ECLI:NL:RBZWB:2025:3168

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
11059028 \ MB VERZ  24-483
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bestuurlijke boete wegens niet aangelijnde hond

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een bestuurlijke boete die was opgelegd aan betrokkene voor het niet aangelijnd laten verblijven van een hond op een openbare plaats. De boete was opgelegd op basis van artikel 154b van de Gemeentewet. Betrokkene had bezwaar gemaakt tegen de boete, maar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk. Betrokkene heeft hiertegen beroep ingesteld bij de kantonrechter.

Tijdens de zitting op 11 maart 2025 is de zaak behandeld. Betrokkene was niet aanwezig, maar het college werd vertegenwoordigd door twee zittingsvertegenwoordigers. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van bezwaar op 28 januari 2024 eindigde, maar dat het bezwaar tijdig was ingediend, aangezien het poststempel op 29 januari 2024 was. De kantonrechter oordeelde dat het college het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard, waardoor het beroep gegrond werd verklaard en de beslissing van het college werd vernietigd.

Inhoudelijk heeft de kantonrechter echter geoordeeld dat de boete terecht was opgelegd, omdat uit het dossier bleek dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, had plaatsgevonden. Betrokkene had erkend dat de hond niet aangelijnd was, omdat zij de riem thuis was vergeten. De kantonrechter zag geen reden om de boete te matigen en verklaarde het bezwaar tegen de boete ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Breeman, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Breda
zaaknummer.: 11059028 \ MB VERZ 24-483
beschikkingsnummer: 08122307475060551700
uitspraakdatum: 11 maart 2025
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep inzake een boete op grond van artikel 154b van de Gemeentewet
in de zaak van
naam :
[betrokkene]
adres : [adres]
woonplaats : [woonplaats]
hierna: betrokkene

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een bestuurlijke boete opgelegd. Betrokkene heeft daartegen bezwaar gemaakt bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda (hierna: het college). Het college heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dat besluit is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 11 maart 2025. Namens het college zijn verschenen [zittingsvertegenwoordiger 1] en [zittingsvertegenwoordiger 2] (hierna: zittingsvertegenwoordigers). Betrokkene is niet verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven: een hond laten verblijven of laten lopen op een openbare plaats zonder dat die hond aangelijnd is buiten daarvoor bestemde plaatsen op 8 december 2023 om 07:47 uur op de Generaal Maczekstraat te Breda.
Betrokkene heeft in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat het niet meer dan redelijk is dat haar bezwaar in behandeling wordt genomen als zij wordt lastiggevallen door bedrijven zoals PostNL.
De zittingsvertegenwoordiger heeft over de termijnoverschrijding aangevoerd dat 28 januari 2024 op een zondag valt en dat op maandagen geen post wordt bezorgd, waardoor het bezwaarschrift dat op 30 januari 2024 is ontvangen ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Inhoudelijk heeft de zittingsvertegenwoordiger verzocht het beroep ongegrond te verklaren, aangezien betrokkene zelf aangeeft de hond niet aangelijnd te hebben omdat zij de riem thuis was vergeten.

Overwegingen

Ontvankelijkheid bezwaar
Voor het indienen van bezwaar geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. Die termijn eindigde in dit geval op 28 januari 2024.
De kantonrechter is met de zittingsvertegenwoordiger van oordeel dat geen sprake is van termijnoverschrijding bij het indienen van bezwaar bij het college. Daarbij is van belang dat het bezwaar is gedateerd 28 januari 2024 en dat de poststempel van 29 januari 2024 is. Het is dan ook voldoende aannemelijk dat betrokkene haar bezwaar tijdig ter post heeft aangeboden. Betrokkene krijgt op dit punt het voordeel van de twijfel. Dit betekent dat het college het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, zodat het beroep tegen die beslissing gegrond is en die beslissing moet worden vernietigd.
Inhoudelijk
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken in het dossier - met name uit de verklaring van de verbalisant - voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht. Betrokkene ontkent dit feitelijk ook niet.
De boete is dus terecht opgelegd.
De kantonrechter ziet in wat betrokkene heeft aangevoerd ook geen reden om de boete te matigen.
Het bezwaar tegen de boete wordt daarom ongegrond verklaard.

Beslissing

De kantonrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden beslissing van het college;
  • verklaart het bezwaar tegen de beschikking waarbij de boete is opgelegd ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, kantonrechter, bijgestaan door de griffier E. Alekperov, en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2025.
Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.
Datum verzending: