Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene] B.V.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een bestuurlijke boete die was opgelegd aan [betrokkene] B.V. De boete was opgelegd omdat de bestuurder van een scooter op 20 april 2024 om 13:24 uur een (brom-)fiets had geparkeerd op de Nieuwe Prinsenkade te Breda, buiten de door het college aangewezen gebieden en bestemde voorzieningen. Betrokkene had bezwaar gemaakt tegen de boete, maar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda verklaarde het bezwaar ongegrond. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 11 maart 2025 heeft de gemachtigde van betrokkene aangevoerd dat de boete niet redelijk was, omdat hij problemen had met de app van [betrokkene] om zijn huuractie te beëindigen. Hij had contact opgenomen met de klantenservice en moest 45 minuten wachten, terwijl hij naar de pleeglocatie reed. De gemachtigde stelde dat hij de scooter niet kon laten staan, omdat anderen dan op zijn kosten zouden kunnen rijden. De zittingsvertegenwoordiger van het college heeft echter betoogd dat de app niet de doorslaggevende factor is en dat de plaatselijke regelgeving, die het parkeren op die locatie verbiedt, leidend is.
De kantonrechter oordeelde dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond en dat de boete terecht was opgelegd. De rechter benadrukte dat de app slechts een hulpmiddel is en dat de verantwoordelijkheid voor het parkeren bij betrokkene ligt. Het beroep werd ongegrond verklaard, en de kantonrechter besloot dat er geen reden was om de boete te matigen. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.