ECLI:NL:RBZWB:2025:318

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
02-000928-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging zware mishandeling en medeplegen bedreiging met gevangenisstraf

Op 23 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 19 december 2024, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 1 januari 2022 met een mes heeft geprobeerd [slachtoffer 1] te verwonden, maar sprak hem vrij van poging tot doodslag. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood, maar achtte de poging tot zware mishandeling wel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1], ter hoogte van € 3.135,-, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank overwoog dat de verdachte, samen met een medeverdachte, doodsbedreigingen had geuit en dat de feiten een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer vormden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen en de invloed van alcohol op het delict.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-000928-22
vonnis van de meervoudige kamer van 23 januari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. P. van de Kerkhof, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 december 2024, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter zitting is gesloten op de zitting van 23 januari 2025.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] van het leven te beroven, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een mes te steken;
feit 2:samen met een ander [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] met de dood heeft bedreigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder
1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag heeft begaan. Ook acht zij het medeplegen van de bedreiging wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit primair vrijspraak van de ten laste gelegde feiten. Subsidiair is aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag en dat wat het verwijt onder 2 betreft enkel de bedreigingen die richting [slachtoffer 1] zijn geuit bewezen kunnen worden verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn als bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Betrouwbaarheid (getuigen)verklaringen
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de (getuigen)verklaringen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] betrouwbaar en bruikbaar zijn voor het bewijs. Getuige [slachtoffer 2] heeft op 1 januari 2022 gedetailleerd verklaard over wat er zich in de nacht van 31 december 2021 op 1 januari 2022 heeft afgespeeld. Volgens haar kwamen verdachte en de [medeverdachte] voor de tweede keer die avond naar hun woonwagen, bonkte de verdachte daar op de deur, hadden zij allebei een mes bij zich, stormden zij naar binnen en uitten zij daar doodsbedreigingen richting [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , waarbij wederom de messen zijn getoond. Verdachte heeft vervolgens stekende bewegingen in de richting van [slachtoffer 1] gemaakt en is [slachtoffer 1] daarbij geraakt in de linkerarm en de linkerzij. Zowel door [slachtoffer 1] als door [slachtoffer 3] wordt bevestigd dat de verdachte op de woonwagen bonkte, beide verdachten naar binnen stormden, een mes hebben getoond en verdachte stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] voegt daar nog aan toe dat hij steekverwondingen heeft in zijn linkerarm en linkerzij en hij in het ziekenhuis is gehecht. Ook verklaart hij dat ook met de dood is bedreigd.
De rechtbank overweegt dat deze drie (getuigen)verklaringen in grote lijnen overeenkomen met elkaar en daarnaast steun vinden in ander objectief bewijs. Uit de beschrijving van de camerabeelden door de politie blijkt namelijk dat de medeverdachte op de woonwagen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] bonkte, verdachte daar samen met de medeverdachte binnenstormde en de medeverdachte daarbij een voorwerp in zijn hand had wat lijkt op een mes. Uit diezelfde camerabeelden blijkt dat [naam] , de vriendin van verdachte, nadat zij uit de woonwagen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] komt twee keer een stekende beweging maakt in de lucht. De stelling van de verdediging dat zij daarmee [slachtoffer 3] heeft nagedaan die met twee messen stond te zwaaien, schuift de rechtbank terzijde. Immers, ziet het zwaaien met in elke hand een mes er anders uit dan het maken van steekbewegingen. Daarnaast blijkt uit dezelfde camerabeelden dat de vriendin van de medeverdachte een mes vast had bij het verlaten van de woonwagen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en dat ook verdachte een voorwerp bij zich had wat een mes zou kunnen zijn. Gelet hierop ziet de rechtbank geen reden om aan de betrouwbaarheid en de juistheid van de (getuigen)verklaringen te twijfelen.
