4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Feiten en omstandigheden
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 4 februari 2024 ontvangt [aangeefster] omstreeks 13:30 uur via Snapchat berichten afkomstig van het account ‘ [accountnaam 1] ’ waarbij de afzender gebruik maakt van de naam ‘ [accountnaam 2] ’. [accountnaam 2] meldt in die berichten onder andere het volgende:
- ‘ Je hebt lucky dat niemand thuis was Anders was je huis vandaag in het nieuws van [plaats 1] Je waant jenveilig daar he’;
- ‘ Er is al betaald om je kanker huis te laten ontploffen’;
- ‘ Ik wil dat jijnthuis bent wanneer in de nacht de brandweer bij je komt’;
- ‘ Toen je die gat in je hoofd had op de grond moest ik jeneigenlijk dood schieten’;
- ‘ Krijg je zuur in je gezicht of je moeder Oorlog 2024’.
Op 7 juni 2024 ontvangt [aangeefster] even voor 22:00 uur via Snapchat berichten afkomstig van het account ‘ [accountnaam 3] ’ waarbij de afzender gebruik maakt van de naam ‘ [naam 1] ’.
[naam 1] meldt in die berichten onder andere het volgende:
- ‘ JE PRAAT TE VEEL TOT ZONDAG HEB JE ANDERS KAN JE WEER OP TV KOME.N DIT KEER GEEN COBRA’;
- ‘ OF DIT KEER JE VADER HUIZ? [straat] ? JE MOET NOG 1 KEER OVERTUIGD WORDEN DAN GA JE WEL PAYE MELD JE KINDEREN ALVAST DATBJE KANKER HUIZ Weer GAATT ONTPLOFFEN’.
Heeft verdachte de berichten verstuurd?
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte degene is die bovengenoemde berichten aan [aangeefster] heeft verstuurd. Daartoe zal de rechtbank eerst de op
7 juni 2024 verzonden berichten bespreken.
Uit de bewijsmiddelen blijkt het volgende:
- het Snapchat account ‘ [accountnaam 3] ’ is aangemaakt op 7 juni 2024 om 21:35:37 uur en gekoppeld aan het prepaid [telefoonnummer 1] en aan het telefoontoestel met [IMEInummer] , merk Samsung, type Galaxy A13;
- de simkaart behorende bij voornoemd telefoonnummer is een door Lebara uitgegeven simkaart, die geactiveerd is op 7 juni 2024 om 21:23:20 uur en vervolgens is opgewaardeerd met een Lebara e-voucher om 21:24:31 uur;
- deze e-voucher is op 7 juni 2024 om 21:16:23 uur aangeschaft bij [winkel] , [adres 1] te [woonplaats] ;
- op beelden afkomstig van het cameratoezicht van de gemeente Rotterdam, opgenomen rondom het [winkel] op 7 juni 2024, is door verbalisanten waargenomen dat om 21:15:47 uur een persoon van wie het signalement overeenkomt met dat van verdachte [winkel] binnengaat en even later om 21:16:40 uur die winkel weer verlaat en wegrijdt in dezelfde auto waarmee hij is gekomen, te weten een Volkswagen, [kenteken] ;
- de Volkswagen, [kenteken] , stond tot en met 9 juni 2024 op naam van verdachte en sindsdien op naam van de partner van verdachte en wordt alleen door verdachte en zijn partner gebruikt;
- bij doorzoeking van de Volkswagen op 26 juni 2024 treft de politie in een laptoptas de Samsung Galaxy A13 aan;
- in de Samsung Galaxy A13 treft de politie berichten aan die zijn verzonden door of aan ‘ [naam 2] ’, foto’s waarop verdachte herkend wordt en een deel van de op 7 juni 2024 verzonden teksten, te weten: ‘OF DIT KEER JE VADER HUIZ? [straat] ? JE MOET NOG 1 KEER OVERTUIGD WORDEN DAN GA JE WEL PAYE’.
Op basis van deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte degene is geweest die de berichten van 7 juni 2024 heeft verstuurd.
Ten aanzien van de berichten van 4 februari 2024 komt de rechtbank ook tot het oordeel dat verdachte deze heeft verstuurd. De feitelijke gang van zaken rondom de berichten van
4 februari 2024 vertoont op essentiële punten overeenkomsten met de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de op 7 juni 2024 verzonden berichten.
Allereerst geldt dat de berichten net als in juni gericht zijn aan [aangeefster] en aan haar verzonden zijn via een kort daarvoor aangemaakt Snapchat account. Het Snapchat account ‘ [accountnaam 1] ’ is aangemaakt op 4 februari 2024 om 13:30 uur en [aangeefster] geeft aan omstreeks die tijd de berichten te hebben ontvangen.
Daarnaast is de prepaid Simkaart behorend bij het aan dit Snapchat account gekoppelde telefoonnummer (+ [telefoonnummer 2] ) uitgegeven door Lebara en via [winkel] , [adres 1] te [woonplaats] verkocht. Net als in juni is die Simkaart kort na activatie opgewaardeerd via een Lebara e-voucher die ook is aangeschaft bij [winkel] .
Ook lijken de in februari en juni gebruikte teksten qua strekking en bewoording op elkaar. De rechtbank doelt hierbij bijvoorbeeld op de tekst in februari ‘… dat je kanker huiz weer gaat ontploffen’ en die in juni ‘… om je kanker huis te laten ontploffen’.
Tot slot draagt het gegeven dat de telefoonberichten zijn verzonden via een zendmast die zich dichtbij de woning van verdachte bevond, ook bij aan het oordeel van de rechtbank.
Is er sprake van bedreiging?
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of de door verdachte gedane uitlatingen richting [aangeefster] gezien moeten worden als een bedreiging.
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zou verliezen, zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen of slachtoffer van brandstichting zou kunnen worden en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
De rechtbank stelt vast dat de verzonden berichten niet mis te verstaan zijn. [aangeefster] wordt in die berichten bedreigd met ontploffing van en brand in haar woning, zuur in het gezicht en doodschieten.
Mede gelet op de wijze waarop deze berichten zijn verzonden, te weten door de daadwerkelijke afzender te verhullen en te verwijzen naar een eerdere ontploffing bij/in de woning van [aangeefster] , kon bij haar na ontvangst van de berichten in redelijkheid de vrees ontstaan voor een misdrijf tegen haar leven, zware mishandeling en brandstichting.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreigingen op 4 februari 2024 en op 7 juni 2024.
Feit 2
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 5 november 2022 vindt [aangeefster] in de brievenbus van haar woning te [plaats 2] een envelop met daarop de tekst ‘BETALEN’. In de envelop bevindt zich een brief met de tekst: ‘Zeg jouw kankerbroer 48 uur te betalen en anders dit keer jouw kankerhuis’. De brief maakt [aangeefster] bang dat haar huis zal worden beschoten. Aan de boven- en onderzijde van de envelop zit een stuk duct tape geplakt. De rugzijden van de twee stukken duct tape zijn bemonsterd. De bemonsteringen zijn door het Nederlands Forensisch Instituut (verder: NFI) op DNA onderzocht. Op beide stukken van de tape wordt DNA aangetroffen dat van verdachte afkomstig kan zijn met een bewijskracht van ongeveer 1 miljard respectievelijk meer dan 1 miljard.
Betrokkenheid verdachte
De DNA-sporen op de duct tape zijn naar het oordeel van de rechtbank redengevend voor het bewijs dat de verdachte als dader betrokken is geweest bij het tenlastegelegde feit. De verdediging schetst als mogelijk alternatief scenario dat de DNA-sporen van verdachte op de duct tape zijn beland door indirecte overdracht via [aangeefster] na voorafgaand contact tussen haar en verdachte. De rechtbank is van oordeel dat een alternatief scenario voldoende concreet moet zijn om een aannemelijke verklaring te kunnen vormen voor het aantreffen van de DNA-sporen. De door de verdediging gegeven verklaring is daarvoor te vaag en te algemeen van aard. De rechtbank acht het mogelijke alternatieve scenario dan ook niet aannemelijk geworden en stelt dit als ongeloofwaardig terzijde.
Is er sprake van bedreiging?
Hiervoor geldt hetzelfde toetsingskader als hiervoor onder feit 1 omschreven.
[aangeefster] heeft de brief thuis ontvangen. De rechtbank acht de aard van de uitlatingen in de brief op zichzelf genomen niet direct van dien aard om als bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht te kunnen worden aangemerkt. Echter, gelet op de gegeven omstandigheden, te weten het anoniem doen van de uitlatingen en het ongezien afleveren aan het privéadres van [aangeefster] , bezien in de huidige maatschappelijke context met aanslagen op privéadressen, is de rechtbank van oordeel dat bij [aangeefster] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij beschoten zou worden en daardoor het leven zou kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling.