ECLI:NL:RBZWB:2025:3246

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
24/4620 WIA T
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in WIA-zaak

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 mei 2025 wordt het beroep van een stichting tegen een besluit van het UWV behandeld. De stichting heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het UWV om aan een ex-werkneemster een WIA-uitkering in de vorm van een loongerelateerde werkhervattingsuitkering (WGA) toe te kennen, waarbij de ex-werkneemster als volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd dat de ex-werkneemster niet duurzaam arbeidsongeschikt is. De rechtbank stelt het UWV in de gelegenheid om het gebrek in de motivering te herstellen op basis van artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft de termijn voor herstel vastgesteld op acht weken. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige medische beoordeling en de onderbouwing van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak, waarbij ook de vergoeding van griffierecht en proceskosten nog niet aan de orde zijn.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/4620 WIA T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 mei 2025 in de zaak tussen

[stichting] , uit [plaats] , eiseres

gemachtigde: [gemachtigde] ,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV; kantoor Eindhoven),verweerder

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering om aan haar ex-werkneemster, mevrouw [persoon 1] , een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen in de vorm van een Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA).
Het UWV heeft met het besluit van 6 december 2023 (primair besluit) aan ex-werkneemster een WIA-uitkering in de vorm van een loongerelateerde werkhervattingsuitkering (WGA) toegekend met ingang van 11 oktober 2023 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en daarbij bepaald dat ex-werkneemster wel volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 17 april 2024 heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.1.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft beroep op 14 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseres [gemachtigde] (arts-gemachtigde) en [persoon 2] en [persoon 3] en namens het UWV [persoon 4] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 11 oktober 2023 heeft vastgesteld op 80 tot 100% en daarbij op juiste gronden heeft bepaald dat ex-werkneemster wel volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is.
Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.
Bespreking van de medische beroepsgronden.
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft ex-werkneemster op 14 november 2023 op het spreekuur gezien. Zij heeft zich op 16 oktober 2021 ziek gemeld voor haar werkzaamheden als woonbegeleider vanwege post coronaklachten. Hierbij staan ernstige vermoeidheid, spier- en hoofdpijn en geheugenklachten vooral op de voorgrond. Daarnaast spelen stemmingsklachten en angstklachten een rol. Ex-werkneemster heeft een zeer uitgebreide behandeling gevolgd, die hiervoor wordt aanbevolen, maar de klachten zijn niet verbeterd. De verzekeringsarts rapporteert dat haar belastbaarheid erg beperkt is. Er zijn forse beperkingen op persoonlijk, sociaal, energetisch, dynamisch en statisch vlak.
Daarnaast is gerapporteerd dat het verloop van de aandoening tot nu toe nog niet bekend is, maar dat op dit moment ook gesteld kan worden dat op natuurlijke wijze of door nieuwe bevindingen toch nog een verbetering van de klachten verwacht kan worden.
De beperkingen en de belastbaarheid van ex-werkneemster zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 16 november 2023.
De verzekeringsarts b&b heeft het dossier bestudeerd en alleen gerapporteerd over de duurzaamheid, omdat ex-werkneemster volledig arbeidsongeschikt is.
De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat de gestelde beperkingen niet duurzaam zijn. Hij overweegt dat post-covid een nieuw ziektebeeld is waarover veel nog niet bekend is. Enerzijds kan nog niets gesteld worden over het natuurlijk beloop over langere tijd, omdat voor post-virale beelden in het algemeen geldt dat op termijn in de meeste gevallen verbetering optreedt. Anderzijds is er op het gebied van behandeling veel gaande. De reguliere vorm van revalidatie blijkt een averechts effect te hebben. Het is niet ondenkbaar dat ex-werkneemster nog wel baat kan hebben bij een klachten contingente aanpak met de nadruk op pacing, mogelijk ondersteund met meer intensieve psychologische begeleiding gericht op acceptatie.
4.2
Eiseres stelt in beroep dat sprake is van een stabiel medisch beeld waarvoor geen openstaande behandelingen mogelijk zijn die nog gaan leiden tot een dermate verbetering van de belastbaarheid dat gangbare arbeid duurzaam tot de mogelijkheden gaat behoren.
Ex-werkneemster heeft twee keer een covid doorgemaakt waarvoor zij een langdurig en intensief multidisciplinair traject heeft doorlopen van 15 weken. Dit heeft geleid tot toegenomen inzichten, maar niet tot toegenomen belastbaarheid. De afgelopen drie jaar is er geen verbetering opgetreden. De huidige klachten passen bij post covid syndroom en bestaan onder andere uit ernstige vermoeidheid, spierpijn, hoofdpijn, geheugenklachten en overprikkeling. Daarnaast heeft ex-werkneemster reactieve stemmingsklachten ontwikkeld. Zij heeft veel rustmomenten nodig gedurende de dag en kon het gesprek met de verzekeringsarts maar 30 minuten volgen. De huidige klachten ontstonden al ruim voordat zij stemmingsklachten ontwikkelde en zijn daarna niet toegenomen. Behandeling van de psyche zal volgens eiseres niet leiden tot verbetering, omdat de klachten van ex-werkneemster al aanwezig waren sinds het doormaken van de covid en het ontstaan van het post covid syndroom. Eiseres stelt verder dat de beperkingen van ex-werkneemster duurzaam zijn en dat zij in aanmerking komt voor een IVA-uitkering.
Volgens eiseres heeft het UWV onvoldoende gemotiveerd dat de beperkingen niet duurzaam zijn en is niet inzichtelijk gemaakt wat eventuele behandelingen voor concreet effect op de functionele mogelijkheden van ex-werkneemster zullen hebben. Er is ook geen curatieve behandeling voorhanden voor post covid.
5.
Medische beoordeling.
5.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) moet de verzekeringsarts zich een oordeel vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de WIA, waarbij hij een inschatting moet maken van de herstelkansen in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van duurzaamheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. Als de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
Voor de beoordeling van de duurzaamheid van volledige arbeidsongeschiktheid hanteert het UWV het beoordelingskader voor verzekeringsartsen “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen”. Op grond van dit beoordelingskader zijn arbeidsbeperkingen duurzaam als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of als verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks is te verwachten. In het beoordelingskader is een stappenplan opgenomen op grond waarvan de verzekeringsarts zich uitspreekt over de prognose van de arbeidsbeperkingen, uitgaande van de medische situatie op het moment van de beoordeling. Daarbij doorloopt de verzekeringsarts drie stappen. De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van een progressief of stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden (stap 1). Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten, beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht (stap 2). Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht, beoordeelt de verzekeringsarts of en zo ja in hoeverre die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht (stap 3).
Het stappenplan luidt concreet:
Stap 1: De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van:
a. een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden, of;
b. een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden.
Stap 2: Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht. De verzekeringsarts gaat na of één van de volgende twee mogelijkheden aan de orde is:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
Als voor de keuze tussen 2.a als 2.b doorslaggevende argumenten ontbreken gaat de verzekeringsarts uit van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden.
Stap 3: Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht (2.b is van toepassing) beoordeelt de verzekeringsarts of en zo ja in hoeverre die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht. Ook nu zijn er twee mogelijkheden:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden; dit is alleen het geval als van een behandeling vaststaat dat die eerst op langere termijn kan zijn gericht op verbetering van de belastbaarheid;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten: alle overige gevallen.
De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts b&b bij zijn beoordeling van de duurzaamheid het stappenplan heeft gevolgd.
Met betrekking tot stap 1 heeft de verzekeringsarts b&b gerapporteerd dat niet gesteld kan worden dat verbetering is uitgesloten omdat niet kan worden uitgegaan van een progressief ziektebeeld of een ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden.
Eiseres bestrijdt dit standpunt van de verzekeringsarts b&b niet.
In stap 2 moet beoordeeld worden of er een redelijke of goede verwachting is dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden (2a), of dat dit niet of nauwelijks te verwachten is (2b). Hierbij heeft de verzekeringsarts b&b gerapporteerd dat vooralsnog een doorslaggevend argument ontbreekt om voor het een of ander te kiezen. Het stappenplan schrijft dan voor dat moet worden uitgegaan van een redelijke of goede verwachting. Mocht deze verbetering optreden dan kan dit invloed hebben op het gehele spectrum aan klachten gelieerd aan long-covid, energetisch, mentaal maar ook de pijnklachten, longklachten en duizeligheid die immers allemaal beschreven zijn bij long-covid. Dit maakt dat geen duurzame beperkingen te stellen zijn.
Aan vervolgstap 3 wordt dan niet toegekomen, wat volgens eiseres ten onrechte is. Volgens eiseres moet het voordeel van de twijfel aan haar gegeven worden als bij stap 2 twijfel bestaat. Verder stelt eiseres dat er nog geen sprake is van een behandeling waarvan vaststaat dat die op lange termijn gericht kan zijn op verbetering van de belastbaarheid.
