ECLI:NL:RBZWB:2025:320

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
02-018886-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht

Op 23 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 19 december 2024, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar maakten. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte werd beschuldigd van het bedreigen van drie personen, waarbij hij samen met een medeverdachte op 1 januari 2022 met messen dreigde. De rechtbank concludeerde dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de bedreiging, gebaseerd op getuigenverklaringen en camerabeelden. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een taakstraf van 40 uur op, rekening houdend met een overschrijding van de redelijke termijn. De benadeelde partij, die een schadevergoeding eiste, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de rechtbank vond dat de gevolgen voor de benadeelde partij onvoldoende waren onderbouwd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

HRECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-018886-23
vonnis van de meervoudige kamer van 23 januari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1970 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. G.J. Woodrow, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 december 2024, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter zitting is gesloten op de zitting van 23 januari 2025.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] met de dood heeft bedreigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit primair vrijspraak. Subsidiair is er geen sprake van medeplegen van bedreiging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn als bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Betrouwbaarheid (getuigen)verklaringen
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de (getuigen)verklaringen van [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] betrouwbaar en bruikbaar zijn voor het bewijs. Getuige [benadeelde 1] heeft op 1 januari 2022 gedetailleerd verklaard over wat er zich in de nacht van 31 december 2021 op 1 januari 2022 heeft afgespeeld. Volgens haar kwamen verdachte en de [medeverdachte] voor de tweede keer die avond naar hun woonwagen, bonkte de medeverdachte daar op de deur, hadden zij allebei een mes bij zich, stormden zij naar binnen en uitten zij daar doodsbedreigingen richting [benadeelde 1] en [benadeelde 3] , waarbij wederom de messen zijn getoond. Zowel door [benadeelde 2] als door [benadeelde 3] wordt bevestigd dat de medeverdachte op de woonwagen bonkte, beide verdachten naar binnen stormden en een mes hebben getoond. [benadeelde 2] voegt daar nog aan toe dat hij ook met de dood is bedreigd. De rechtbank overweegt dat deze drie (getuigen)verklaringen in grote lijnen met elkaar overeenkomen en daarnaast steun vinden in ander objectief bewijs. Uit de beschrijving van de camerabeelden door de politie blijkt namelijk dat de medeverdachte op de woonwagen van [benadeelde 1] en [benadeelde 3] bonkte, verdachte daar samen met de medeverdachte binnenstormde en daarbij een voorwerp in zijn hand had dat lijkt op een mes. Voorts blijkt uit diezelfde camerabeelden dat de vriendin van verdachte een mes vast had bij het verlaten van de woonwagen van [benadeelde 1] en [benadeelde 3] en dat ook de medeverdachte een voorwerp bij zich had dat een mes zou kunnen zijn. Gelet hierop ziet de rechtbank geen reden om aan de betrouwbaarheid en de juistheid van de (getuigen)verklaringen te twijfelen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de ten laste gelegde bedreiging heeft begaan. De stelling van verdachte, dat hij nooit een mes bij zich heeft gehad, acht de rechtbank, gelet op het voorgaande, niet aannemelijk. Uit de hiervoor genoemde gedragingen blijkt van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte, zodat het ten laste gelegde medeplegen kan worden bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 1 januari 2022 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, [benadeelde 2] en [benadeelde 1] en [benadeelde 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers hebben hij en zijn mededader opzettelijk dreigend meerdere messen aan die [benadeelde 2] en [benadeelde 1] en [benadeelde 3] getoond en daarbij/vervolgens opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd “ik maak je af” en “daar heb ik niks mee te maken, aan de kant. Ik maak je af” en “ik maak je kapot” en “ik maak jullie allemaal kapot” en “jij moet je kop houden, anders ga je er ook aan”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van tachtig uur met aftrek van voorarrest. Daarbij is rekening gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit rekening te houden met een overschrijding van de redelijke termijn en te volstaan met een voorwaardelijke taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft samen met zijn zoon, tevens medeverdachte, [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 1] bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht, waarbij door hen beiden een mes is getoond. Verdachte en de medeverdachte zijn samen de woonwagen van de slachtoffers binnengegaan en hebben de confrontatie opgezocht. In de gegeven omstandigheden is dat erg bedreigend geweest.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 20 november 2024. Daarin komt naar voren dat verdachte geruime tijd geleden afstand heeft genomen van zijn justitiële verleden en tot nu toe een positieve ontwikkeling doormaakt. Gelet op de proceshouding van verdachte ontbreekt een delictanalyse, waardoor de risicoverhogende en beschermende factoren niet zijn onderzocht. Omdat het incident drie jaar geleden heeft plaatsgevonden, verdachte op alle leefgebieden stabiliteit ervaart en hij sindsdien niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen, ziet de reclassering geen aanleiding om een straf met bijzondere voorwaarden te adviseren.
Strafoplegging
Gezien de ernst van het feit zal de rechtbank een taakstraf opleggen. Bij de bepaling van de duur van de taakstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. Daarin staat dat bij een bedreiging waarbij een steekwapen is getoond een taakstraf voor de duur van zestig uur als uitgangspunt geldt. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank geen aanleiding om de taakstraf (deels) voorwaardelijk op te leggen.
Redelijke termijn
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden dient een verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht.
De termijn is in dit geval gestart op 10 januari 2022 omdat verdachte op die datum door de politie is verhoord over het ten laste gelegde feit. Tot aan dit vonnis is een periode van drie jaar verstreken. Dat betekent dat de redelijke termijn is geschonden. De rechtbank zal hiermee bij de bepaling van de strafmaat ten voordele van de verdachte rekening houden.
Conclusie
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van veertig uur passend en geboden.

7.De benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [benadeelde 2] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert, na wijziging ter zitting, een vergoeding van € 10.000,- aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering tot een lager bedrag kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit primair de vordering benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair wordt verzocht de vordering af te wijzen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank begrijpt de stellingen van de benadeelde partij in die zin dat de bedreiging een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ betreft, zoals bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Hiervan kan sprake zijn indien de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij dit met zich meebrengen. Dan zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW, is niet al sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak niet zonder meer kan worden gesproken van een aantasting in de persoon zoals bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW. De rechtbank acht de nadelige gevolgen voor de benadeelde partij jegens deze verdachte onvoldoende toegelicht en onderbouwd. Vaststelling van die gevolgen vergt nader debat en zou naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57, 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 40 (veertig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
20 (twintig) dagen;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij
[benadeelde 2]niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 2] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Louwerse, voorzitter, mr. M.E.I. Beudeker en
mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.W. Schalk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 januari 2025.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 1 januari 2022 te [plaats] , gemeente Roosendaal, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] en/of [benadeelde 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader, opzettelijk dreigend een/meerdere messen, aan die [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] en/of [benadeelde 3] getoond en/of daarbij/vervolgens opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd “ik maak je af” en/of “daar heb ik niks mee te maken, aan de kant. Ik maak je af” en/of “ik maak je kapot” en/of “ik maak jullie allemaal kapot” en/of “jij moet je kop houden, anders ga je er ook aan”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )