raadsman verzocht om aan verdachte een fors lagere straf op te leggen dan de officier van justitie heeft gevorderd met daarbij eventueel een voorwaardelijk strafdeel. De raadsman heeft daartoe vergelijkbare strafzaken aangehaald, gewezen op de jonge leeftijd van verdachte en de rol van verdachte bij het feit. Verdachte heeft daarover verklaard en accepteert de consequenties. Hij is ervan doordrongen dat het anders moet en wil aan de slag met zichzelf voor zijn toekomst.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van het veroorzaken van een ontploffing en brand stichten bij een woning in [plaats] . Verdachte heeft daartoe, naar eigen zeggen op verzoek van ‘ [naam] ’, een PET-fles gevuld met een liter benzine. Midden in de nacht is hij samen met een of meer anderen naar de woning van aangeefster gereden, waar iemand de fles in brand heeft gestoken. Vervolgens hebben onder meer de voordeur en voorgevel van de woning brand gevat. Op dat moment waren aangeefster [benadeelde 1] en haar dochter in de woning aanwezig. Zij waren wakker en bevonden zich op de eerste verdieping van de woning. Zij zijn de woning uitgegaan en de brandweer heeft het vuur geblust.
Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [benadeelde 1] blijkt dat zij samen met haar kinderen voor hun veiligheid naar een geheim adres is verhuisd vanwege dit feit. Zij zijn hun gevoel van veiligheid en vertrouwen in hun woonomgeving kwijtgeraakt. Ook is [benadeelde 1] samen met haar dochter aangemeld voor EMDR-therapie.
Dit soort feiten veroorzaken, naast veel schade, hinder en gevoelens van onveiligheid bij de slachtoffers, ook gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank neemt verdachte dit alles kwalijk. De rechtbank vindt het gemak waarmee verdachte tot dit feit is overgegaan zorgelijk. Hij heeft zich enkel door financieel gewin laten leiden en lijkt hierbij totaal voorbij te zijn gegaan aan de mogelijke ernstige gevolgen van het feit.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Bij de bepaling van de hoogte van de straf houdt de rechtbank rekening met het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld maar niet voor soortgelijke feiten. Aangezien na onderhavig feit aan verdachte nog een straf is opgelegd, is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het advies van de reclassering van 29 april 2025. Daaruit volgt dat het risico op recidive en op letsel wordt ingeschat als gemiddeld. Geadviseerd wordt om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een contactverbod met [benadeelde 1] en de medeverdachten en een eventueel locatieverbod. De reclassering heeft daarbij opgemerkt dat daartoe aanvullend zal worden geadviseerd door de advocaat van aangeefster.
Door de advocaat is namens [benadeelde 1] en haar dochter verzocht om een contactverbod op te leggen als bijzondere voorwaarde en in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel.
De straf
Gelet op de bewezenverklaring en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, te weten een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
Een contactverbod en een locatieverbod in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel, dan wel als bijzondere voorwaarden, acht de rechtbank niet noodzakelijk. De rechtbank ziet daartoe geen aanleiding nu niet uit het dossier of ter zitting is gebleken van enig contact tussen verdachte en [benadeelde 1] . Daarnaast heeft [benadeelde 1] in haar slachtofferverklaring aangegeven dat zij met haar kinderen is verhuisd en op een geheim adres verblijft.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] vorderen ieder een schadevergoeding van € 3.500,00.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partijen en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partijen te vergoeden.
De door de benadeelden gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank voor ieder toewijsbaar tot een bedrag van € 1.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 31 maart 2024 tot aan de dag der voldoening, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezen verklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank zal de vorderingen van immateriële schade voor het overige afwijzen. De rechtbank overweegt daarbij dat uit het dossier en de onderbouwing van de vorderingen blijkt dat niet alle genoemde schade enkel is te wijten aan onderhavig feit maar voor een groot deel ook verband houdt met de uit het dossier naar voren komende bedreigingen van [benadeelde 1] door een ander dan verdachte.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 63, 157 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplegen van opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 1]van
€ 1.500,00aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 31 maart 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 2]van
€ 1.500,00aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 31 maart 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partijen tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- wijst de vorderingen van de benadeelde partijen voor het overige gedeelte af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1] , € 1.500,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 31 maart 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
25 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2] , € 1.500,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 31 maart 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
25 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. P.A.M. Wijffels en mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.J.M. van de Vrede, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 juni 2025.
Bijlage I
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 31 maart 2024 te [plaats] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk brand heeft gesticht en/of een ontploffing teweeg heeft gebracht door een
(PET-)fles met daarin een brandbare/explosieve vloeistof in aanraking te brengen met open vuur en/of die (aangestoken) (PET-)fles (vervolgens) in de richting van/naar/op (de voorgevel van) een woning (aan [adres] ) (toe) te gooien en/of aldaar te leggen en/of te zetten
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten een woning (aan [adres] ) en/of omliggende woning(en) en/of een haag en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten [benadeelde 1] en/of haar kinderen te duchten was.