ECLI:NL:RBZWB:2025:3247

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
02-180526-24 + 02-373052-24 + 02-032674-22 (tul) (ttz.gev)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tweemaal vrijspraak voor inbraak, veroordeling voor afpersing, diefstal en vernieling met jeugddetentie en taakstraf

Op 26 mei 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die werd beschuldigd van afpersing, diefstal en vernieling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de inbraak, maar hem wel schuldig bevonden aan afpersing en diefstal. De zaak werd behandeld op een zitting met gesloten deuren op 12 mei 2025, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd beschuldigd van het afnemen van een scooter van [aangever 1] onder bedreiging met een mes en van het stelen van goederen uit een restaurant. De rechtbank oordeelde dat de bedreiging met geweld wettig en overtuigend bewezen was, terwijl de inbraak niet kon worden bewezen door gebrek aan bewijs van braak. De verdachte kreeg een jeugddetentie van 60 dagen, waarvan 31 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 40 uur, te vervangen door 20 dagen hechtenis. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychologische problemen en de noodzaak voor behandeling. De benadeelde partij [aangever 1] werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de rechtbank vond dat de behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-180526-24 + 02-373052-24 + 02-032674-22 (tul) (ttz.gev)
vonnis van de meervoudige kamer van 26 mei 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2008 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. C.E.J.E. Kouijzer, advocaat te Middelburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting met gesloten deuren van 12 mei 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer. De rechtbank heeft de behandeling van beide afzonderlijk aangebrachte zaken gevoegd met instemming van de verdediging.

2.De tenlastelegging

De tenlasteleggingen in beide zaken zijn in bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Voor wat betreft het parketnummer 02-180526-24 komt de verdenking er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing dan wel diefstal van een scooter waarbij hij een mes heeft gebruikt.
Daarnaast wordt verdachte er in de zaak met parketnummer 02-373052-24 van verdacht dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een inbraak bij een [restaurant] en een poging tot een woninginbraak dan wel vernieling van een ruit.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht voor het feit onder parketnummer 02-180526-24 de afdreiging van de scooter onder bedreiging met een mes wettig en overtuigend bewezen. Zij vindt de aangifte van [aangever 1] (verder: [aangever 1] ) en de getuigenverklaring van [getuige 1] (verder: [getuige 1] ) hierover helder. Voor wat betreft de feiten onder parketnummer 02-373052-24 acht zij het onder feit 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, namelijk dat verdachte geld en goederen heeft weggenomen bij [restaurant] . Zij vordert vrijspraak ten aanzien van het bestanddeel braak, verbreking en/of inklimming nu onvoldoende duidelijk is geworden hoe verdachte het pand is binnengekomen. Voor het tweede tenlastegelegde feit vordert zij ten aanzien van het primair tenlastegelegde, de poging tot woninginbraak, vrijspraak. Het subsidiair tenlastegelegde, de vernieling van de ruit van de woning, acht zij wel wettig en overtuigend bewezen, op grond van de aangifte van [aangever 2] (verder: [aangever 2] ) en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit voor het feit onder parketnummer 02-180526-24 vrijspraak van de primair tenlastegelegde afpersing omdat er onvoldoende bewijs is voor de bedreiging met een mes. Zij voert daartoe aan dat de verklaring van [aangever 1] hierover onlogisch is, omdat een mes van 25 centimeter niet in een broekzak past. [getuige 1] heeft verder geen beschrijving van het mes gegeven. Verdachte en [getuige 1] ontkennen dat er sprake was van een mes. De subsidiair tenlastegelegde diefstal kan wel wettig en overtuigend worden bewezen. Voor feit 1 onder parketnummer 02-373052-24 bepleit de verdediging dat enkel is vast komen te staan dat verdachte bij het [restaurant] de chocomelk heeft opgedronken waardoor hij moet worden vrijgesproken van de overige goederen. Ook van de braak moet verdachte worden vrijgesproken. Voor feit 2 moet verdachte worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde nu niet is gebleken van een intentie tot inbraak. De vernieling van de ruit kan wel wettig en overtuigend worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02-180526-24
