ECLI:NL:RBZWB:2025:3163

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
C/02/433753 / JE RK 25-600
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige wijziging van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken in een zaak betreffende een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 mei 2025 een beschikking gegeven over de wijziging van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken van een minderjarige, geboren in 2018. De kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, hierna de GI, verzocht om een wijziging van de eerder vastgestelde zorgregeling. De ouders van de minderjarige zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn zorgen over de spanningen tussen hen, die ook de minderjarige beïnvloeden. Op 11 maart 2025 vond er een incident plaats tussen de ouders, wat leidde tot een escalatie van de situatie. De GI heeft geadviseerd om de contactmomenten tussen de moeder en de minderjarige stop te zetten totdat er begeleiding kan plaatsvinden. De kinderrechter heeft de GI ontvankelijk verklaard in haar verzoek en besloten dat de moeder en de minderjarige voorlopig recht hebben op begeleid contact, met als minimum één keer per week gedurende anderhalf uur. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de zorgen van de ouders en de GI serieus genomen en benadrukt dat het belang van de minderjarige voorop staat.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/433753 / JE RK 25-600
Datum uitspraak: 23 mei 2025
Beschikking van de kinderrechter over een wijziging van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Etten-Leur, hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2018 in [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1],
advocaat mr. G.A.H. Wiekamp te Hendrik Ido Ambacht,
en
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2],
advocaat mr. E.J.M. Zomer-van den Berg te Oosterhout.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 2 april 2025;
  • de brief van de GI van 6 mei 2025 met als bijlage het plan van aanpak;
  • het op 9 mei 2025 namens de moeder ontvangen verweerschrift.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 14 mei 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige]. Zij verblijft bij de vader.
2.2.
Bij beschikking van 29 januari 2025 is [minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld voor de periode van 29 januari 2025 tot 29 januari 2026.
2.3.
Bij beslissing van 29 januari 2025 (met zaaknummer C/02/396145 / FA RK 22-1431) heeft de rechtbank bepaald dat [minderjarige] haar hoofdverblijf heeft bij de vader. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat de moeder en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voorlopig recht hebben op contact met elkaar, waarbij de regie over dit contact ligt bij de GI en waarbij als minimumregeling de regeling heeft te gelden van twee keer per week gedurende tenminste een uur (onbegeleid). De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek van de vader tot vaststelling van een zorgregeling voor het overige aangehouden tot 28 oktober 2025 pro forma, in afwachting van een bericht van de GI over het verloop van de hulpverlening en het verloop van de voorlopige zorgregeling.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de bij beslissing van 29 januari 2025 vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt te wijzigen:
- De contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige] worden stopgezet tot de contacten
onder begeleiding van een professional kunnen worden hervat, waarbij hervatting van het contact tussen [minderjarige] en de moeder en de verdere invulling daarvan onder de regie van de GI plaatsvindt;
- althans een zorgregeling te bepalen die de kinderrechter in goede justitie vermeent te
behoren.
Daarbij verzoekt de GI om de te geven beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI legt aan haar verzoek het volgende ten grondslag. Op 11 maart 2025 heeft er wederom een incident tussen de ouders plaatsgevonden, waarbij er sprake was van een fysieke escalatie tussen hen in het bijzijn van [minderjarige]. De vader geeft aan dat de moeder hem heeft aangevallen, waarbij hij de moeder van zich heeft afgeduwd. De moeder geeft aan dat de vader haar naar de grond geduwd heeft en haar vervolgens een schop heeft gegeven. Na het incident heeft de vader de omgang eenzijdig stopgezet. De GI maakt zich zorgen om de spanningen waar [minderjarige] structureel aan wordt blootgesteld. Daarbij maakt de GI zich ook zorgen om de mogelijke negatieve associatie die [minderjarige] bij de moeder steeds opnieuw ervaart. Door de instabiliteit en spanningen in het systeem lijkt [minderjarige] niet toe te komen aan haar eigen ontwikkelingstaken. De zorgen hierover van de GI worden gedeeld door de school. Op 24 maart 2024 is één van de jeugdbeschermers op school geweest voor een kindgesprek met [minderjarige]. In dit gesprek doet [minderjarige] meerdere negatieve uitspraken over de moeder, waarbij ze aangeeft dat de moeder altijd ruzie zoekt en dat zij de moeder niet wil zien. In het gesprek kon [minderjarige] geen enkel positief of leuk punt benoemen over de moeder. De GI maakt zich hierover ernstige zorgen. De GI is van mening dat de moeder en [minderjarige] zeker met elkaar in contact moeten blijven, maar op een veilige en onbelaste manier. Om die reden acht de GI de bij beschikking van 29 januari 2025 vastgestelde zorgregeling op dit moment niet in het belang van [minderjarige].
Tijdens de mondelinge behandeling vult de GI hierop aan dat zij inmiddels [stichting] bereid heeft gevonden die de zorgregeling kan gaan begeleiden. Het eerste begeleide omgangscontact kon reeds de week ervoor plaatsvinden. Echter heeft de vader daar toen niet aan meegewerkt. Ter zitting heeft de GI haar verzoek gewijzigd. Nu verzoekt zij, vanwege de beschikbaarheid van een begeleider van de omgang, om te bepalen dat de moeder en [minderjarige] voorlopig recht hebben op begeleid contact met elkaar, waarbij de regie over dit contact ligt bij de GI en waarbij als minimumregeling heeft te gelden één keer per week gedurende tenminste anderhalf uur.
4.2.
De moeder verklaart dat [minderjarige] maar eenmaal bij een incident betrokken is geweest. Dat was toen de vader haar aanviel op de manege op 11 maart 2025. De moeder wil het verleden graag achter zich laten, maar begrijpt dat [minderjarige] momenteel nog in een lastige positie (klem) zit en dat begeleide contacten tussen haar en [minderjarige] tijdelijk nodig zijn. Wel acht de moeder het van belang dat er zo snel mogelijk weer onbelast contact plaatsvindt en dat zij uiteindelijk weer een volwaardig contact met [minderjarige] zal hebben. De moeder heeft nu nog de indruk dat [minderjarige] bij de vader alleen maar slechte dingen over haar te horen krijgt. Ook vindt de moeder het zorgelijk dat zij de vader ter zitting hoort zeggen dat het met [minderjarige] beter gaat sinds zij de moeder na 11 maart 2025 niet meer heeft gezien. De moeder acht het niet in het belang van [minderjarige] dat zij haar moeder niet meer ziet. De moeder wil graag meewerken aan iedere hulpverlening die [minderjarige] uit de spanningsvolle situatie kan brengen, zoals de inzet van psycho-educatie. Tegen inwilliging van het gewijzigde verzoek heeft de moeder geen bezwaar, wel betreurt zij dat zij [minderjarige] dan voorlopig maar eenmaal per week zal zien.
4.3.
De vader verklaart dat hij intussen al jarenlang probeert om een goed contact tussen de moeder en [minderjarige] mogelijk te maken, maar tevergeefs. Het laatste contact tussen de moeder en [minderjarige] dateert van 11 maart 2025. Sindsdien gaat het beter met [minderjarige]. Met de moeder wil zij momenteel geen contact. Volgens de vader kruipt [minderjarige] op dit moment onder tafel, als omgang met de moeder ter sprake komt. De vader geeft aan dat hij [minderjarige] nog steeds stimuleert tot omgang met haar moeder, maar verklaart haar daartoe niet te zullen dwingen.
