ECLI:NL:RBZWB:2025:3147

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
11208863 CV EXPL 24-2309
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Mr. Van den Boom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een geldlening en voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv

In deze zaak vordert [schuldeiser] B.V. een hoofdsom van € 24.728,54 van [schuldeisers] op basis van een lening van € 24.000,00 die op 28 september 2023 is verstrekt. De lening was gekoppeld aan een negatieve hypotheekverklaring, die verbiedt dat de schuldenaar het onroerend goed zonder toestemming vervreemdt of bezwaart. [Schuldeisers] heeft een koopovereenkomst gesloten met [kopers] voor het onroerend goed, wat volgens [schuldeiser] in strijd is met de negatieve hypotheekverklaring en de lening opeisbaar maakt. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat het sluiten van een koopovereenkomst op zich geen vervreemding is, omdat de eigendomsoverdracht nog niet heeft plaatsgevonden. Hierdoor is de lening nog niet opeisbaar en zijn de vorderingen van [schuldeiser] afgewezen. Daarnaast heeft [schuldeiser] een voorlopige voorziening gevorderd om een tweede hypotheek te vestigen, maar ook deze vordering is afgewezen omdat er geen reden was voor een voorlopige voorziening na de uitspraak in de hoofdzaak. De proceskosten zijn toegewezen aan de gedaagde partijen.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 11208863 CV EXPL 24-2309
Vonnis van 26 maart 2025
in de zaak van
[schuldeiser] B.V.,
te [plaats 1] ,
eisende partij in de hoofdzaak,
tevens eiseres in het incident ex artikel 223 Rv
hierna te noemen: [schuldeiser] ,
gemachtigde: mr. A.J.A. Dielissen,
tegen

1.[schuldenaar 1] ,

te [plaats 2] ,
2.
[schuldenaar 2],
te [plaats 2] ,
gedaagde partijen in de hoofdzaak,
tevens verweerders in het incident ex artikel 223 Rv
hierna samen te noemen: [schuldenaars] ,
gemachtigde: mr. I. Stolting.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 oktober 2024
- de incidentele conclusie tot het treffen van een voorlopige voorziening van 22 januari 2025 van [schuldenaars]
- de conclusie van antwoord in het incident van 19 februari 2025
- de mondelinge behandeling van 24 februari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Bij aanvang van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter met de gemachtigden van partijen de noodzaak besproken om, in weerwil van de door de griffie van de rechtbank met partijen gevoerde correspondentie, niet alleen de hoofdzaak maar (eerst) ook de incidentele vordering te behandelen.
1.2.
Ten slotte heeft de kantonrechter vonnis bepaald, zowel in de hoofdzaak als in het incident.

2.De feiten

2.1.
[schuldeiser] heeft op 28 september 2023 een bedrag van € 24.000,00 geleend aan [schuldenaars] ten behoeve van het perceel met woning aan [adres] (hierna: het perceel). Dit perceel is kadastraal bekend, [kadastrale aanduiding] . Zij hebben de in het kader van de geldlening gemaakte afspraken vastgelegd in een schriftelijke schuldverklaring (productie 1 bij dagvaarding).
2.2.
In de schuldverklaring is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
Negatieve hypotheekverklaring
Zolang schuldeiser uit hoofde van deze geldlening nog een vordering heeft op schuldenaar, zal de schuldenaar zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van schuldeiser het hierna omschreven registergoed niet mogen vervreemden of bezwaren met een hypotheek, pand of andere beperkte rechten
(…)
Opeisbaarheid
Schuldeiser is bevoegd om de geldlening onmiddellijk en geheel op te eisen indien:
-
Schuldenaar handelt in strijd met de negatieve hypotheekverklaring
(…)
2.3.
[schuldenaars] heeft een koopovereenkomst gesloten met [kopers] (nader: [kopers] ) ten aanzien van het perceel.
2.4.
Per brief van 29 mei 2024 heeft [schuldeiser] [schuldenaars] verzocht om de geldlening terug te betalen. [schuldenaars] heeft dit niet gedaan.

3.Het geschil

in de hoofdzaak
3.1.
[schuldeiser] vordert in de hoofdzaak [schuldenaars] hoofdelijk te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting € 24.728,54 te betalen, te vermeerderen met de contractuele rente van 4% over € 24.000,00 vanaf 1 juli 2024 tot aan de dag van algehele voldoening. [schuldeiser] vordert ook dat [schuldenaars] in de proceskosten wordt veroordeeld. [schuldeiser] wil de mogelijkheid krijgen om het vonnis meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld (uitvoerbaar bij voorraad).
3.2.
[schuldeiser] legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. [schuldenaars] heeft gehandeld in strijd met de negatieve hypotheekverklaring door, zonder voorafgaande (schriftelijke) toestemming van [schuldeiser] ), een koopovereenkomst te sluiten ten aanzien van het perceel. Op basis van de schuldverklaring (zie onder het kopje ‘opeisbaarheid’) heeft deze handeling tot gevolg dat de gehele lening van € 24.000,00 direct en geheel opeisbaar is geworden.
3.3.
[schuldenaars] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in het incident
3.4.
[schuldeiser] vordert bij provisionele vordering ex artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [schuldenaars] te veroordelen om ten behoeve van [schuldeiser] een tweede hypotheek tot zekerheid van de vordering van [schuldeiser] te (doen) vestigen tot een bedrag van € 27.600,00 op het perceel, binnen 10 dagen na betekening van het te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 1000,00 per dag of gedeelte daarvan die verstrijkt na 10 dagen na betekening van het vonnis, met een maximum van € 25.000,00. [schuldeiser] vordert ook dat [schuldenaars] . in de proceskosten van het incident wordt veroordeeld.
3.5.
[schuldenaars] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in de hoofdzaak
4.1.
Om te beoordelen of de vordering van [schuldeiser] toewijsbaar is, moet de vraag beantwoord worden of [schuldenaars] in strijd heeft gehandeld met de negatieve hypotheekverklaring door ten aanzien van het perceel een koopovereenkomst te sluiten met [kopers] .
4.2.
Op basis van de negatieve hypotheekverklaring mag [schuldenaars] het perceel niet vervreemden of bezwaren met een beperkt recht. Vervreemden houdt in dat een object, in dit geval het perceel, van eigenaar wisselt door bijvoorbeeld verkoop. Voor het wisselen van eigenaar moet [kopers] dus het eigendom hebben verkregen en dat is pas aan de orde indien het perceel aan [kopers] wordt geleverd (artikel 3:84 BW). Dat is nog niet gebeurd. Het sluiten van een koopovereenkomst betekent daarom niet, anders dan [schuldeiser] stelt, dat sprake is van vervreemding.
Ook heeft [schuldenaars] met het sluiten van de koopovereenkomst het perceel niet bezwaard met hypotheek, pand of andere beperkte rechten. De contractuele verplichting die [schuldenaars] is aangegaan met [kopers] tot het leveren van het perceel, is geen bezwaring van het perceel met een beperkt recht.
4.3.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat [schuldenaars] niet in strijd heeft gehandeld met de negatieve hypotheekverklaring en dat de lening daarom nog niet opeisbaar is. De vorderingen van [schuldeiser] in de hoofdzaak worden om die reden afgewezen.
4.4.
[schuldeiser] is in de hoofdzaak in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [schuldenaars] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.221,00
4.5.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
in het incident
4.6.
De vorderingen in het incident worden afgewezen. Nu er heden vonnis wordt gewezen in de hoofdzaak, is er geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Daar komt bij dat een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv ook slechts wordt getroffen voor de duur van het geding. Na vonniswijzing verliest het zijn werking, ongeacht of tegen die einduitspraak een rechtsmiddel wordt aangewend en ongeacht of die einduitspraak uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. De omstandigheid dat [schuldenaars] op basis van de positieve hypotheekverklaring uit de schuldverklaring op eerste verzoek van [schuldeiser] verplicht is om zo spoedig mogelijk ten behoeve van [schuldeiser] een recht van hypotheek te vestigen tot zekerheid van alle vorderingen die [schuldeiser] uit hoofde van deze geldlening heeft of kan krijgen, doet aan het vorenstaande niet af.
4.7.
[schuldeiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) in het incident betalen. De proceskosten van [schuldenaars] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
164,00
(2 punten × € 82,00)
- nakosten
41,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
205,00
4.8.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
in de hoofdzaak
5.1.
wijst de vorderingen van [schuldeiser] af,
5.2.
veroordeelt [schuldeiser] in de proceskosten van € 1.221,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [schuldeiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [schuldeiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de veroordelingen onder 5.2 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad.
in het incident
5.5.
wijst de vorderingen van [schuldeiser] af,
5.6.
veroordeelt [schuldeiser] in de proceskosten van € 205,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [schuldeiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.7.
veroordeelt [schuldeiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.8.
verklaart dit vonnis wat betreft de vorderingen onder 5.6 en 5.7 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Boom, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2025.