Feit 1
Op basis van de (getuigen)verklaringen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] stelt de rechtbank vast dat verdachte op 1 januari 2022 [slachtoffer 1] heeft verwond met een mes door hem daarmee in zijn linkerzij en linkerarm te raken. De vraag is of dit handelen van verdachte een poging tot doodslag oplevert. Daarvoor is vereist dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] , al dan niet in voorwaardelijke zin. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat bij verdachte sprake is geweest van vol opzet op de dood. Verdachte heeft dit niet verklaard en het volgt ook niet uit de bewijsmiddelen. Voor voorwaardelijk opzet geldt dat verdachte met zijn handelen in ieder geval bewust de aanmerkelijke kans moet hebben aanvaard op de dood van [slachtoffer 1] . Bij deze beoordeling komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Onder bepaalde omstandigheden kan het steken met een mes in de linkerzij de aanmerkelijke kans in het leven roepen dat het slachtoffer als gevolg daarvan komt te overlijden. Daarvoor is onder andere van belang met welke kracht er is gestoken, met wat voor soort mes en de plaats waar het slachtoffer is geraakt.
In het onderhavige geval kan de rechtbank op grond van de stukken in het dossier niet vaststellen met welke kracht er is gestoken en wat voor soort mes er is gebruikt. Voorts is er geen medische informatie in het dossier waaruit blijkt hoe diep de wond was.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in onvoldoende mate vaststaat dat door het handelen van verdachte de aanmerkelijke kans is ontstaan dat het slachtoffer zou komen te overlijden. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
Wel acht de rechtbank de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wettig en overtuigend bewezen. Verdachte is met een mes in zijn hand de confrontatie aangegaan met [slachtoffer 1] en heeft vervolgens in de richting van de linkerarm en de linkerzij van [slachtoffer 1] gestoken. [slachtoffer 1] is daardoor gewond geraakt en in het ziekenhuis gehecht. Verdachte heeft hiermee willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zich in de zij / buikstreek allerlei vitale organen bevinden. Door met een mes in de linkerzij van [slachtoffer 1] te steken, kan deze gedraging van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden opgevat als een handeling gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] .
Feit 2
Ook acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 2 ten laste gelegde bedreiging heeft begaan. De stelling van verdachte dat hij nooit een mes bij zich heeft gehad, acht de rechtbank, gelet op al het voorgaande, niet aannemelijk. Uit de hiervoor genoemde gedragingen blijkt van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte, zodat het ten laste gelegde medeplegen kan worden bewezen. Verdachte kan daarom ook verantwoordelijk worden gehouden voor de bedreigingen die door de medeverdachte zijn geuit.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 1 januari 2022 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes in het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 1 januari 2022 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers hebben hij en zijn mededader opzettelijk dreigend meerdere messen aan die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] getoond en daarbij/vervolgens opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd “ik maak je af” en “daar heb ik niks mee te maken, aan de kant. Ik maak je af” en “ik maak je kapot” en “ik maak jullie allemaal kapot” en “jij moet je kop houden, anders ga je er ook aan”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest. Daarbij is rekening gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt, gelet op de bepleite vrijspraak, primair geen straf aan verdachte op te leggen. Subsidiair wordt verzocht om een eventuele onvoorwaardelijke gevangenisstraf zo beperkt mogelijk te houden en te volstaan met een voorwaardelijke straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] en het medeplegen van bedreiging van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] . Hij is in de nacht van 31 december 2021 op 1 januari 2022 samen met zijn vader, tevens medeverdachte, de confrontatie aangegaan met zijn buren. Verdachte heeft hierbij [slachtoffer 1] met een mes gestoken in de linkerarm en linkerzij. Daarbij zijn door verdachte en de medeverdachte doodsbedreigingen geuit. Door op deze manier te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers nog lange tijd de gevolgen kunnen ervaren van een poging tot zware mishandeling. Dit blijkt ook uit de vordering tot schadevergoeding die is ingediend door [slachtoffer 1] .
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van
6 november 2024, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict. De rechtbank constateert dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van toepassing is.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 4 december 2024. Daarin komt naar voren dat maar een beperkte delictanalyse tot stand heeft kunnen komen, omdat verdachte ontkent. Bij verdachte is sprake van een lager dan gemiddeld intelligentieniveau en hij is bekend met gebrekkige probleemoplossende vaardigheden en/of impulscontrole. Daarnaast zou het delict onder invloed van alcohol hebben plaatsgevonden. Omdat verdachte op praktische leefgebieden voldoende stabiliteit ervaart, hij maatschappelijk geaccepteerde doelen nastreeft en hij op dit moment in het kader van een andere straf is verplicht tot deelname aan cognitieve vaardigheidstraining en reclasseringstoezicht, ziet de reclassering geen aanleiding om een straf met bijzondere voorwaarden te adviseren.
