Op 26 mei 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006, die zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 25 mei 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van afpersing, waarbij hij samen met anderen geweld heeft gebruikt om geld af te nemen van de aangever. De rechtbank oordeelde dat het DNA van de verdachte was aangetroffen in de portemonnee van de aangever, wat als bewijs werd gezien voor zijn betrokkenheid bij de straatroof. De verdediging voerde aan dat het signalement van de verdachte niet overeenkwam met dat van de dader en dat het DNA op een andere manier in de portemonnee terecht kon zijn gekomen. De rechtbank verwierp deze argumenten en achtte de verdachte wettig en overtuigend schuldig aan de afpersing. De strafoplegging bestond uit 30 dagen jeugddetentie, waarvan 17 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 60 uur, te vervangen door 30 dagen jeugddetentie. De rechtbank hield rekening met de positieve ontwikkeling van de verdachte tijdens het schorsingstoezicht en de zorgen van de Raad voor de Kinderbescherming over zijn gewetensontwikkeling. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de aangever, maar besloot tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie, om de positieve ontwikkeling van de verdachte niet te doorkruisen.