Primair
Niet ter discussie staat dat verdachte op 1 juni 2024 te ’s-Heerenhoek de scooter waarop [aangever 1] reed, van hem heeft afgepakt. De vraag is of verdachte [aangever 1] heeft gedwongen om de scooter aan hem af te geven door hierbij een mes richting de buik van die [aangever 1] te houden en daarbij heeft gezegd ‘Als het moet, kan ik je hier gewoon steken en dan ligt hier gewoon een dood lijk’ en ‘Geef mij die kanker sleutel’. Ondanks de ontkenning van verdachte acht de rechtbank toch wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dat heeft gedaan. Zij baseert zich hiervoor op de aangifte van [aangever 1] en de getuigenverklaring van [getuige 1] . Hun verklaringen sluiten op elkaar aan en zijn direct na het gepleegde feit afgelegd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan deze verklaringen te twijfelen. De omstandigheid dat [aangever 1] heeft verklaard dat verdachte een mes van 25 centimeter uit zijn broekzak haalde, doet daaraan niet af nu het een feit van algemene bekendheid is dat slachtoffers door de impact en de emoties tijdens zo’n gebeurtenis dit niet altijd even goed weten in te schatten. Hier tegenover staat de verklaring van verdachte waarin hij eerst ontkent dat hij de scooter van [aangever 1] heeft afgenomen en dat later toch toegeeft. De verklaring van verdachte op het punt van de bedreiging met het mes wordt dan ook ongeloofwaardig geacht en terzijde geschoven.
02-373052-24
Feit 1
Onder dit feit wordt verdachte verweten dat hij op 22 november 2024 bij [restaurant] te Middelburg heeft ingebroken en daarbij diverse goederen heeft weggenomen. Verdachte heeft zichzelf op de camerabeelden van het [restaurant] herkend maar kan zich hiervan niets meer herinneren.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de braak niet kan worden bewezen nu er geen braaksporen zijn aangetroffen. De rechtbank spreekt verdachte daarom van dat onderdeel vrij.
Voor wat betreft de weggenomen goederen is betwist dat verdachte meer heeft weggenomen dan het pakje chocomelk wat hij heeft opgedronken, nu er bij de aanhouding van verdachte niets onder hem is aangetroffen en het bovendien moeilijk voorstelbaar is dat hij al die limonade al lopende heeft meegenomen. De rechtbank volgt de verdediging hierin niet en overweegt daartoe het volgende. Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat er in de nacht van 22 november 2024 een hoeveelheid geld en drank uit het [restaurant] is weggenomen. Op de foto’s van de situatie ter plaatse na de inbraak is namelijk onder meer te zien dat er muntgeld op de grond lag. Verder is er onder de kassa een patroonhouder aangetroffen. Op de camerabeelden van het [restaurant] van de bewuste nacht is verdachte te zien die zich door het pand beweegt. Daarop is hij ook bij de kassa te zien. Over de aangetroffen patroonhouder onder de kassa heeft verdachte ter zitting verklaard dat het kan dat deze van hem was. Op de camerabeelden zijn geen andere personen te zien en het dossier bevat verder ook geen aanwijzingen dat er in de nacht van 22 november 2024 andere personen in het [restaurant] zijn geweest. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat het verdachte moet zijn geweest die de vermiste goederen heeft weggenomen. De hoeveelheid limonade die daarbij is weggenomen doet daaraan niet af nu onbekend is hoe verdachte hier binnen is gekomen en gelet op de tijd die verdachte die nacht in het [restaurant] is geweest niet kan worden uitgesloten dat verdachte wellicht vaker op en neer is gelopen.