Strafoplegging
Gezien de ernst van de feiten zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. Daarin staat dat bij het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden als uitgangspunt geldt. Daarbij is nog geen rekening gehouden met het medeplegen van de bedreiging. In strafmatigende zin houdt de rechtbank er rekening mee dat in dit geval sprake is van een poging. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank geen aanleiding om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
Redelijke termijn
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden dient een verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht.
De redelijke termijn is in dit geval gestart op 1 januari 2022, omdat verdachte op die datum in verzekering is gesteld. Tot aan dit vonnis is een periode van drie jaar verstreken. Dat betekent dat de redelijke termijn is geschonden. De rechtbank zal hiermee bij de bepaling van de strafmaat ten voordele van de verdachte rekening houden.
Conclusie
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden passend en geboden.
De rechtbank overweegt tot slot dat zij niet zal overgaan tot het opheffen van het geschorste bevel tot gevangenhouding.

7.De benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [slachtoffer 1] ter zake van het onder
1 impliciet subsidiair laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 10.635,-, bestaande uit € 635,- aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot afwijzing van de schadepost kleding. Het eigen risico is wel voor toewijzing vatbaar. Ten aanzien van de immateriële schade wordt voorgesteld deze te matigen. Zij vraagt daarnaast de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit primair de vordering benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair wordt verzocht de vordering af te wijzen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Kleding
Door de benadeelde partij is voldoende onderbouwd dat door het toebrengen van steekverwondingen door verdachte schade aan de kleding van de benadeelde partij is ontstaan. De verdediging heeft de hoogte van de schadepost onvoldoende weersproken, terwijl deze de rechtbank niet onredelijk voorkomt. De rechtbank zal, bij gebrek aan aankoopbonnen, de schade begroten op € 250,- zoals door de benadeelde partij gevorderd. De vordering is in zoverre toewijsbaar.
Eigen risico
Uit de gegeven toelichting ter zitting blijkt dat het eigen risico verband houdt met de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt als gevolg van dit feit. De rechtbank zal deze kosten toewijzen, omdat de verdediging de kosten onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Ook de vordering betreffende deze kosten is toewijsbaar.
Immateriële schade
De benadeelde heeft letsel opgelopen als gevolg van het steekincident, zodat hij recht heeft op vergoeding van immaterieel nadeel. Gelet op de aard en ernst van het letsel en de overige omstandigheden van het geval, begroot de rechtbank dit nadeel thans op € 2.500,--.
De rechtbank zal de benadeelde voor het overige in zijn vordering tot vergoeding van immateriële schade niet ontvankelijk verklaren. Uit de overgelegde medische informatie blijkt met name niet of sprake is van blijvende beperkingen en zo ja, welke. Dit vergt nader debat en onderzoek, waartoe dit strafgeding zich niet leent.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 1 januari 2022.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 63, 285, 302 Sr, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 impliciet subsidiair: poging tot zware mishandeling;
feit 2: medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 5 (vijf) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]van € 3.135,-, waarvan € 635,- aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 januari 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [slachtoffer 1] (feit 1 impliciet subsidiair), € 3.135,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 januari 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 41 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Louwerse, voorzitter, mr. M.E.I. Beudeker en
mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.W. Schalk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 januari 2025.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 1 januari 2022 te [plaats] , gemeente Roosendaal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, althans om aan die [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in/tegen het (boven)lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 1 januari 2022 te [plaats] , gemeente Roosendaal, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader, opzettelijk dreigend een/meerdere messen, aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] getoond en/of daarbij/vervolgens opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd “ik maak je af” en/of “daar heb ik niks mee te maken, aan de kant. Ik maak je af” en/of “ik maak je kapot” en/of “ik maak jullie allemaal kapot” en/of “jij moet je kop houden, anders ga je er ook aan”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )