ECLI:NL:RBZWB:2025:328

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
02-322800-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor de verlengde uitvoer van 2880 gram cocaïne met een gevangenisstraf van 20 maanden

Op 24 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van de verlengde uitvoer van 2880 gram cocaïne. De verdachte, geboren in 1976 en thans gedetineerd in Middelburg, heeft tijdens de zitting op 10 januari 2025 een bekennende verklaring afgelegd. De officier van justitie, mr. R.M.A. in ‘t Veld, heeft de verdachte beschuldigd van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, een middel als bedoeld in de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en verschillende proces-verbaal van bevindingen.

De rechtbank heeft in haar oordeel rekening gehouden met de omstandigheden van de zaak. De verdachte was benaderd door een onbekend persoon om een auto te huren en te rijden van Charleroi naar Rotterdam, zonder precies te weten wat hij vervoerde. Hij had financiële problemen en hoopte met de rit geld te verdienen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet de hoofdverantwoordelijke was voor de drugshandel, maar slechts een kleinere schakel in het criminele circuit. Gezien zijn openheid van zaken en het feit dat hij niet eerder veroordeeld was, heeft de rechtbank besloten om een gevangenisstraf van 20 maanden op te leggen, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een voorwaardelijk strafdeel, omdat zij ervan uitgaat dat de verdachte van zijn misstap heeft geleerd.

De beslissing is gebaseerd op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, en de rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarbij de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-322800-24
vonnis van de meervoudige kamer van 24 januari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum] 1976 te [plaats] ( [land] )
wonende te [adres]
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting in Middelburg
raadsman mr. D.T. Stoof, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 januari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. R.M.A. in ‘t Veld, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte 2880 gram cocaïne heeft uitgevoerd, dan wel heeft vervoerd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verlengde uitvoer van 2880 gram cocaïne, zoals primair is ten laste gelegd. Verdachte heeft dit feit ook bekend.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte is door de verdediging geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd voor het primair tenlastegelegde feit en geen vrijspraak is bepleit, wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, registratienummer PL2000-2024259986, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en digitaal doorgenummerd van pagina 1 tot en met 69.
De rechtbank acht het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de ter zitting van 10 januari 2025 afgelegde bekennende verklaring van verdachte;
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] van 9 oktober 2024 (p. 17-18);
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] van 9 oktober 2024 (p. 24-26);
- de geschriften, zijnde de deskundigenrapporten van het Nederlands Forensisch Instituut, zaaknummer 2024.11.15.081 van 15 november 2024 (p. 38-47).
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 9 oktober 2024 te Zevenbergschen Hoek, gemeente Moerdijk,
opzettelijk
buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht
2880 gram cocaïne,
zijnde cocaïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening te houden met de feiten en de omstandigheden van de zaak. Verdachte wist niets over de soort en hoeveelheid drugs die hij vervoerde. Hij had hier ook geen invloed op, aangezien de drugs door anderen in de auto zijn gelegd terwijl verdachte hier geen zicht op had. Verdachte heeft volledig meegewerkt aan het onderzoek en direct bekend. Verder wordt verzocht om rekening te houden met zijn persoonlijke omstandigheden. Verdachte is een gescheiden vader van vier kinderen en hij wilde wat geld verdienen om met hen wat leuks te doen. Daarnaast is hij first offender. Gelet op al het voorgaande wordt verzocht om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest en daarnaast een aanzienlijk voorwaardelijk strafdeel.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de (verlengde) uitvoer van 2880 gram cocaïne.
Dit is een ernstig feit. Cocaïne is een stof die zeer verslavend werkt en zeer schadelijk is voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Daarnaast wordt door de in- en uitvoer van drugs de (internationale) handel in verdovende middelen en alle nadelige effecten daarvan in stand gehouden. Vaak gaat de handel in drugs ook gepaard met vele vormen van criminaliteit.
Dit is ook de reden dat op het vervoeren en buiten het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs zware straffen zijn gesteld. Het oriëntatiepunt van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor de (verlengde) uitvoer van een hoeveelheid van 2880 gram cocaïne is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 tot 30 maanden.
De rechtbank zal in het voordeel van verdachte afwijken van dit oriëntatiepunt, vanwege de volgende strafmatigende omstandigheden.
Verdachte heeft verklaard dat hij op straat door een onbekend persoon is benaderd om met een auto vanuit (de regio) Charleroi naar Rotterdam te rijden en weer terug. Hij moest in (de buurt van) Rotterdam aangekomen een andere auto volgen. De auto waarin verdachte reed is op zijn naam gehuurd, maar hij is niet degene die voor de huur heeft betaald. Verdachte wist niet precies wat hij moest vervoeren, maar hij dacht wel dat het drugsgerelateerd was. Op een gegeven moment moest verdachte namelijk in Rotterdam naar eigen zeggen uit de auto stappen en ver van de auto vandaan gaan staan, zodat hij niets kon zien. Op dit moment zijn blijkbaar de drugs in zijn auto gelegd. Over de soort en de hoeveelheid drugs wist verdachte niets. Hij heeft verklaard dat hij voor de heen- en terugreis in totaal € 500,- krijgen. Hoewel hij dus wist dat hij betrokken raakte bij iets dat niet in de haak was en dacht dat het met drugs te maken had, prevaleerde voor verdachte het vooruitzicht van het geld dat hij ermee zou verdienen. Verdachte heeft namelijk financiële problemen en wilde van dit geldbedrag zijn kinderen onderhouden en wat leuks met hen doen. Vervolgens is verdachte naar aanleiding van een ANPR-hit staande gehouden op de A16, terwijl hij naar eigen zeggen onderweg terug was naar de regio Charleroi in België . Daar zou hij te horen krijgen waar hij de auto - met daarin de drugs - heen moest brengen. In de ruimte waar het reservewiel was opgeborgen lag (uit het zicht) een roodkleurige plastic tas met daarin, naar later is gebleken, 2880 gram cocaïne.
Verdachte heeft door zo te handelen een bijdrage geleverd aan de werking van het criminele drugscircuit. Dit acht de rechtbank kwalijk. Verdachte had het aanbod moeten afwijzen. Hij heeft omwille van zijn financiële toestand een verkeerde keuze gemaakt. Daarentegen kan hij, zoals blijkt uit het bovenstaande, niet worden aangemerkt als het brein achter een grote criminele drugsorganisatie, maar is hij slechts een kleinere schakel geweest. Bovendien heeft verdachte vanaf het begin af aan volledige openheid van zaken gegeven. Hij heeft zijn verantwoordelijkheid genomen en ook heeft hij inzicht gegeven in zijn handelen. De rechtbank zal dit in zijn voordeel meewegen. Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het Nederlandse strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 20 maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden is.
De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte dusdanig is geschrokken van de strafrechtelijke consequentie die het gepleegde feit heeft, dat het bij een eenmalige misstap blijft. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor een voorwaardelijk strafdeel.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet
gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van twintig maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.T. den Uil, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en
mr. R. Combee, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 januari 2025.
Mr. C.T. den Uil is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.