Op 23 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 19 december 2024, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar maakten. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte werd beschuldigd van het bedreigen van drie personen, waarbij hij samen met een medeverdachte op 1 januari 2022 met messen dreigde. De rechtbank concludeerde dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de bedreiging, gebaseerd op getuigenverklaringen en camerabeelden. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een taakstraf van 40 uur op, rekening houdend met een overschrijding van de redelijke termijn. De benadeelde partij, die een schadevergoeding eiste, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de rechtbank vond dat de gevolgen voor de benadeelde partij onvoldoende waren onderbouwd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.