5.2.
De rechtbank overweegt dat de verzekeringsarts b&b in het rapport van 16 april 2024 in algemene zin heeft gemotiveerd dat met betrekking tot het ziektebeeld van ex-werkneemster nog grote onduidelijkheid bestaat en op basis hiervan heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van duurzaamheid. Verder heeft de verzekeringsarts b&b gesteld dat er op het gebied van behandeling veel gaande is. De reguliere vorm van revalidatie blijkt een averechts effect te hebben. Het is echter niet ondenkbaar dat ex-werkneemster nog wel baat kan hebben bij een klachten contingente aanpak met de nadruk op pacing, mogelijk ondersteund met meer intensieve psychologische begeleiding gericht op acceptatie.
Met het rapport van 21 oktober 2024 heeft de verzekeringsarts b&b gereageerd op de medische beroepsgronden. De verzekeringsarts b&b wijst erop dat ex-werkneemster weliswaar een revalidatietraject heeft doorlopen, maar dat dit niet gericht was op long-covid patiënten. Tegenwoordig zijn er revalidatiecentra die zich hier wel specifiek op richten. Het is volgens de verzekeringsarts b&b niet uitgesloten dat ex-werkneemster baat zou kunnen hebben bij de nieuwe klachten contingente behandeling in combinatie met pacing. Deze vorm van revalidatie, gegeven door een in post-covid gespecialiseerd centrum zoals Medinello of Adelante, is een nog onbenutte behandeling en biedt perspectief op een afname van de mentale en fysiek-energetische beperkingen in alle FML-rubrieken.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV onvoldoende heeft onderbouwd dat er vanwege behandelmogelijkheden verbetering van de belastbaarheid in het eerstkomende jaar kon worden verwacht.
De door de verzekeringsarts b&b voorgestelde behandeling (klachten contingent met pacing bij een long-covid centrum) is naar het oordeel van de rechtbank te algemeen geformuleerd en te weinig op de persoon van ex-werkneemster gericht. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat ex-werkneemster eerder een multidisciplinair revalidatietraject (met een onderbreking) heeft gevolgd en dat dit geen verbetering heeft gebracht. De verzekeringsarts b&b heeft onvoldoende toegelicht waarom de nu voorgestelde behandeling wel kans van slagen zou hebben, anders dan dat het gaat om een klachtgerichte revalidatie met pacing in plaats van een tijd contingente behandeling. Er is ook niet onderzocht of ex-werkneemster in staat is een dergelijk traject te volgen en evenmin of zij voor een dergelijk traject (bij de genoemde instellingen) in aanmerking zou kunnen komen. De verzekeringsarts b&b heeft ook niet toegelicht welke mate van herstel in het individuele geval van ex-werkneemster verwacht mag worden en binnen welke termijn herstel kan plaatsvinden. Evenmin wordt toegelicht hoe groot de kans op herstel is en welke gevolgen dit zou kunnen hebben voor de belastbaarheid van ex-werkneemster in het eerstvolgende jaar of daarna. Het enkel wijzen op het feit dat een afname van de mentale en fysiek-energetische beperkingen in alle FML-rubrieken zou kunnen optreden is onvoldoende concreet. Ook de conclusie van de verzekeringsarts b&b dat, mocht er verbetering optreden, dit invloed kan hebben op het gehele spectrum aan klachten gelieerd aan long-covid, energetisch, mentaal maar ook de pijnklachten, longklachten en duizeligheid, is onvoldoende concreet.
Naar het oordeel van de rechtbank is daardoor niet voldaan aan het vereiste van een onderbouwing die ziet op het mogelijke resultaat daarvan in het individuele geval van ex-werkneemster.
Uit het voorgaande volgt dat het medisch onderzoek niet voldoende zorgvuldig is geweest en dat de conclusie dat ex-werkneemster niet duurzaam arbeidsongeschikt onvoldoende is gemotiveerd. Dit betekent dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt.
6. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten “bestuurlijke lus”. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal het UWV in de gelegenheid stellen het motiveringsgebrek te herstellen. Om het gebrek te herstellen, moet de verzekeringsarts b&b – kort gezegd – met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen nader motiveren waarom de volledige arbeidsongeschiktheid van ex-werkneemster niet duurzaam is.
De rechtbank zal daarna beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
7. De rechtbank zal de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen bepalen op acht weken. Als het UWV hiervan geen gebruik wil maken, dan moet het UWV dat binnen twee weken aan de rechtbank meedelen. Als het UWV wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen acht weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
8. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- heropent het onderzoek;
- stelt het UWV in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in overweging 5.2. van deze tussenuitspraak is overwogen;
- draagt het UWV op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is op 26 mei 2025 gedaan door mr. R.J.H. van der Linden, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

WIA
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.