Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een bestuurlijke boete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd omdat betrokkene op 2 juni 2024 zonder voorafgaande vergunning een openbare plaats had gebruikt op de [straat] te [plaats]. Betrokkene had bezwaar gemaakt tegen de opgelegde boete, maar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda had dit bezwaar ongegrond verklaard. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting heeft betrokkene toegelicht dat zij tijdelijk was verhuisd met haar bedrijf naar de [straat] en dat zij een vlag had geplaatst als herkenningspunt voor de veiligheid van burgers op en rondom het water. Betrokkene gaf aan dat zij eerder wel een vergunning had voor een andere locatie, maar dat zij niet had gerealiseerd dat zij ook voor de nieuwe locatie een vergunning moest aanvragen. Betrokkene vond dat een waarschuwing op zijn plaats was geweest in plaats van een boete. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, inderdaad had plaatsgevonden en dat betrokkene verantwoordelijk was voor het tijdig aanvragen van de vergunning.
Desondanks heeft de kantonrechter aanleiding gezien om de boete te matigen, gezien de omstandigheden waaronder de overtreding had plaatsgevonden en het feit dat betrokkene inmiddels weer in het bezit was van een vergunning. De boete is gematigd tot € 50,- en het college is opgedragen het bedrag van € 200,- dat betrokkene te veel had betaald als zekerheidstelling terug te betalen. De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen hoger beroep mogelijk tegen deze beslissing.