4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten 1 en 2
Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat hij [slachtoffer] samen met anderen wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd en haar samen met anderen heeft afgeperst van een geldbedrag en haar telefoon.
Vaststaande feiten en omstandigheden
Op 1 oktober 2024 omstreeks 21:45 uur kreeg de politie een melding van een vermissing van [slachtoffer] . Enkele uren later, op 2 oktober 2024 omstreeks 00:30 uur, kreeg de politie de melding dat [slachtoffer] door personeel van de Nederlandse Spoorwegen was aangetroffen op Centraal Station Utrecht. Medewerker Veiligheid en Service [getuige 1] had [slachtoffer] enkele minuten daarvoor geëmotioneerd aangetroffen en zij had hem verteld dat zij door haar ex-vriend en meerdere andere jongens was meegenomen vanaf Breda, dat zij van haar ex-vriend in de kofferbak moest stappen en ze naar een bos zijn gereden. Ze moest € 900,- overmaken en als zij dit niet zou doen dan werd zij achtergelaten in het bos. Ze had een klap gekregen en haar keel was dichtgeknepen door één van de jongens. In haar nek nam [getuige 1] rode afdrukken waar. [verbalisant] heeft een dag later een blauwe plek en een lichte zwelling op de rechterwang van [slachtoffer] waargenomen. [slachtoffer] was eerder op die avond van 1 oktober met een grijze Volkswagen Golf met [kenteken] opgehaald door haar ex-vriend [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ). In deze auto bevonden zich ook [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ), [verdachte] en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ). [medeverdachte 1] betrof de bestuurder en [verdachte] de bijrijder. Rechts achterin het voertuig zat [medeverdachte 3] en links achterin het voertuig zat [medeverdachte 2] . Over wat er in de auto is gebeurd lopen de lezingen uiteen.
De verklaring van [verdachte]
heeft verklaard dat hij op 1 oktober 2024 met zijn medeverdachten in de auto van [medeverdachte 1] zat en dat zij [slachtoffer] hebben opgehaald, omdat [medeverdachte 1] met haar wilde praten en foto’s van haar telefoon wilde verwijderen. [slachtoffer] is vrijwillig de auto ingestapt. Omdat [slachtoffer] in Breda niet wilde uitstappen, zijn ze naar Utrecht gereden. [verdachte] heeft niets meegekregen van strafbare feiten die in de auto zijn gepleegd. Wel heeft hij [medeverdachte 3] een tikkie gestuurd en vervolgens geld ontvangen, maar [verdachte] wist niet dat dit geld afkomstig was van een misdrijf.
De verklaring van aangeefster
[slachtoffer] heeft op 2 oktober 2024 direct na het incident aangifte gedaan. Zij heeft verklaard dat zij op 1 oktober 2024 werd gebeld door [medeverdachte 1] , haar ex-vriend. Hij was met zijn broertje [verdachte] onderweg naar [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft buiten haar woning op [medeverdachte 1] en [verdachte] gewacht en zij kwamen omstreeks 21:10 uur aan in de straat van [slachtoffer] . Naast [medeverdachte 1] en [verdachte] zaten ook [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] in de auto. [medeverdachte 1] vertelde [slachtoffer] dat zij twee opties had: of hij zou met haar moeder gaan praten en hun huis laten ontploffen of [slachtoffer] moest met hem mee. Omdat [slachtoffer] bang was dat [medeverdachte 1] haar familie pijn zou doen, is zij met [medeverdachte 1] meegegaan. Zij moest van hem plaatsnemen in de kofferbak van zijn auto en haar telefoon aan hem afgeven. Vervolgens is [medeverdachte 1] gaan rijden en na ongeveer een kwartier heeft hij de auto gestopt in een bos en de kofferbak geopend. [slachtoffer] zag op dat moment [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] buiten de auto staan. [verdachte] gaf aan dat [slachtoffer] met [medeverdachte 1] moest oplossen hoe zij hen zou gaan betalen, waarop [medeverdachte 3] zei dat [slachtoffer] € 1.000,- voor hen moest regelen. [slachtoffer] kreeg vervolgens haar telefoon terug om geld te regelen bij vriendinnen, terwijl [medeverdachte 3] haar instructies gaf. Ook moest zij haar bankrekening aan [medeverdachte 3] laten zien. Er stond op dat moment € 904,- op haar rekening. Vervolgens zijn de verdachten de auto ingestapt en moest [slachtoffer] op de achterbank plaatsnemen tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] in. In de auto werd de telefoon van [slachtoffer] weer afgepakt en toen zij aangaf haar telefoon terug te willen heeft [medeverdachte 3] gedreigd haar te slaan. [medeverdachte 1] heeft de auto vervolgens naar Breda gereden naar een pinautomaat naast een gamehal. [medeverdachte 3] is met [slachtoffer] meegelopen en toen het pinnen niet lukte, zijn ze teruggelopen naar de auto. [medeverdachte 3] heeft vervolgens de telefoon van [slachtoffer] gepakt en € 900,- van haar rekening op een andere rekening gestort. Om de overboeking te laten slagen moest [slachtoffer] de code van haar rekening intoetsen. [medeverdachte 1] gaf vervolgens aan dat [slachtoffer] haar telefoon niet meer terug zou krijgen en is vervolgens naar Utrecht gereden. [medeverdachte 3] zei dat hij [slachtoffer] misschien ergens in een bos wilde achterlaten, waarna [verdachte] zei: “Nee we zetten haar af op Utrecht-Centraal en dan kijkt ze maar hoe ze terug komt”. [slachtoffer] vroeg tijdens het rijden wederom aan [medeverdachte 3] of zij haar telefoon terug mocht. [medeverdachte 3] zat op dat moment rechts van [slachtoffer] . Hij heeft vervolgens zijn linkerarm om de nek van [slachtoffer] gedaan. Daarna heeft hij met zijn rechterhand de keel van [slachtoffer] vastgepakt en in haar keel geknepen. Toen [medeverdachte 3] haar keel losliet, heeft [slachtoffer] meermalen haar telefoon teruggevraagd. [medeverdachte 3] heeft daarop wederom de nek van [slachtoffer] vastgepakt en haar een stomp op haar hoofd en een klap op haar wang gegeven. Enige tijd later is de auto nog bij een tankstation gestopt en zo’n twintig minuten later kwamen ze met de auto aan op het station te Utrecht, waar [slachtoffer] , zonder telefoon, de auto uit moest stappen. Tijdens het uitstappen stonden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naast de auto. Nadat [slachtoffer] is uitgestapt is de auto met daarin [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] weggereden.
[slachtoffer] is vervolgens nog aanvullend verhoord bij de politie. Ook heeft zij een klacht bij de hulpofficier van justitie ingediend en later is zij nog gehoord bij de rechter-commissaris.
De waardering van het bewijs
De rechtbank dient te beoordelen of de verklaring van [slachtoffer] als betrouwbaar kan worden aangemerkt en vervolgens of die verklaring wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Daarbij merkt de rechtbank op dat niet voor ieder onderdeel van de tenlastelegging twee bewijsmiddelen nodig zijn.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] direct na het incident bij [getuige 1] haar verhaal heeft gedaan, dat zij vlak daarna aangifte heeft gedaan en dat zij in haar verklaringen bij [getuige 1] , de politie en later ook bij de rechter-commissaris consistent en gedetailleerd heeft verklaard over wat haar is overkomen. Ook verklaart [slachtoffer] over details waarvan zij op dat moment niet kon weten dat die details belangrijk zijn. Verder acht de rechtbank van belang dat [slachtoffer] zich niet enkel beschuldigend en negatief heeft uitgelaten over haar ex-vriend [medeverdachte 1] en dat zij haar verhaal in latere verklaringen ook niet groter heeft gemaakt. Bovendien bevat het dossier niets dat haar verklaring weerlegt. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de aangifte van [slachtoffer] dan ook betrouwbaar en geloofwaardig. Zij gaat dan ook uit van deze aangifte.
De rechtbank is van oordeel dat de aangifte van [slachtoffer] wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. Zo laten de camerabeelden van zowel het centrum in Breda als die bij het Centraal Station Utrecht de route die met de auto is afgelegd zien en die route komt overeen met wat [slachtoffer] daarover heeft verklaard. Op de camerabeelden van het centrum Breda is te zien dat een grijze Volkswagen Golf bij een pinautomaat nabij een gamehal stopt en dat er twee mannen, aan de linker- en rechterachterzijde van het voertuig uitstappen. Vervolgens stapt er ook een vrouw uit die daarna iets lijkt te doen bij een pinautomaat. Een van de mannen loopt naar de vrouw toe en doet ook iets bij de pinautomaat. De rechtbank gaat er vanuit dat de vrouw [slachtoffer] betreft en de man die naar haar toe loopt [medeverdachte 3] . De andere man die is uitgestapt betreft [medeverdachte 2] . Op de camerabeelden bij het Centraal Station Utrecht is te zien dat de bestuurder en de passagier aan de linker achterzijde van de auto uitstappen en dat vervolgens een vrouw uitstapt. De bestuurder en passagier stappen vervolgens de auto weer in, terwijl de vrouw achterblijft. Vervolgens rent zij in de richting van het station. De rechtbank gaat er vanuit dat de vrouw op de beelden [slachtoffer] is. Op het station treft [getuige 1] vervolgens een emotionele [slachtoffer] aan met rode afdrukken in haar nek. Het letsel is een dag later bovendien waargenomen door [verbalisant] en vastgelegd op foto’s zoals getoond ter zitting.