[minderjarige] heeft intussen veel meegemaakt en heeft al tweeëneenhalf jaar kindercoaching gehad, waarvan speltherapie deel uitmaakte. Naar de mening van de vader is voor [minderjarige] zwaardere begeleiding, zoals EMDR van een jeugdpsycholoog, nodig. De vader legt dat verzoek ter zitting neer. De vader erkent dat hij de week voorafgaande aan de zitting niet heeft meegewerkt aan het eerste begeleide omgangscontact tussen de moeder en [minderjarige]. De reden daarvan was er volgens de vader in gelegen dat hij een bloemenzaak heeft en hij het in verband met moederdag die week te druk had om die regeling te kunnen nakomen. Met het gewijzigde verzoek van de GI is de vader het eens.
4.4.
De Raad acht het in het belang van [minderjarige] dat er weer zo spoedig mogelijk contact zal zijn tussen haar en de moeder. De Raad vindt het daarom fijn om te horen dat de GI intussen een organisatie bereid heeft gevonden die de contacten kan gaan begeleiden. Voor wat betreft de door de vader verzochte hulp voor [minderjarige] merkt de Raad nog op dat EMDR-therapie nog niet zinvol kan worden ingezet, omdat [minderjarige] daarvoor nog te jong is.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van het eerste lid van artikel 1:265g van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
5.2.
Ingevolge het tweede lid van artikel 1:265g BW kan de kinderrechter op het verzoek van een met het gezag belaste ouder, een omgangsgerechtigde, de minderjarige van twaalf jaar of ouder en de gecertificeerde instelling de in het eerste lid genoemde beslissing wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.3.
De kinderrechter overweegt dat sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden. Zo heeft er zich op 11 maart 2025 in aanwezigheid van [minderjarige] een geweldsincident tussen de ouders voorgedaan. Hierdoor was [minderjarige] (weer) getuige van huiselijk geweld. De precieze toedracht hiervan is onduidelijk, feit is dat [minderjarige] hierdoor wederom in een spanningsvolle situatie is gebracht. Door dat incident is er sindsdien geen contact meer tussen de moeder en [minderjarige]. De kinderrechter acht de GI daarom ontvankelijk in haar verzoek.
5.4.
De GI verzoekt thans te bepalen dat de moeder en [minderjarige] voorlopig recht hebben op begeleid contact met elkaar, waarbij de regie over dit contact ligt bij de GI en waarbij als minimumregeling heeft te gelden één keer per week gedurende tenminste anderhalf uur.
De kinderrechter zal ten aanzien van dit verzoek aansluiting zoeken bij de voormelde beschikking van 29 januari 2025. Nu het de ouders nog te veel ontbreekt aan wederzijds vertrouwen in elkaar en om [minderjarige] niet opnieuw de dupe te laten worden van strubbelingen tijdens de omgangscontacten, acht de kinderrechter het in het belang van [minderjarige] om de regie over de zorgregeling te blijven beleggen bij de GI en deze begeleid te laten zijn. Daarbij heeft deze regeling in beginsel te gelden als een minimumregeling. De moeder heeft zich hiertegen ook niet verweerd.
5.5.
Alhoewel hier niet formeel als een verzoek aan de orde heeft de vader ter zitting nog het verzoek neergelegd om voor [minderjarige] een jeugdpsycholoog in te zetten voor EMDR-therapie. De kinderrechter gaat er wat dit betreft van uit dat de GI de zorgen hierover van de vader serieus zal nemen en indien nodig de nodige stappen zal ondernemen. In dit kader wijst de kinderrechter volledigheidshalve ook op het standpunt van de Raad, te weten dat [minderjarige] nog te jong is voor EMDR.
5.6.
De kinderrechter zal de toewijzende beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat deze beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
bepaalt, onder wijziging van de beschikking van 29 januari 2025, dat de moeder en [minderjarige]
voorlopigrecht hebben op begeleid contact met elkaar, waarbij de regie over dit contact ligt bij de GI en waarbij als minimumregeling heeft te gelden één keer per week gedurende tenminste anderhalf uur;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Toekoen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van Van Dongen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.