ECLI:NL:RBZWB:2025:3248

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
02-233249-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing door minderjarige in vereniging

Op 26 mei 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006, die zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 25 mei 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van afpersing, waarbij hij samen met anderen geweld heeft gebruikt om geld af te nemen van de aangever. De rechtbank oordeelde dat het DNA van de verdachte was aangetroffen in de portemonnee van de aangever, wat als bewijs werd gezien voor zijn betrokkenheid bij de straatroof. De verdediging voerde aan dat het signalement van de verdachte niet overeenkwam met dat van de dader en dat het DNA op een andere manier in de portemonnee terecht kon zijn gekomen. De rechtbank verwierp deze argumenten en achtte de verdachte wettig en overtuigend schuldig aan de afpersing. De strafoplegging bestond uit 30 dagen jeugddetentie, waarvan 17 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 60 uur, te vervangen door 30 dagen jeugddetentie. De rechtbank hield rekening met de positieve ontwikkeling van de verdachte tijdens het schorsingstoezicht en de zorgen van de Raad voor de Kinderbescherming over zijn gewetensontwikkeling. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de aangever, maar besloot tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie, om de positieve ontwikkeling van de verdachte niet te doorkruisen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-233249-24
vonnis van de meervoudige kamer van 26 mei 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. R. Wouters, advocaat te Middelburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 mei 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van afpersing dan wel het medeplegen van diefstal met geweld met gebruik van een mes waarbij geld uit de portemonnee van [aangever] (verder: aangever) is weggenomen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde, te weten het medeplegen van afdreiging. Het DNA van verdachte is aangetroffen in de portemonnee van aangever. Verdachte heeft geen goede verklaring gegeven hoe zijn DNA daar terecht is gekomen. Daarnaast acht de officier van justitie het relevant voor het bewijs dat de telefoon van verdachte aanstraalde op de plaats delict en direct na de afdreiging de telefoon daar vertrekt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit integrale vrijspraak. Hij voert daartoe aan dat het signalement dat in de aangifte is opgenomen niet overeenkomt met verdachte nu verdachte niet blank en ook niet slank is. Uit de aangifte volgt dat de persoon die het mes vast had ook de persoon was die de portemonnee van aangever heeft gepakt. De verdediging stelt dat dit verdachte niet kan zijn geweest, aangezien voor deze handelingen twee handen nodig zijn en de arm en de hand van verdachte ten tijde van het feit in het gips zaten. Het aanstralen van de telefoon van verdachte zegt volgens de verdediging niets, nu verdachte zich vaak daar bevindt. Het aangetroffen DNA van verdachte moet in de portemonnee terecht zijn gekomen door secundaire overdracht van het briefgeld naar de portemonnee.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Niet ter discussie staat dat op 27 maart 2024 te Vlissingen van aangever door meerdere personen geld afhandig is gemaakt. Na bemonstering van de portemonnee van aangever op DNA-materiaal is gebleken dat de randen van de vakken voor briefgeld ([kenmerk]) DNA-materiaal bevat dat overeenkomt met het DNA-profiel van niet alleen aangever maar ook verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat hiermee wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte heeft deelgenomen aan de straatroof waarbij een mes is gehanteerd. Het alternatief dat door de verdediging is geopperd, te weten dat sprake is geweest van secundaire overdracht van het DNA, acht de rechtbank niet aannemelijk. Daarbij kent zij veel gewicht toe aan het feit dat de verdediging dit slechts als theoretische mogelijkheid heeft geopperd en verdachte niet concreet heeft gemaakt hoe dit kan zijn gegaan.
Het gevoerde verweer met betrekking tot het signalement van de dader dat niet zou passen bij verdachte treft evenmin doel. Ondanks dat een aantal door aangever opgegeven onderdelen van het signalement niet lijken te passen bij het signalement van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat verdachte een van de daders is geweest. Aangever verklaart namelijk dat de daders gemaskerd en in het zwart gekleed waren, waardoor mogelijk de huidskleur niet goed zichtbaar is geweest. Daarbij is het een feit van algemene bekendheid dat door de impact en de emoties gedurende een dergelijke gebeurtenis de waarneming van signalementen verslechtert. Dit lijkt ook te volgen uit het feit dat aangever slechts één signalement heeft opgegeven dat gelijkluidend is voor alle daders. Verder volgt uit de aangifte dat aangever voornamelijk de handelingen van één dader omschrijft, zijn focus lag op de dader met het mes. Om deze reden is het goed voorstelbaar dat aangever het signalement van verdachte niet (goed) heeft waargenomen. Hierdoor wordt de mogelijkheid niet uitgesloten dat verdachte een van de andere daders was waarvoor het gips aan de arm geen belemmering hoeft te zijn geweest. Dit zou bovendien passen bij het DNA-bewijs waarin nog sprake is van een onbekend gebleven persoon.