[medeverdachte 1] en [verdachte] zijn op 2 oktober 2024 aangehouden in de grijze Volkswagen Golf met [kenteken] en het voertuig is door de politie in beslag genomen. Uiteindelijk is in het dashboardkastje van dit voertuig de telefoon van [slachtoffer] aangetroffen. Op de in beslag genomen telefoon van [medeverdachte 3] is een Snapchatgesprek met [medeverdachte 1] aangetroffen, waarin [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 3] heeft gestuurd: “Nee maar we hebben haar tel”.
[getuige 2] heeft verklaard dat zij op 1 oktober 2024 omstreeks 22:00 uur werd gebeld door [medeverdachte 3] met de mededeling dat er € 900,- naar haar was overgemaakt en dat zij dit geld naar de rekening van [medeverdachte 3] moest overmaken. Uit de analyse van de bankrekening van [medeverdachte 3] blijkt dat er op 1 oktober om 22:55 uur een bijschrijving van € 900,- plaatsvond, afkomstig van de rekening van [getuige 2] . Vervolgens vinden er vanaf de rekening van [medeverdachte 3] overboekingen plaats naar [verdachte] en de medeverdachten. Deze overboekingen hebben plaatsgevonden via tikkies. Er kan via Tikkie geen geld worden overgeboekt zonder dat de ontvanger van het geld daarvoor een verzoek heeft gestuurd.
Wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 1)
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of sprake is van wederrechtelijke vrijheidsberoving. Uit de jurisprudentie volgt dat voor een wederrechtelijke vrijheidsberoving niet vereist is dat het slachtoffer daadwerkelijk opgesloten wordt. Er moet bezien worden of de handelingen in onderling verband en samenhang bezien met zich brengen dat sprake is van wederrechtelijke vrijheidsberoving.
[medeverdachte 1] heeft tegen [slachtoffer] gezegd dat hij met haar moeder zou gaan praten en hun huis zou laten ontploffen of dat zij met hem mee moest. Omdat [slachtoffer] hierdoor bang was, heeft zij op aanwijzing van [medeverdachte 1] plaatsgenomen in de kofferbak van de auto en daarbij haar telefoon aan hem moeten afgeven. Vervolgens is de auto met [medeverdachte 1] als bestuurder weggereden. Deze handelingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden aangemerkt dan als een wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] door [medeverdachte 1] .
Het geheel aan handelingen die daarna plaatsvinden, moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als het laten voortduren van de wederrechtelijke vrijheidsberoving. [slachtoffer] wordt immers met de auto naar een voor haar onbekende plek in een bos gebracht waarna zij geld moet gaan regelen voor de jongens. Daarna wordt zij op de achterbank van de auto tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] in meegenomen naar een pinautomaat in het centrum van Breda om geld voor hen te gaan pinnen en uiteindelijk wordt zij afgezet bij Centraal Station Utrecht. In de auto is volgens [slachtoffer] sprake van een dreigende en intimiderende sfeer, wordt zij mishandeld en kan zij niet vrijelijk beschikken over haar telefoon, die van haar is afgepakt.
Het enkele feit dat [slachtoffer] bij de rechter-commissaris verklaart dat zij in het bos de keuze heeft gekregen om daar alleen achter te blijven, maakt onder de genoemde omstandigheden niet dat daarna geen sprake meer is van een vrijheidsberoving. De optie om in het donker, laat in de avond alleen op een voor haar onbekende plek in een bos zonder telefoon achter te blijven, was immers voor [slachtoffer] geen reëel alternatief.
Afpersing (feit 2)
Zoals hierboven vermeld hing in de auto een dreigende en intimiderende sfeer en moest [slachtoffer] geld regelen. Haar telefoon moest zij afgeven kreeg zij zo nu en dan enkel terug om geld te regelen bij vriendinnen en om haar bankrekening te laten zien. Vervolgens is zij, terwijl [medeverdachte 3] bij haar liep en [medeverdachte 2] in de buurt bleef, meegenomen naar een pinautomaat. Toen het pinnen niet lukte moest [slachtoffer] de code op haar bankapp intoetsen waarna [medeverdachte 3] het geld, via de rekening van [getuige 2] , op zijn eigen rekening heeft gestort. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer] is afgeperst van een geldbedrag en haar telefoon. Anders dan de officier van justitie gaat de rechtbank ook uit van afpersing van de telefoon, nu [slachtoffer] zelf heeft verklaard dat zij deze direct moest afgeven aan [medeverdachte 1] . Vanaf dat moment was zij de beschikkingsmacht over haar telefoon kwijt.
Medeplegen
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of sprake is van medeplegen. Daarbij stelt zij voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de wederrechtelijke vrijheidsberoving het volgende. Op het moment dat [slachtoffer] moest plaatsnemen in de kofferbak stond enkel [medeverdachte 1] buiten de auto. Onduidelijk is gebleven hoe zij in de kofferbak heeft gezeten of gelegen, en of deze was afgesloten. Er is niet gebleken van een voorafgaande afspraak of handelingen van [verdachte] in dit verband. Het enkele feit dat [verdachte] op dat moment in de auto zat en niet heeft ingegrepen, is zeer kwalijk, maar onvoldoende om van medeplegen te kunnen spreken. Er zijn geen andere feiten of omstandigheden gebleken die maken dat sprake was van een in dat verband vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 1] .
De rechtbank zal [verdachte] dan ook vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Dat is anders ten aanzien van het medeplegen van het laten voortduren van de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Vanaf het moment dat [slachtoffer] op de voor haar onbekende plek in het bos weer in de auto stapt, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en twee van de andere jongens en had [verdachte] daarin ook een eigen rol. Volgens de verklaring van [slachtoffer] zijn zij immers allemaal uitgestapt op die plek, waarna [slachtoffer] uit de kofferbak is gelaten en is in aanwezigheid van alle jongens besproken dat zij geld moest gaan regelen. Dit lukte ter plekke niet en daarom is [slachtoffer] in de auto zittend tussen twee van de jongens, meegenomen naar een pinautomaat. Tijdens deze rit had [slachtoffer] tegen haar zin niet de vrije beschikking over haar telefoon. Daarnaast moet de voor [slachtoffer] bedreigende en intimiderende sfeer en de mishandeling van [slachtoffer] kenbaar zijn geweest voor alle aanwezigen in de auto, nu zij met in totaal vijf personen in een niet al te grote auto zaten. [verdachte] en zijn medeverdachten zijn vanaf het moment dat [slachtoffer] in de auto stapte tot het moment dat zij werd afgezet bij Centraal Station Utrecht erbij gebleven en zij hebben zich op geen enkel moment aan de situatie onttrokken. Zo zat [medeverdachte 3] naast [slachtoffer] op de achterbank, is hij met [slachtoffer] uitgestapt bij de pinautomaat, heeft met haar bij de pinautomaat gestaan en is daarna met haar naar de auto teruggelopen. Ook heeft hij actief bijgedragen aan de intimiderende en bedreigende sfeer in de auto. Daarbij is door [medeverdachte 3] tijdens de rit geweld gebruikt tegen [slachtoffer] . [verdachte] heeft tijdens de rit bepaald [slachtoffer] (pas) bij Utrecht CS uit de auto te laten.
Ten aanzien van de afpersing wordt als volgt overwogen. De vier verdachten zijn vanaf het moment dat [slachtoffer] in de kofferbak van de auto stapte tot het moment dat zij bij Centraal Station Utrecht weer uit de auto stapte aanwezig geweest. De auto betrof een Volkswagen Golf met daarin in totaal vijf personen. Voor zover de verdachten de verweten handelingen in de auto al niet zelf hebben verricht, moeten zij hebben meegekregen dat sprake was van een intimiderende en dreigende sfeer, dat [slachtoffer] geld moest regelen en dat het geld daadwerkelijk van haar bankrekening is afgehaald, dat zij haar telefoon niet terugkreeg, hoewel zij daar wel om vroeg en dat zij is mishandeld. Vervolgens hebben de medeverdachten allemaal gedeeld in de buit nadat zij een tikkie hebben gestuurd naar [medeverdachte 3] . Het sturen van een tikkie betreft een actieve handeling vanuit de verdachten die, mede gelet op het tijdstip waarop dit is gebeurd, niet anders geïnterpreteerd kan worden dan als het maken van aanspraak op de buit. [verdachte] heeft zich bovendien in het geheel gemengd door tegen [slachtoffer] te zeggen dat zij het met [medeverdachte 1] moest oplossen. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook sprake van medeplegen ten aanzien van feit 1 en 2.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] [slachtoffer] samen met anderen wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd gehouden en haar samen met anderen heeft afgeperst.
Feit 3
Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat hij samen met anderen heeft geprobeerd [slachtoffer] en haar vader af te dreigen.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier geen aanwijzingen bevat voor de betrokkenheid van [verdachte] bij feit 3. De rechtbank zal [verdachte] dan ook vrijspreken van dit feit.