ECLI:NL:RBZWB:2025:344

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
02-191333-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanranding door verdachte in beschonken toestand met ontuchtige handelingen

Op 24 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van aanranding. De verdachte heeft op 27 mei 2023, in beschonken toestand, de aangeefster in een hok getrokken, haar vastgepakt en geprobeerd te zoenen. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 10 januari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. G.W. Van der Burg, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster consistent en gedetailleerd waren, en dat deze steun vonden in getuigenverklaringen en camerabeelden. De verdediging betwistte de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank legde een taakstraf van 100 uur op, en veroordeelde de verdachte tot betaling van € 750,-- aan immateriële schade aan de benadeelde partij, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 27 mei 2023. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De uitspraak benadrukte de ernst van de aanranding en de gevolgen voor de aangeefster.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-191333-23
vonnis van de meervoudige kamer van 24 januari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1957 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. P.L.G. Rens, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 januari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. G.W. Van der Burg, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte aangeefster heeft aangerand.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit heeft gepleegd. Hij gaat uit van de juistheid van de lezing van aangeefster. Haar verklaringen zijn direct na het feit afgelegd, zijn gedetailleerd en consistent en vinden steun in de getuigenverklaringen en camerabeelden. Ook heeft zij onmiddellijk de politie gebeld en de volgende morgen een verklaring afgelegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Er is door aangeefster niet consistent en innerlijk tegenstrijdig verklaard. De verklaringen vinden ook geen steun in overige bewijsmiddelen. Mocht de rechtbank hier anders over denken dan mist de overtuiging, gelet op hoe het gereedschapshok eruit ziet en de afwijkende inhoud van de eerder door aangeefster afgelegde verklaringen ten opzichte van de schriftelijke slachtofferverklaring.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Bij de politie kwam op 27 mei 2023 een melding binnen. Aangeefster zou door verdachte zijn aangerand. Verdachte was de klusjesman op de camping waarvan aangeefster beheerder was. Het staat gelet op de verklaringen van aangeefster en verdachte niet ter discussie dat zij samen in het toiletgebouw van de camping waren, omdat verdachte een kapot toilet moest repareren. Ook staat niet ter discussie dat zij na de reparatie bij het gereedschapshok waren. Dit gereedschapshok bevindt zich aan de voorzijde in het toiletgebouw. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of kan worden vastgesteld wat er bij of in het gereedschapshok is gebeurd. Daarna moet zij beoordelen of verdachte strafbaar heeft gehandeld. Zoals vaker in zedenzaken staan de verklaringen van de aangeefster en verdachte over wat er al dan niet gebeurd zou zijn lijnrecht tegenover elkaar. De rechtbank moet eerst beoordelen of zij de verklaring van aangeefster betrouwbaar acht.
Betrouwbaarheid aangeefster
De rechtbank acht het van belang op te merken dat zij voor de afweging of aangeefster betrouwbaar is alleen heeft gekeken naar de verklaringen van aangeefster die zich in het procesdossier bevinden. De raadsman van verdachte heeft in zijn pleidooi opmerkingen gemaakt over de door de zus van aangeefster ter zitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring. Die verklaring is echter geen bewijsmiddel. De rechtbank zal dan ook niet reageren op de verweren die hierop zien.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster inconsistent en innerlijk tegenstrijdig zouden zijn. De rechtbank merkt in dat kader op dat het voor de betrouwbaarheid niet doorslaggevend is of in iedere verklaring ieder detail exact overeen komt. Bovendien is iets niet verklaren wat anders dan afwijkend verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen die aangeefster heeft afgelegd in de kern consistent en gedetailleerd zijn. Dit geldt zowel voor wat aangeefster meteen na het incident heeft verklaard als wat zij in haar latere gesprekken met de politie en in haar aangifte heeft verklaard. De inhoud van deze verklaringen komen op hun beurt weer overeen met hetgeen aangeefster volgens de getuigenverklaringen aan haar zus en [getuige] heeft verteld.
De rechtbank heeft geen reden om aan de verklaringen van aangeefster te twijfelen. Direct na het incident heeft zij verklaard dat zij door verdachte is aangerand, waar dat is gebeurd en hoe dat is gebeurd en daar is zij bij gebleven.
Daartegenover staat de verklaring van verdachte, van wie vaststaat dat hij op het moment dat het incident plaatsvond flink had gedronken. Ter zitting heeft hij verklaard dat dit ging om vijftien tot twintig flesjes bier. Hoewel de rechtbank niet van oordeel is dat dit betekent dat verdachte hierdoor per definitie onbetrouwbaar verklaart, wordt zijn stellige ontkenning hierdoor naar het oordeel van de rechtbank wel afgezwakt.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar is en gaat van die verklaring uit.
Steunbewijs
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verklaring van aangeefster steun vindt in de overige inhoud van het dossier. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de betrouwbare verklaring(en) van het slachtoffer voldoende wettig bewijs opleveren. De rechtbank overweegt in dat kader als volgt.
