ECLI:NL:RBZWB:2025:3448

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
23/2983
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de omgevingsvergunning voor woninguitbreiding en verbouwing in Breda

Op 5 juni 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, met betrekking tot een omgevingsvergunning voor de uitbreiding en verbouwing van een woning. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de omgevingsvergunning die aan vergunninghouder was verleend. Het college had eerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en de vergunning in stand gelaten. Na de indiening van het beroep heeft het college de vergunning gewijzigd, wat aanleiding gaf tot aanvullende gronden van eiser. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 25 september 2024, waarbij eiser werd bijgestaan door een gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag om omgevingsvergunning vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet was ingediend, waardoor de oude wetgeving van toepassing bleef. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar heeft wel geoordeeld dat er een procedurele fout was gemaakt met betrekking tot het 0-peil in de vergunning. De rechtbank heeft de Staat veroordeeld tot het vergoeden van immateriële schade aan eiser en het griffierecht. De rechtbank heeft geen gronden gevonden voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2983 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, het college

(gemachtigde: mr. F.L.M. Tijhof).
en

3.e belanghebbende, [vergunninghouder] , uit [plaats] , vergunninghouder.

en
De Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid), de Staat,

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning voor het uitbreiden en intern verbouwen van de woning aan [adres 1] .
1.1.
Met het bestreden besluit van 17 april 2023 (hierna: besluit I) heeft het college de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en de verleende omgevingsvergunning in stand gelaten.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen besluit I.
1.3.
Nadat eiser beroep heeft ingesteld, heeft het college, na een aanvraag van 12 mei 2023 daartoe van vergunninghouder, met het besluit van 22 juni 2023 (hierna: besluit II) de omgevingsvergunning gewijzigd. De wijzigingen zien op de hoogte en constructie van de uitbouw, het toevoegen van een extra lichtstraat in de uitbouw en het behouden van het bestaande ronde raam in de zijgevel van het hoofdgebouw. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze wijzigingsvergunning.
1.4.
Eiser heeft aanvullende gronden ingediend. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft de behandeling van het beroep, die was gepland op 1 augustus 2024 op verzoek van partijen aangehouden en daarna behandeld op 25 september 2024. Hieraan hebben deelgenomen: Eiser, bijgestaan door [naam] , mr. Tijhof namens het college en [vergunninghouder] .