Op grond van bovenstaande acht de rechtbank het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 27 maart 2024 te Vlissingen tezamen en in vereniging met een of meer anderen met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee met inhoud (335 euro), die [aangever] door
- die [aangever] vast te pakken en (vervolgens) op de grond te leggen en ( daarbij) die [aangever] vast te houden,
- die [aangever] dwingend toe te spreken alles af te geven,
- die [aangever] (op korte afstand) een mes te tonen,
- die [aangever] te trappen/schoppen tegen zijn zij.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen 60 dagen jeugddetentie met aftrek van het voorarrest, waarvan 47 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast heeft de officier van justitie een werkstraf van 100 uur gevorderd, te vervangen door 50 dagen jeugddetentie. Daarbij heeft zij rekening gehouden met de positieve ontwikkeling van verdachte in het schorsingskader. Gelet op de eis is verzocht het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan afpersing van aangever. Zij hebben zonder enige aanleiding aangever vastgepakt, op de grond gelegd en hem gezegd dat hij zijn spullen moest afgeven. Toen aangever daaraan niet direct gehoor gaf, hebben zij aan hem een mes getoond en hem getrapt in zijn zij, waardoor hij zich gedwongen voelde zijn portemonnee af te geven. Verdachte en de medeverdachten hebben door hun handelen op brute wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de psychische gesteldheid van aangever. Uit de verklaringen van aangever blijkt dat hij erg is geschrokken van het gepleegde feit en dat dit een grote impact op hem heeft gehad. Ook hebben zij hiermee geen enkel respect getoond voor andermans eigendom.
Zulke feiten veroorzaken bovendien gevoelens van angst en onrust in de samenleving.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat hij eerder in aanraking is geweest met politie en justitie, maar niet voor soortgelijke feiten. De rechtbank gaat daarom uit van een ‘first offender’.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging ook rekening met het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 22 april 2025. Hieruit volgt dat de Raad zorgen heeft over de houding van verdachte met betrekking tot zijn aandeel bij het delict. Verdachte blijft onduidelijk over zijn betrokkenheid, waardoor er zorgen zijn over de gewetensontwikkeling van verdachte. Daarentegen heeft verdachte tijdens het schorsingstoezicht een positieve ontwikkeling doorgemaakt binnen verschillende leefgebieden. Verdachte heeft nu een positieve dag- en vrijetijdsbesteding en een duidelijk doel waar hij naartoe werkt. Zijn netwerk, waaronder zijn ouders, bieden voldoende steun waardoor het goed gaat met verdachte. Het algemene risico hoog is maar de beschermende factoren wegen nu op tegen de risicofactoren, waardoor het risicoprofiel laag tot heel laag is. Om deze reden ziet de Raad geen meerwaarde in blijvend toezicht vanuit jeugdreclassering. De motivatie van verdachte voor vrijwillige continuering van de begeleiding vanuit Oase maakt dat de Raad er vertrouwen in heeft dat hij blijft meewerken, ook zonder betrokken jeugdhulpverlener. Geadviseerd wordt daarom aan verdachte een werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen.
Ter zitting heeft de Raad het advies bevestigd.
Ook de jeugdhulpverlener heeft ter zitting toegelicht dat verdachte een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en inmiddels het maximale heeft bereikt. Hierdoor ziet ook hij geen toegevoegde waarde in verlenging van het toezicht.
Uit het voorgaande blijkt dat verdachte het schorsingstoezicht goed heeft benut en een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Deze positieve ontwikkeling dient naar het oordeel van de rechtbank bij de strafoplegging voorop te staan. Daarbij kijkend naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor minderjarigen, de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, komt de rechtbank tot een lagere strafoplegging dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte moet worden opgelegd een deels voorwaardelijke jeugddetentie waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest. Een langer onvoorwaardelijk deel zou de positieve ontwikkeling van verdachte namelijk doorkruisen. Zij komt tot een jeugddetentie van 30 dagen met aftrek van voorarrest en waarvan 17 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Met het voorwaardelijk deel wordt niet alleen de ernst van het feit benadrukt maar wordt aan verdachte ook een steun in de rug gegeven om geen nieuwe strafbare feiten te plegen. Daarnaast acht de rechtbank een werkstraf van 60 uur te vervangen door 30 dagen jeugddetentie passend en geboden.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1 primair:afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer
verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 30 dagen, waarvan 17 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
30 dagen;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Drunen, voorzitter, mr. P.W.G. de Beer en mr. E.B. Prenger, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge en mr. S.E. van Wijk, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 mei 2025.
Bijlage I
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 27 maart 2024 te Vlissingen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee met inhoud (335 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [aangever] en/of een derde toebehoorde(n) door
- die [aangever] vast te pakken en/of (vervolgens) op de grond te leggen/slaan/stompen en/of ( daarbij) die [aangever] vast te houden,
- die [aangever] dwingend toe te spreken alles, althans zijn geld, af te geven,
- die [aangever] (op korte afstand) een mes te tonen en/of (daarbij) in de richting van die [aangever] te houden,
- die [aangever] te trappen/schoppen tegen zijn zij, althans het lichaam;
(art 317 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 maart 2024 te Vlissingen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, 335 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolen te verzekeren, door
- die [aangever] vast te pakken en/of (vervolgens) op de grond te leggen/slaan/stompen en/of (daarbij) die [aangever] vast te houden,
- die [aangever] dwingend toe te spreken alles, althans zijn geld, af te geven,
- die [aangever] (op korte afstand) een mes te tonen en/of (daarbij) in de richting van die [aangever] te houden,
- die [aangever] te trappen/schoppen tegen zijn zij, althans het lichaam;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)