De rechtbank ziet als steun voor de verklaring van aangeefster dat vaststaat dat zowel verdachte als aangeefster op het moment van de door haar gestelde aanranding in het toiletgebouw, en ook in het gereedschapshok waren. Dit betrof een relatief kleine ruimte. Verdachte en aangeefster zullen dicht bij elkaar in de buurt hebben gestaan. Verder volgt uit de camerabeelden dat verdachte en aangeefster daar waren, uit beeld verdwijnen en samen naar buiten komen. De rechtbank stelt daarmee vast dat verdachte gelegenheid had om de verweten handelingen te plegen.
Gelet op voornoemde is de rechtbank van oordeel dat aan het bewijsminimum wordt voldaan.
Overtuiging
Naast het wettig bewijs moet de rechtbank ook de overtuiging hebben dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Aangeefster heeft vlak na het incident via Snapchat contact opgenomen met haar zus. Ook heeft zij vrijwel direct de voorzitter van de camping en de politie gebeld. Door de voorzitter van de camping en de zus van aangeefster zijn toen ook emoties bij aangeefster waargenomen. Op basis van deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, heeft de rechtbank de overtuiging dat verdachte de tenlastegelegde handelingen heeft gepleegd.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend vast is komen te staan dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde handelingen. Deze handelingen kunnen ook gekwalificeerd worden als ontuchtige handelingen. Zij acht het feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 27 mei 2023 te [plaats] , door een andere feitelijkheid
- [aangeefster] een hok in te trekken en de deur van dat hok dicht te houden en
- die [aangeefster] vast te pakken,
die [aangeefster] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten
- het betasten van en strelen van en knijpen in de borsten van die [aangeefster] en
- die [aangeefster] (getracht) te zoenen;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 100 uur en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de strafmaat.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding. Hij heeft aangeefster, die hij goed kende, in beschonken toestand een hok in getrokken, haar vastgepakt, over haar kleding heen aan haar borsten gezeten en haar (geprobeerd) te zoenen. Hiermee heeft hij de lichamelijke integriteit van aangeefster geschonden. Uit de voorgedragen slachtofferverklaring volgt dat aangeefster tot op de dag van vandaag de gevolgen ondervindt van het handelen van verdachte. Aangeefster heeft aangegeven dat haar eigenwaarde een gigantische deuk heeft gekregen. Ook voelde zij zich door de aanwezigheid van verdachte op haar werkplek, de camping, niet meer veilig daar. Verdachte heeft zich ten tijde van het plegen van zijn handelingen kennelijk geen moment bekommerd om de gevolgen voor aangeefster, maar zich enkel laten leiden door zijn impulsen. De rechtbank neemt hem dit kwalijk en vindt het zorgwekkend dat hij hiervoor geen verantwoordelijkheid heeft genomen. Hij heeft er zelfs voor gekozen om het geheel te bagatelliseren en hij heeft zich in zijn poging daartoe op een uitermate kwetsende en kleinerende manier uitgelaten over aangeefster.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank met de bovengenoemde houding van verdachte rekening gehouden. Ook heeft zij acht geslagen op de omstandigheden waaronder verdachte zijn handelingen heeft gepleegd. Hij heeft aangeefster geïsoleerd. Er was sprake van een overheersingssituatie. Verdachte is daarbij een stuk ouder dan aangeefster en heeft getracht te bepalen wat er gebeurde. Hiermee heeft hij een voor aangeefster beangstigende situatie veroorzaakt.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte de consequenties van zijn handelen moet ervaren. Zij heeft hierbij rekening gehouden met straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het geen meerwaarde heeft om aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Verdachte is niet eerder voor een soortgelijk feit veroordeeld en het incident vond inmiddels ruim anderhalf jaar geleden plaats. Bovendien heeft de onderhavige zaak naar de verwachting van de rechtbank al de nodige recidive-beperkende impact op verdachte gehad.
De rechtbank is wel van oordeel dat een onvoorwaardelijke taakstraf van enige duur gepast is. Alles overwegend acht de rechtbank een taakstraf van 100 uur passend en geboden.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster] vordert een schadevergoeding van € 2.800,-- aan immateriële schade.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering geheel toe te wijzen en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 mei 2023. Verder heeft hij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Naar het oordeel van de rechtbank is aan de benadeelde partij immateriële schade toegebracht. Dit volgt ook mede uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de schade gelet op alle omstandigheden en op de bedragen die eerder in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
De door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 750,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 mei 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige deel van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 100 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
50 dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[aangeefster]van
€ 750,--aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 mei 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangeefster] , € 750,-- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 mei 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
15 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Brouwer, voorzitter, mr. R. Combee en C.T. den Uil, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Heitzman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 januari 2025.
Mr. Den Uil is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 27 mei 2023 te [plaats] , gemeente Altena, althans in Nederland,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten
- [aangeefster] een (toilet)gebouw/hok in te trekken en/of de deur van dat (toilet)gebouw/hok dicht te houden en/of
- die [aangeefster] vast te pakken, die [aangeefster] heeft gedwongen tot het plegen
en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
- het betasten van en/of strelen van en/of knijpen in de borsten van die [aangeefster] en/of
- die [aangeefster] meermalen, althans eenmaal, (getracht) te zoenen;
( art 246 Wetboek van Strafrecht )