ECLI:NL:RBZWB:2025:3454

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 mei 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
BRE 23/10358
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering UWV om besluit te nemen over WIA-uitkering en terugvordering voorschotten

Op 30 mei 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser in beroep ging tegen de weigering van het UWV om een besluit te nemen over zijn aangevraagde WIA-uitkering. Eiser, die zich beperkt voelt door ziekte en dakloos is, was het niet eens met de besluiten van het UWV, dat de voorschotten op de WIA-uitkering terugvorderde. De rechtbank oordeelde dat de beslissing van het UWV in strijd was met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. De rechtbank heeft het UWV opgedragen om het onderzoek in de bezwaarfase opnieuw uit te voeren en een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en gaf het UWV drie maanden de tijd om een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht, maar geen proceskostenvergoeding gekregen omdat hij geen kosten heeft gemaakt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/10358

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

en

De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV,

gemachtigde: [gemachtigde] .

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de weigering van het UWV om een besluit te nemen over de door eiser aangevraagde WIA-uitkering en de door het UWV teruggevorderde voorschotten. Eiser is het niet eens met deze besluiten. Hij voert daartoe onder meer aan dat hij beperkt is door zijn ziekte en dat hij dakloos is. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de hiervoor omschreven besluiten.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de door het UWV genomen beslissing op bezwaar in strijd is met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel. Of eiser uiteindelijk inhoudelijk gelijk krijgt, moet nog blijken. Het UWV moet het onderzoek in de bezwaarfase opnieuw doen en opnieuw een beslissing op bezwaar nemen over de door eiser aangevraagde WIA-uitkering en de terug- en invordering van de betaalde voorschotten. In zoverre krijgt eiser dus gelijk en is het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 5.2. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.
1.3.
De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 20 november 2021 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Hij ontving vanaf 14 november 2021 een voorschot op de WIA-uitkering. Bij besluit van 8 juni 2023 heeft het UWV eiser bericht dat het UWV weigert een beslissing te nemen op de aangevraagde WIA-uitkering. In het besluit van 22 juni 2023 heeft het UWV de voorschotten vanaf 14 december 2021 tot en met 31 mei 2023 teruggevorderd. Hierover heeft het UWV op 28 juni 2023 ook een invorderingsbesluit genomen. Het UWV heeft bij besluit van 29 juni 2023 het besluit van 22 juni 2023 ingetrokken en vervangen door een terugvorderingsbesluit over de betaalde voorschotten vanaf 14 december 2021 tot en met 30 juni 2023. Op 2 juli 2023 heeft het UWV een invorderingsbesluit genomen over het besluit van 29 juni 2023.
2.1
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 22 juni 2023. In het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaarschrift van eiser mede opgevat als gericht tegen het besluit van 29 juni 2023. Het UWV heeft het bezwaarschrift ongegrond verklaard, omdat eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 8 juni 2023.
2.2
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3
