5.1.Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) moet de verzekeringsarts zich een oordeel vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de WIA, waarbij hij een inschatting moet maken van de herstelkansen in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van duurzaamheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. Als de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
Voor de beoordeling van de duurzaamheid van volledige arbeidsongeschiktheid hanteert het UWV het beoordelingskader voor verzekeringsartsen “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen”. Op grond van dit beoordelingskader zijn arbeidsbeperkingen duurzaam als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of als verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks is te verwachten. In het beoordelingskader is een stappenplan opgenomen op grond waarvan de verzekeringsarts zich uitspreekt over de prognose van de arbeidsbeperkingen, uitgaande van de medische situatie op het moment van de beoordeling. Daarbij doorloopt de verzekeringsarts drie stappen. De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van een progressief of stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden (stap 1). Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten, beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht (stap 2). Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht, beoordeelt de verzekeringsarts of en zo ja in hoeverre die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht (stap 3).
Het stappenplan luidt concreet:
Stap 1: De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van:
a. een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden, of;
b. een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden.
Stap 2: Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht. De verzekeringsarts gaat na of één van de volgende twee mogelijkheden aan de orde is:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
Als voor de keuze tussen 2.a als 2.b doorslaggevende argumenten ontbreken gaat de verzekeringsarts uit van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden.
Stap 3: Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht (2.b is van toepassing) beoordeelt de verzekeringsarts of en zo ja in hoeverre die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht. Ook nu zijn er twee mogelijkheden:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden; dit is alleen het geval als van een behandeling vaststaat dat die eerst op langere termijn kan zijn gericht op verbetering van de belastbaarheid;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten: alle overige gevallen.
De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts b&b bij zijn beoordeling van de duurzaamheid het stappenplan heeft gevolgd.
Met betrekking tot stap 1 heeft de verzekeringsarts b&b gerapporteerd dat niet gesteld kan worden dat verbetering is uitgesloten omdat niet kan worden uitgegaan van een progressief ziektebeeld of een ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden.
Eiseres bestrijdt dit standpunt van de verzekeringsarts b&b niet.
In stap 2 moet beoordeeld worden of er een redelijke of goede verwachting is dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden (2a), of dat dit niet of nauwelijks te verwachten is (2b). Hierbij heeft de verzekeringsarts b&b gerapporteerd dat vooralsnog een doorslaggevend argument ontbreekt om voor het een of ander te kiezen. Het stappenplan schrijft dan voor dat moet worden uitgegaan van een redelijke of goede verwachting. Mocht deze verbetering optreden dan kan dit invloed hebben op het gehele spectrum aan klachten gelieerd aan long-covid, energetisch, mentaal maar ook de pijnklachten, longklachten en duizeligheid die immers allemaal beschreven zijn bij long-covid. Dit maakt dat geen duurzame beperkingen te stellen zijn.
Aan vervolgstap 3 wordt dan niet toegekomen, wat volgens eiseres ten onrechte is. Volgens eiseres moet het voordeel van de twijfel aan haar gegeven worden als bij stap 2 twijfel bestaat. Verder stelt eiseres dat er nog geen sprake is van een behandeling waarvan vaststaat dat die op lange termijn gericht kan zijn op verbetering van de belastbaarheid.