Feit 2 primair en subsidiair
Onder dit feit wordt verdachte primair verweten dat hij zich op 22 november 2024 schuldig heeft gemaakt aan een poging tot inbraak van de woning van [aangever 2] te Middelburg en subsidiair aan een vernieling van de ruit van de achterdeur van deze woning. Dat verdachte de ruit van de achterdeur van de woning van [aangever 2] met een baksteen heeft vernield, staat niet ter discussie. Niet is vast komen te staan dat verdachte van plan was om in te breken in deze woning en daar goederen weg te nemen. Verdachte heeft dit namelijk ontkend en verder bevat het dossier hiervoor geen aanknopingspunten. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte van het primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Voor het subsidiair tenlastegelegde kan op grond van het voorgaande wel een bewezenverklaring volgen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02-180526-24
op 1 juni 2024 te ‘s-Heerenhoek, op de openbare weg de Deken Tomaslaan, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een sleutel en scooter, die aan een derde toebehoorden, door een mes richting de buik van die [aangever 1] te houden, en daarbij de woorden toe te voegen “Als het moet kan ik je hier gewoon steken en dan ligt hier gewoon een dood lijk” en "Geef mij die kanker sleutel".
02-373052-24
1
op 22 november 2024, te Middelburg ( [straat 1] ), een geldbedrag en een hoeveelheid drank, die aan [restaurant] , toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
2 subsidiair
op 22 november 2024, te Vlissingen ( [straat 2] ), opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, van een woning die aan [aangever 2] , toebehoorde, heeft vernield.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van wat zij bewezen acht aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 120 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 91 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met daarbij de door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerde voorwaarden. Van de voorwaarden vordert zij de dadelijke uitvoerbaarheid. Daarnaast vordert de officier van justitie aan verdachte op te leggen een taakstraf van 60 uur te vervangen door 30 dagen jeugddetentie. Zij houdt er bij haar eis rekening mee dat de feiten aan verdachte verminderd kunnen worden toegerekend. Ook houdt zij er rekening mee dat verdachte na de feiten samen met zijn begeleiders hard aan het werk is geweest voor een positieve toekomst.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert in het kader van de strafmaat aan dat het goed gaat met verdachte op [instelling] waar hij nog bezig is met de schematherapie maar dat hij verder klaar is om door te stromen naar de volgende plek. Bij de strafoplegging moet ook rekening worden gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte die moet worden toegepast op alle feiten omdat de feiten onder het tweede parketnummer na het opstellen van het rapport zijn gepleegd. Zij kan zich qua strafmodaliteit vinden in de eis van de officier van justitie, maar de jeugddetentie moet wel worden gematigd wanneer de gevoerde verweren worden gevolgd. Voor de hoogte van de taakstraf wordt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met de opmerking dat dit in combinatie met de vordering na voorwaardelijke veroordeling wel erg veel is. De verdediging heeft geen bezwaar tegen de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden nu het belangrijk is dat dhr. [naam] bij verdachte betrokken blijft.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in een periode van vijf maanden schuldig gemaakt aan drie ernstige strafbare feiten. Zo heeft hij naar aanleiding van een schuld die [aangever 1] zou hebben bij [getuige 1] onder bedreiging met een mes de scooter afgenomen waarop hij reed. Door het handelen van verdachte is [aangever 1] erg bang geweest en de rechtbank kan zich voorstellen dat dit incident hem nog lang zal bezighouden. Daarnaast hadden willekeurige omstanders getuige kunnen zijn van de afpersing en draagt het handelen van verdachte bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving in het algemeen. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij zich op deze manier met een kwestie tussen twee andere personen heeft bemoeid en daarbij voor eigen rechter heeft gespeeld in plaats van met elkaar hierover te praten.
Daarnaast heeft hij zich onder invloed van drugs schuldig gemaakt aan een diefstal van geld en goederen waarbij hij in een [restaurant] is binnengedrongen. Later op die dag heeft hij zich, nog altijd onder invloed van drugs, schuldig gemaakt aan vernieling van een ruit omdat hij dacht dat een vriend daar woonde die niet thuis was. Verdachte heeft met deze feiten overlast en financiële schade veroorzaakt bij de slachtoffers. Het toont bovendien van een gebrek aan respect voor eigendommen van anderen. De rechtbank neemt het verdachte hierbij kwalijk dat hij zichzelf door drugsgebruik in een toestand heeft gebracht waarin hij tot het plegen van deze feiten is overgegaan.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij de drie bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd terwijl hij in een proeftijd liep van een eerdere veroordeling voor dezelfde soort feiten. Hiermee is niet alleen sprake van recidive maar daaruit blijkt ook dat de met de proeftijd gegeven waarschuwing aan verdachte dat hij zich niet opnieuw aan strafbare feiten moet schuldig maken, niet heeft geholpen. De rechtbank weegt deze omstandigheden in strafverzwarende zin mee bij de strafoplegging.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het psychologisch rapport van 9 september 2024 dat is opgesteld over verdachte. Hierin komt naar voren dat er bij verdachte sprake is van een aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis met een gecombineerd beeld en een ernstige oppositionele – opstandige stoornis met een bedreigde persoonlijkheidsontwikke-ling. Onderliggend is sprake van een onveilige hechting, een verstoorde gewetensontwikke-ling en een onrijpe identiteit. Deze problematiek was volgens de deskundige tijdens het plegen van de bewezenverklaarde feiten aanwezig en beïnvloedde zijn gedragskeuzes en gedragingen in die mate dat de gepleegde feiten verminderd aan hem moeten worden toegerekend. De rechtbank neemt deze conclusie van de deskundige over en zal de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan hem toerekenen. Hoewel het psychologisch rapport is opgesteld naar aanleiding van het feit onder parketnummer
02-180526-24, is de rechtbank toch van oordeel dat de conclusies van de deskundige ook van toepassing zijn op de feiten onder parketnummer 02-373052-24. Deze feiten zijn namelijk later gepleegd waarbij er vanuit kan worden gegaan dat de eerder geconstateerde problematiek ook toen nog steeds aanwezig was.
Verder komt in het rapport van de psycholoog naar voren dat wanneer er voor de genoemde problematiek geen behandeling of interventie wordt toegepast, er sprake is van een matig tot hoog recidiverisico. Geadviseerd wordt daarom om een behandel- en begeleidingstraject aan verdachte op te leggen door middel van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf met toezicht door de jeugdreclassering en dat gericht is op de hechtingsproblematiek zoals schematherapie en een traject naar beschermd zelfstandig wonen.
Ook heeft de rechtbank bij de strafoplegging rekening gehouden met het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 4 februari 2025. Hierin komt naar voren dat het voor verdachte het belangrijkste is dat hij wordt gemotiveerd om mee te werken aan behandeling die gericht is op hechtingsproblematiek en dat het hem lukt om daarvan te profiteren. De geadviseerde schematherapie acht de Raad in het kader van behandeling passend. Daarnaast is het van belang dat vanuit [instelling] wordt bekeken of verdachte de stap naar een zelfstandigheidstraining kan maken waarmee hij zelf verantwoordelijk wordt gemaakt en een prikkel gaat voelen om aan de slag te gaan. Wanneer dit mogelijk is, zou hij na afloop van de gesloten plaatsing kunnen starten met een traject gericht op zelfstandig begeleid wonen. Geadviseerd wordt daarom om aan verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen en daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie van twee jaar met daarbij als bijzondere voorwaarden het meewerken aan de door de jeugdreclassering noodzakelijk geachte hulpverlening, het werken aan het vinden en behouden van dagbesteding in de vorm van werk/stage en het geven van openheid over zijn netwerk en actief meewerken aan ondersteuning gericht op het afstand nemen van antisociale contacten. Daarbij wordt aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering Amsterdam de opdracht gegeven om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte daarbij te begeleiden. Over de vordering na voorwaardelijke veroordeling wordt geadviseerd om deze toe te wijzen en om te zetten in een werkstraf met het oog op het pedagogisch passend effect bij het in de proeftijd in herhaling vallen.