De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2025 op zitting behandeld. Eiser is, zonder voorafgaand bericht, niet naar de mondelinge behandeling gekomen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Bij besluit van 21 oktober 2019 heeft het UWV eiser een werkloosheidsuitkering toegekend voor de periode vanaf 26 september 2019 tot en met 25 december 2019. Eiser heeft zich per 17 december 2019 ziekgemeld. Het UWV heeft eiser per 26 december 2019 een Ziektewetuitkering toegekend die eiser de rest van de wachttijd voor de WIA-uitkering heeft ontvangen. Na aanvraag van de WIA-uitkering en de toegekende voorschotten heeft het UWV eiser opgeroepen bij de verzekeringsarts op respectievelijk 2 augustus 2022, 29 september 2022 en 30 mei 2023. Eiser is op geen van deze oproepen bij de verzekeringsarts verschenen. Vervolgens heeft het UWV in het besluit van 8 mei 2023 eiser aangegeven dat het weigert om een besluit op de WIA-aanvraag te nemen. Vervolgens zijn de betaalde voorschotten tot en met 30 juni 2023 – zoals weergegeven in overweging 2 – teruggevorderd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 22 juni 2023. In het bestreden besluit heeft het UWV dit bezwaarschrift mede opgevat als gericht tegen het besluit van 29 juni 2023, maar niet tegen het besluit van 8 juni 2023, het bezwaarschrift ongegrond verklaard en het besluit van 29 juni 2023 in stand gelaten.
Omvang van het geschil
4. De rechtbank beoordeelt of het UWV op goede gronden de besluiten van 8 juni 2023 en 29 juni 2023 in stand heeft gelaten.
Gronden en verweer
5. Eiser voert in beroep aan dat hij in november 2019 een periode opgenomen is geweest in België voor operaties aan zijn longen en dat hij in augustus 2020 in [plaats] aan zijn neus is geopereerd. Eiser is diabeet en heeft last van zijn glucosespiegel, hetgeen ook herinneren en denken beïnvloedt. Zijn dakloosheid verslechtert zijn lichamelijk toestand. Hij heeft hierdoor alleen een briefadres en heeft de verschillende oproepen niet ontvangen. Hij verbleef vanaf medio 2023 tot en met 9 april 2024 in de daklozenopvang in [plaats] .
5.1
Het UWV stelt dat eiser niet expliciet bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 8 juni 2023. Echter, in beroep erkent het UWV dat het bezwaarschrift van eiser ook opgevat had moeten worden als gericht tegen het besluit van 8 juni 2023.
Hangende beroep heeft eiser op 14 januari 2024 een nieuwe WIA-aanvraag ingediend. Naar aanleiding van het onderzoek naar deze aanvraag heeft het UWV eiser onder meer opgeroepen (per post en e-mail) voor de spreekuren op 30 oktober 2024 en 4 december 2024 en is eiser erop gewezen dat het UWV de beoordeling van de aanvraag beëindigt als hij niet naar het spreekuur komt. Eiser is naar geen van de hiervoor aangegeven spreekuren gegaan en het UWV heeft, bij besluit van 5 december 2024, wederom geweigerd om een beslissing te nemen op de aanvraag, omdat het UWV onvoldoende gegevens heeft om de mate van arbeidsongeschiktheid vast te stellen.
5.2
Artikel 27, tweede lid, sub a en c, van de Wet WIA bepaalt dat de verzekerde – die een aanvraag heeft ingediend – op grond van de Wet WIA verplicht is om te voldoen aan elke oproep van het UWV om aanwezig te zijn op een door het UWV bepaalde plaats (sub a). Tevens is de verzekerde verplicht om mee te werken aan een onderzoek door het UWV (sub c). Op grond van artikel 76, eerste lid, sub a, van de Wet WIA herziet het UWV beschikkingen op grond van de Wet WIA of trekt deze in als door het niet (volledig) nakomen van onder meer artikel 27 van de Wet WIA het recht op een WIA-uitkering niet (meer) kan worden vastgesteld. Uit artikel 77, eerste lid, van de Wet WIA volgt dat het UWV de betaalde uitkering – die als gevolg van een besluit in de zin van artikel 76 Wet WIA onverschuldigd is betaald – terugvordert.
5.3
Zoals in overweging 5.1 is opgenomen, heeft het UWV hangende beroep erkend dat het bezwaarschrift van eiser ten onrechte niet is beschouwd als ook gericht tegen het besluit van 8 juni 2023. Tussen partijen is niet in geschil dat – op het moment dat hij bezwaar maakte – de bezwaartermijn tegen het besluit van 8 juni 2023 nog niet verstreken was. Ook staat vast dat eisers bezwaren inhoudelijk ook waren gericht tegen het besluit van 8 juni 2023. Het bestreden besluit op bezwaar is dan ook gebaseerd op een incomplete beoordeling en kent gebreken. De rechtbank kwalificeert deze gebreken als strijd met zowel het zorgvuldigheids- als het motiveringsbeginsel.
5.4
Ter zitting heeft de gemachtigde van het UWV aangegeven dat het UWV oplossingsgericht wil handelen en dat daarom de door eiser in beroep ingebrachte informatie ook is doorgeleid naar de verzekeringsarts naar aanleiding van de door eiser op 14 januari 2024 ingediende aanvraag voor een WIA-uitkering.
Naar het oordeel van de rechtbank staat deze nieuwe aanvraag los van de beoordeling van het bestreden besluit. Het is de rechtbank duidelijk dat het UWV diverse pogingen heeft ondernomen om de aanvragen van eiser te beoordelen en dat het UWV hierbij op het probleem stuit dat eiser bij het merendeel van de spreekuurcontacten met de verzekeringsarts niet verschijnt. Ook de rechtbank heeft in de beroepsprocedure ervaren dat eiser lastig te bereiken is en eiser is ook niet naar de zitting gekomen. Naar aanleiding van de aanvraag van 14 januari 2024 heeft het UWV op 5 december 2024 een met de beslissing van 8 juni 2023 vergelijkbaar besluit genomen.
5.5
Het UWV heeft de rechtbank verzocht om deze nieuwe beoordeling in de huidige procedure mee te nemen en op te vatten als een nadere motivering van het besluit van 8 juni 2023, maar de rechtbank wijst dat verzoek af. De strekking van het laatstgenoemde besluit is dat het UWV weigert om een besluit te nemen op een aanvraag. Omdat eisers bezwaar ook had moeten worden opgevat als een bezwaar tegen dat besluit, dient het UWV in zoverre alsnog op het bezwaar te beslissen en, voor zover het bezwaar is gericht tegen de andere primaire besluiten (terugvordering en invordering) opnieuw omdat die besluiten geheel zijn gebaseerd op het besluit van 8 juni 2025.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel. Dit betekent dat het UWV een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen over de besluiten van 8 juni 2023, 29 juni 2023 en 2 juli 2023. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook zal de rechtbank niet de zogenoemde bestuurlijke lus toepassen omdat te verwachten is dat nader onderzoek dat nodig is voordat opnieuw op de bezwaren wordt beslist.
De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing op het bezwaar te nemen. De reden hiervoor is hiervoor al aangegeven.
6.1
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het UWV een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het UWV hiervoor 3 maanden de tijd. Deze termijn gaat op grond van artikel 8:106 van de Algemene wet bestuursrecht pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist.
6.2
Omdat het beroep gegrond is, moet het UWV het griffierecht aan eiser vergoeden.
Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden; de rechtbank wijst eiser dan ook geen proceskostenvergoeding toe.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het UWV op binnen drie maanden – na het verstrijken van de termijn om hoger beroep in te stellen of, als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist – een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is op 30 mei 2025 gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:2:
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 3:46:
Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA)
Artikel 27, tweede lid, sub a en c:
De verzekerde die een aanvraag voor een uitkering heeft ingediend of een recht heeft op een uitkering op grond van deze wet is verplicht:
a. te voldoen aan elke oproep van het UWV of van een door een of meer door het UWV aangewezen personen om aanwezig te zijn op een door of vanwege het UWV te bepalen plaats voor (….) het meewerken aan een onderzoek als bedoeld in onderdeel c (….);
c. mee te werken door zich te laten onderzoeken door het UWV of door een of meer daartoe door het UWV aangewezen personen;
Artikel 76, eerste lid, sub a:
1. Het UWV herziet beschikkingen op grond van deze wet of trekt dergelijke beschikkingen in, indien:
a. als gevolg van het niet of niet volledig nakomen van de artikelen 27 tot en met 32 en de daarop berustende bepalingen het recht op een uitkering op grond van deze wet niet of niet meer kan worden vastgesteld of ten onrechte is vastgesteld of de hoogte van de uitkering ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld;
Artikel 77, eerste lid:
1. Een uitkering die op grond van deze wet alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald en hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 76 door het UWV onverschuldigd is betaald of verstrekt wordt door het UWV teruggevorderd.