Beoordeling door de rechtbank

2. Nadat eiser de rechtbank heeft gewezen op het bestaan van de gewijzigde vergunning en dat hij daartegen bezwaar heeft gemaakt, heeft de rechtbank partijen bericht dat op grond van artikel 6:19 van de Awb het beroep ook is gericht tegen besluit II. De rechtbank zal aan de hand van de aangevoerde gronden beoordelen of de betwiste omgevingsvergunning (besluit I), zoals deze is gewijzigd met besluit II, op goede gronden is verleend.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). [1] De aanvraag om een omgevingsvergunning in deze zaak is ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. Eiser heeft de volgende gronden aangevoerd.
  • Voor de hoorzitting hebben zowel verweerder als vergunninghouder te laat stukken ingediend en toch is de hoorzitting niet verdaagd.
  • De aanvraag was niet volledig.
  • De commissie ruimtelijke kwaliteit (CRK) heeft onvoldoende gemotiveerd dat “geen sprake is van een onevenredige afbreuk aan de cultuurhistorische waarde van het pand”. Het advies over besluit I kan voorts geen stand houden omdat over besluit II een nieuw advies is uitgebracht.
  • Er wordt wel afbreuk gedaan aan de cultuurhistorische waarden omdat de bouwmassa en de bouwkundige kenmerken niet meer in verhouding zijn met het gebouw.
  • In de bouwtekeningen bij besluit II zijn in de zijgevel nog steeds twee rechthoekige ramen te zien in plaats van de ronde ramen.
  • Dat volgens het bestemmingplan het perceel voor 75% mag worden volgebouwd, leidt ertoe dat de leefbaarheid van omliggende percelen wordt aangetast. Eiser verzoekt dit recht te zetten.
  • Eiser is niet bekend met alle criteria en verzoekt de rechtbank alle criteria te beoordelen.
  • Het bestreden besluit is in strijd met het motiveringsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel.
  • Tot slot verzoekt eiser om een veroordeling in de proceskosten in beroep, waaronder verletkosten, vergoeding van het griffierecht en een vergoeding voor het overschrijding van de redelijke termijn.
Is er sprake van een procedureel gebrek in bezwaar?
6. Anders dan eiser meent, is er geen aanleiding voor het oordeel dat het – volgens eiser laat – indienen van stukken en een verweer vóór de hoorzitting aanleiding had moeten zijn om de hoorzitting te verdagen. De stukken waarover het gaat zijn niet zó omvangrijk of ingewikkeld dat sprake was van strijd met de goede procesorde. Voor zover eiser al enig nadeel zou hebben gehad, heeft hij wel van de stukken kennis kunnen nemen en daarop kunnen reageren.
Is de aanvraag compleet?
7. Eiser stelt dat de aanvraag niet compleet is, zo ontbreekt er een noordpijl op de tekeningen en ontbreekt er een tekening van de gevel die grenst aan [adres 2]. Dit geldt volgens eiser voor beide besluiten. Ook stelt eiser dat het 0-peil onjuist is bepaald.
7.1.
Het college stelt dat er metingen zijn verricht om de exacte hoogte te bepalen volgens de definitie in artikel 2.12 van het bestemmingsplan. De hoogte van de daktrim is 8.53 boven NAP, en de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdingang is 4.19 meter boven NAP. Volgens het college is de hoogte van de aanbouw vanaf dit peil 4.34 meter. In de nieuwe aanvraag is uitgegaan van het juiste peil. Met de nieuwe berekening past het bouwplan alsnog binnen het bestemmingsplan nu het bouwwerk niet hoger wordt dan 13 meter en de goothoogte niet hoger wordt dan 8 meter.
7.2.
Het ontbreken van een noordpijl op de tekeningen acht de rechtbank geen gebrek. Ook overigens heeft eiser geen zodanige gebreken gesteld en die zijn ook niet gebleken dat op grond daarvan moest worden geoordeeld dat de aanvraag niet volledig was en om die reden de vergunning had moeten worden geweigerd.
Dat de hoogte van de te realiseren aanbouw in besluit I niet op de juiste wijze ten opzichte van het geldende peil is berekend, heeft verweerder erkend. Zoals verweerder heeft aangevoerd, is onder meer dit gebrek aanleiding geweest dat vergunninghouder een aanvraag voor een gewijzigde vergunning indiende. Dat de hoogte van de aanbouw in die nieuwe aanvraag is bepaald met inachtneming van het juiste peil én voldoet aan de regels van het bestemmingsplan voor de maximale bouw- en goothoogte, is door eiser niet concreet betwist. Met besluit II is dit gebrek dan ook hersteld.
Activiteiten bouwen en strijdig gebruik
8. De aanvraag ziet op het uitbreiden van de woning van vergunninghouder met een uitbouw op het achtererfgebied. Het project ziet verder op het realiseren van twee dakkapellen en een interne wijziging van de woning
.
8.1.
Het college heeft ten behoeve van de bouw van de dakkapel aan de voorzijde en ten behoeve van de aanbouw aan de achterzijde gebruikgemaakt van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid in artikel 24.3 van het [bestemmingsplan] . Daartoe is een schriftelijk advies ingewonnen van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.
8.2.
Eiser betoogt dat de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) onvoldoende onderbouwd heeft waarom het project geen onevenredige afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarde van het pand gelet op artikelen 24.2 en 24.3 van het bestemmingsplan. De bouwmassa is volgens eiser buitenproportioneel toegenomen (van 83m² naar 143m², met besluit II naar 156m²). De uitbreiding mag volgens eiser maximaal 3 meter zijn om de leefbaarheid te garanderen. Er is zeer weinig terug te vinden van het cultuurhistorisch beeld van het pand na de sloop van de aanbouw. Ook worden de dakkapellen, dakvensters en zijramen onterecht gewijzigd. Er is onvoldoende onderbouwd dat het project in de omgeving past, de toetsingscriteria zien namelijk alleen op het perceel van vergunninghouder en zijn perceel is niet meegewogen.
8.3.
Het college wijst erop dat de bestemming ‘Centrum’ een uitbreiding van gebouwen toestaat met een goothoogte van 8 meter en bouwhoogte van 13 meter en dat binnen het bouwblok een maximum bebouwingspercentage van 75% geldt. De activiteit is niet in strijd met de goede ruimtelijke ordening. Er is alleen sprake van strijdigheid met de bestemming Waarde Cultuurhistorie, artikel 24.2, onder a van de planregels. Met toepassing van artikel 24.3 is daarvan afgeweken. In 2022 is het gehele plan positief beoordeeld en wederom voor het wijzigingsbesluit heeft de CRK positief geadviseerd. Het college haalt vaste rechtspraak aan dat aan het advies van de CRK in beginsel doorslaggevende betekenis toekomt en dat de CRK de in een bestemmingsplan gegeven bouwmogelijkheden dient te respecteren. Er is geen deskundig tegenadvies overgelegd.
8.4.
Volgens vaste rechtspraak mag het college in beginsel afgaan op een deskundigenadvies. Het college moet zich wel vergewissen dat het advies op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de beide adviezen niet zorgvuldig tot stand zouden zijn gekomen of niet concludent zouden zijn.
Dat de CRK in het volume van de aanbouw geen reden zag voor het oordeel dat het project geen onevenredige afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarde van het pand is, anders dan eiser kennelijk betoogt, niet onbegrijpelijk. De CRK heeft immers ook te respecteren dat het bestemmingsplan nu eenmaal de technische bouwmogelijkheden kent waarvan in het plan gebruik wordt gemaakt voor wat betreft plaats, oppervlakte en hoogte. Dat een gevolg van het plan is dat eisers achtertuin omsloten raakt, is geen aspect waarmee binnen het kader waarover de CRK diende te adviseren zodanig rekening kan worden gehouden, dat de binnenplanse vrijstelling daarom geweigerd moest worden.
Dat de CRK bij het eerste vergunde bouwplan oordeelde dat de in de van de woning van eiser afgekeerde zijgevel voorziene rechthoekige ramen geen onevenredige afbreuk zouden doen aan de cultuurhistorische waarde is evenmin onbegrijpelijk te achten. Dat de CRK in het wijzigingsplan voorziene handhaving van de van oudsher aanwezige ronde ramen ook acceptabel vond, maakt, ook anders dan eiser betoogt, het eerste advies evenmin onbegrijpelijk.
Welstand?
9. Voor zover eiser met zijn gronden over het advies van de CRK heeft beoogd ook de reguliere welstandsbeoordeling te betwisten, overweegt de rechtbank dat hiervoor hetzelfde geldt als overwogen in rechtsoverwegingen 8.3. en 8.4..
Bouwmogelijkheden bestemmingsplan?
10. Volgens eiser kan het niet zo zijn dat volgens het bestemmingsplan een perceel van 575m² groot voor 75% bebouwd mag worden voor 431m ². Als de wettelijk regels goed zijn toegepast verzoekt eiser om het hiaat met nieuwe rechtspraak te dichten om de leefbaarheid van omliggende percelen te waarborgen.
10.1.
Anders dan eiser wenst, ziet de rechtbank in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding om artikel 4.2.1, onder g van de planvoorschriften onverbindend te achten of anderszins te corrigeren. Dat dit voorschrift, waarin voor alle gronden met dezelfde bestemming een maximaal bebouwingspercentage van 75 % is vastgelegd, een hiaat zou vormen is de rechtbank niet gebleken en voor dat oordeel is ook onvoldoende gesteld.
Toetsing aan overige regels?
11. Anders dan eiser wenst, is het niet de taak van de rechtbank om zelfstandig, dat wil zeggen zonder dat daartoe gronden zijn aangevoerd, te onderzoeken of het bouwplan voldoet aan alle regels waaraan dat plan kan worden getoetst. De rechtbank behoort een besluit op grond van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht te toetsen op basis van de tegen dat besluit aangevoerde gronden.
Schending van de redelijke termijn?
12. Eiser verzoekt een immateriële schadevergoeding wegens de lange duur van de procedure.
12.1.
Eiser diende op 20 december 2022 bezwaar in tegen de omgevingsvergunning. Bij besluit van 17 april 2023 is op dat bezwaar beslist. De redelijke termijn bedraagt in beginsel 2 jaar. De overschrijding van de termijn bedraagt thans bijna een half jaar en is geheel aan de rechtbank toe te schrijven. De rechtbank zal dan ook aan eiser een vergoeding van € 500,- toekennen, die geheel voor rekening van de Staat komt. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