Uit de ter terechtzitting gegeven toelichting door dhr. [naam] van de jeugdreclassering blijkt dat er zorgen zijn over verdachte omdat hij een jongen is die veel heeft meegemaakt en er alleen voor staat, waardoor hij zijn eigen weg is gaan zoeken. Dhr. [naam] geeft de boodschap dat de grens bereikt zal worden als hij strafbare feiten blijft plegen. Tegelijk is het positief dat verdachte in [instelling] stappen heeft gemaakt door de schematherapie die zijn vruchten af lijkt te werpen. Ook gaat hij op verlof naar zijn stiefmoeder waar hij zelfstandig naartoe reist. Wel is het zo dat hij niet graag zelfstandig meer reist als gevolg van de schietpartij van 4 oktober 2024 toen er op hem is geschoten en waarvan hij erg is geschrokken. Hierdoor lijkt zijn veiligheidsgevoel te zijn aangetast. Omdat verdachte op dit moment de juiste stappen zet, is een onvoorwaardelijke jeugddetentie niet aangewezen nu hij daardoor bij vrij komen een achterstand zal hebben en weer opnieuw zou moeten beginnen. Verdachte is in beeld bij het Veiligheidshuis en wordt gezien als een jongen die is aangemerkt als mogelijke (criminele) doorgroeier tenzij hij stopt met dit gedrag.
De strafoplegging
Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte met het plegen van drie ernstige strafbare feiten binnen een proeftijd van een eerdere veroordeling voor soortgelijke feiten flink aan het afglijden is geweest. Gedurende de schorsing wilde hij in eerste instantie ook niet meewerken aan de schematherapie. Toch lijkt er op enig moment bij verdachte een ommekeer te zijn gekomen en heeft hij het inzicht gekregen dat hieraan meewerken toch wel goed voor hem is waardoor hij inmiddels positieve stappen heeft gezet. Deze positieve ontwikkeling dient naar het oordeel van de rechtbank bij de strafoplegging voorop te staan, waarbij gekeken moet worden naar wat voor verdachte het meest helpend is om deze positieve ontwikkeling te behouden en voort te zetten. Daarbij kijkend naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor minderjarigen, de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte waaronder zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid, komt de rechtbank tot een lagere strafoplegging dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte moet worden opgelegd een deels voorwaardelijke jeugddetentie waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest. Een langer onvoorwaardelijk deel zou de positieve ontwikkeling van verdachte namelijk doorkruisen. Zij komt tot een jeugddetentie van 60 dagen waarvan 31 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Met het voorwaardelijk deel wordt niet alleen de ernst van de feiten benadrukt maar verdachte tevens een stok achter de deur gegeven om niet zich niet opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. Daarbij worden ter ondersteuning van verdachte de bijzondere voorwaarden opgelegd zoals deze zijn geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank acht het van belang dat deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn. Aan de criteria hiervoor is voldaan. Zij zal daarom bevelen dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn. Daarnaast acht de rechtbank oplegging van een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 40 uur te vervangen door 20 dagen jeugddetentie passend en geboden. Gelet op de hiervoor genoemde problematiek van verdachte, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 77p, lid 4, van het Wetboek van Strafrecht te bepalen dat verdachte, indien hij bij omzetting van de taakstraf in het geval hij op dat moment de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, in aanmerking komt voor vervangende jeugddetentie.

7.De benadeelde partij

02-180526-24
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 154,- voor het tenlastegelegde feit voor materiële schade.
