Uitspraak
1.De zaak in het kort
2.De procedure
3.De feiten
4.Het verzoek en het verweer
5.De beoordeling
Artikel 7:658 lid 1 BW beoogt niet een absolute waarborg te scheppen voor bescherming tegen gevaar, maar een werkgever dient ingevolge dit artikel wel die maatregelen te nemen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Dit is in het bijzonder van belang wanneer het gaat om werktuigen die naar hun aard een veiligheidsrisico meebrengen. Wat van de werkgever in redelijkheid verwacht mag worden, hangt af van de omstandigheden van het geval. Relevante omstandigheden zijn daarbij de aard van de werkzaamheden, de kans dat zich een ongeval zal voordoen, de ernst die de gevolgen van een ongeval kunnen hebben en de mate waarin de te nemen veiligheidsmaatregelen bezwaarlijk zijn. In de context van artikel 7:658 BW gaat het in het bijzonder ook om de aard van de werkzaamheden én het gegeven dat werknemers zelf niet altijd voorzichtig genoeg zijn. Rekening moet worden gehouden met het ervaringsfeit dat werknemers tijdens het werk niet steeds de vereiste zorg in acht nemen.
De werkgever dient niet alleen deugdelijke veiligheidsmaatregelen te treffen en instructies te geven, maar dient ook toezicht te houden op de naleving van de door hem verstrekte instructies. Dit toezicht moet toegesneden zijn op de omstandigheden van het geval. Er wordt rekening gehouden met de ervaring, opleiding en functie van de getroffen werknemer.Tegelijkertijd gaat de zorgplicht niet zo ver dat de werkgever zijn werknemers tegen iedere vorm van gevaar moet beschermen en hen absolute veiligheid moet bieden bij de uitoefening van hun werkzaamheden. Ook in het kader van het werk is er een zeker ‘normaal maatschappelijk risico’.