Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
11429928 \ MB VERZ 24-1646
6062 5422 5890 3859
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen twee verkeersboetes die aan betrokkene waren opgelegd. Betrokkene had beroep ingesteld tegen de beslissingen van de officier van justitie, die de boetes ongegrond had verklaard. De boetes waren opgelegd voor het niet hebben van een keuringsbewijs voor een motorrijtuig en het niet afsluiten van de vereiste verzekering. Betrokkene stelde dat hij het voertuig niet meer in zijn bezit had en dat er een fout was gemaakt bij de overschrijving naar de nieuwe eigenaar. Tijdens de zitting heeft betrokkene zijn situatie toegelicht, waarbij hij aangaf dat hij in een moeilijke financiële situatie verkeerde en dat hij niet goed had gereageerd op de ontvangen boetes. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie verzocht om het beroep ongegrond te verklaren, maar de kantonrechter oordeelde dat de gedragingen waarvoor de boetes waren opgelegd, wel degelijk waren verricht. Echter, de kantonrechter vond aanleiding om de boetes te matigen, gezien de opeenstapeling van boetes en de persoonlijke omstandigheden van betrokkene. De eerste boete werd gematigd tot de helft en de tweede boete tot € 100,-. Tevens werd bepaald dat de verhogingen van de boetes ongedaan gemaakt moesten worden en dat de officier van justitie het teveel betaalde bedrag aan betrokkene moest terugbetalen. De beslissing van de officier van justitie werd gedeeltelijk gewijzigd, waardoor de beroepen gedeeltelijk gegrond werden verklaard.