13. Gelet op het voorgaande is het beroep in zoverre gegrond, dat in de omgevingsvergunning, zoals deze in besluit I voorlag, een onjuist 0-peil werd aangehouden. Nu dat gebrek bij het besluit II is hersteld, is er geen reden om aan dat gebrek gevolgen te verbinden. Er is echter wel aanleiding verweerder te verplichten het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden. Voor een proceskostenvergoeding ziet de rechtbank geen gronden. Weliswaar is daarom verzocht, maar er zijn geen kosten gesteld of gebleken die op grond van het besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond,
  • veroordeelt de Staat tot het vergoeden van immateriële schade aan eiser van € 500,-;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier op 5 juni 2025 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijk wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°.met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
Besluit omgevingsrecht - Bijlage 2
Artikel 3
Een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet is niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op:
1. een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m,
b. op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn,
c. de ligging van een verblijfsgebied als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012, in geval van meer dan een bouwlaag, uitsluitend op de eerste bouwlaag, en
d. niet voorzien van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte;
Bestemmingsplan ‘Princenhage – Haagpoort’
Artikel 4.2.1
g. Het bebouwingspercentage bedraagt maximaal 75%.
Artikel 24.2
In aanvulling op de regels opgenomen bij de andere bestemmingen geldt voor het bouwen van bouwwerken dat het vergroten en/of veranderen van de bestaande bebouwing is toegestaan, indien de vergroting en/of verandering uitsluitend zichtbaar is ter plaatse van het achtererfgebied.
In afwijking van de regels opgenomen bij de andere bestemmingen is het verboden bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen.
Artikel 24.3
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a. artikel 24.2, onder a, teneinde:
1. de bestaande bebouwing te vergroten en/of te veranderen, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarde van het pand of object gelet op:
i. bouwmassa naar hoofdafmeting en onderlinge verhoudingen;
ii. bouwkundige kenmerken, zoals dakvorm, nokrichting, dakhelling en gevelindeling;
2. het verbouwen van twee zijdelings aan elkaar grenzende gebouwen, op geen van welke deze ontheffing eerder is toegepast, tot één geheel, mits:
i. er geen (delen van) muren worden verwijderd met cultuurhistorische waarden;
ii. de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende ruimtelijke structuur en stedenbouwkundige kwaliteit van het gebied dat is aangeduid als 'Waarde - Cultuurhistorie' niet onevenredig wordt aangetast.
artikel 24.2, onder b, teneinde de bestaande bebouwing gedeeltelijk te slopen, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarde van het pand of object gelet op:
1. de bouwmassa naar hoofdafmeting en onderlinge verhoudingen;
2. de bouwkundige kenmerken, zoals dakvorm, nokrichting, dakhelling en gevelindeling;
artikel 24.2, onder b, teneinde de bestaande bebouwing geheel te slopen, indien de aanvrager aannemelijk maakt dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk zal worden gebouwd, dat gelet op de bouwmassa en bouwkundige kenmerken is te vergelijken met het te slopen bouwwerk.
Alvorens over de omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.