Volgens de officier van justitie kan de vordering worden toegewezen. De verdediging daarentegen heeft de vordering betwist en heeft naar aanleiding daarvan bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Niet alleen is onduidelijk of [aangever 1] als benadeelde partij kan worden aangemerkt, maar ook is onduidelijk of de sleutel van de scooter is teruggegeven. Ten slotte is het gevorderde bedrag niet onderbouwd. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in deze vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van dertig dagen jeugddetentie die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 10 juli 2023 ten uitvoer zal worden gelegd in de vorm van een werkstraf.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Met het opleggen van de voorwaardelijke straf was voor verdachte duidelijk dat hij zich niet opnieuw aan strafbare feiten schuldig moest maken. Nu hij dat wel heeft gedaan, moet de consequentie hiervan zijn dat de vordering tot tenuitvoerlegging zal worden toegewezen. De rechtbank zal de jeugddetentie wel omzetten naar een taakstraf in de vorm van een werkstraf. Zij acht het namelijk van belang dat verdachte de positieve ontwikkeling door blijft zetten, die hij heeft laten zien tijdens het schorsingstoezicht. Het uitzitten van de jeugddetentie zou deze ontwikkeling niet alleen doorkruisen maar ook negatief kunnen beïnvloeden.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77p, 77x, 77y, 77z, 77aa, 310, 317 en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder parketnummer 02-373052-24 primair onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02-180526-24
feit 1 primair:Afpersing;
02-373052-24
feit 1:Diefstal;
feit 2 subsidiair: Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten
dele aan een ander toebehoort, vernielen;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van zestig dagen, waarvan 31 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de jeugdreclassering uit te voeren door Jeugdreclassering Amsterdam en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming als gecertificeerde instelling;
* dat verdachte in het kader van de maatregel Toezicht en Begeleiding gedurende de proeftijd meewerkt aan de door de jeugdreclassering noodzakelijk geachte hulpverlening;
* dat verdachte meewerkt aan het hebben en behouden van dagbesteding in de vorm van werk/stage;
* dat verdachte openheid geeft over zijn netwerk en actief meewerkt aan ondersteuning gericht op het afstand nemen van antisociale contacten;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- draagt de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en de Jeugdreclassering Amsterdam op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 40 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
twintig dagen;
- bepaalt dat verdachte bij omzetting van de taakstraf in het geval hij op dat moment de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, in aanmerking komt voor vervangende jeugddetentie overeenkomstig artikel 77p, lid 4, van het Wetboek van Strafrecht;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [aangever 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [aangever 1] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van 10 juli 2023 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-032674-22
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten dertig dagen jeugddetentie;
- gelast dat deze ten uitvoer te leggen gevangenisstraf wordt vervangen door
een werkstraf van zestig uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
dertig dagen;
- bepaalt dat verdachte bij omzetting van de taakstraf in het geval hij op dat moment de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, in aanmerking komt voor vervangende jeugddetentie overeenkomstig artikel 77p, lid 4, van het Wetboek van Strafrecht;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis in de zaken met parketnummers 02-180526-24 en 02-373052-24 op.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.G. de Beer, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. M.P.H. van Drunen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge en mr. S.E. van Wijk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 mei 2025.
Bijlage I
De tenlastelegging
02-180526-24
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 1 juni 2024 te ‘s-Heerenhoek, gemeente Borsele, op de openbare weg de Deken Tomaslaan,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een sleutel en/of scooter, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [aangever 1] en/of een derde toebehoorde(n), door een mes richting de buik van die [aangever 1] te houden, althans die [aangever 1] een mes te tonen, en/of daarbij de woorden toe te voegen “Als het moet kan ik je hier gewoon steken en dan ligt hier gewoon een dood lijk” en/of "Geef mij die kanker sleutel", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
( art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 juni 2024 te ‘s-Heerenhoek, gemeente Borsele een sleutel en/of scooter, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht )
02-373052-24
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
1
hij op of omstreeks 22 november 2024, te Middelburg (gemeente Middelburg) ( [straat 1] ), een geldbedrag en/of een hoeveelheid drank, in elk geval enige goederen, die geheel of ten dele aan [restaurant] , in elk geval aan een ander, toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
( art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 22 november 2024, te Vlissingen ( [straat 2] ), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meerdere goederen van zijn gading, in elk geval enige goederen, die geheel of ten dele aan [aangever 2] , in elk geval aan een ander, toebehoorden, weg te nemen (in/uit een aldaar gelegen woning en/of pand [ [nummer] ]), met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, met een steen, althans een daarop gelijkend hard voorwerp, een ruit, deel uitmakende van en/of behorende tot die woning en/of dat pand, heeft ingegooid en/of ingeslagen en/of geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art
45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 november 2024, te Vlissingen ( [straat 2] ), opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, deel uitmakende van en/of behorende tot een aldaar gelegen woning en/of dat pand ( [nummer] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [aangever 2] , in elk geval aan een ander, toebehoorde, heeft
vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )