Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rechts inhalen op de Bredaseweg, waar dit verboden was. Betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde, beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 2 mei 2025 heeft de kantonrechter de zaak behandeld, waarbij zowel betrokkene als de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. E. Morsink, aanwezig waren.
Betrokkene heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat de gedraging niet heeft plaatsgevonden, en dat hij voorzichtig moest rijden vanwege de lading van bouwmaterialen in zijn auto. De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht om het beroep gedeeltelijk gegrond te verklaren, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat de gedraging heeft plaatsgevonden. De kantonrechter heeft betrokkene het voordeel van de twijfel gegeven, wat heeft geleid tot de conclusie dat de boete ten onrechte was opgelegd.
De kantonrechter heeft het beroep gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie en de beschikking waarbij de boete was opgelegd vernietigd, en bepaald dat het bedrag van € 234,- dat betrokkene als zekerheid had betaald, door de officier van justitie aan betrokkene moet worden terugbetaald. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep.